Anderhalf jaar is hij hoofdtrainer, maar veel plezier verschafte het Wim De Coninck nog niet. “Alles staat of valt met resultaten”, weet de Antwerptrainer nu ook.

Antwerp FC-Eendracht Aalst. In de heenronde een duel tussen de revelatie van het seizoensbegin (Aalst) en een ploeg die nog naar evenwicht zocht (Antwerp); begin februari een confrontatie tussen twee clubs die met beide voeten in de degradatieblubber wegzonken en spartelen om niet meegezogen te worden naar het moeras van tweede klasse.

Helemaal verrassend is dat niet, ook niet voor Antwerp, want, weet ook Wim De Coninck : iedereen had het voorspeld. “En wie was ik om dat tegen te spreken ? Ik hoopte dat het niet waar zou zijn, maar het wérd moeilijk. Veel spelers gingen weg, de hele as in feite : O’Shea, belofteninternational De Roeck, spelmaker Da Silva, diepe spits Seol, Orman. Ribus was out het hele seizoen, Parizek geblesseerd, Klak was twee jaar uit roulatie geweest, de vervangers waren niet meteen de grootste namen. De kern was zeer groot ook. Eer iedereen getest was en ik zicht had op ieders kwaliteiten, mede doordat ik pas enkele dagen voor de hervatting van de trainingen tekende, waren we al een eind ver. Gelukkig kwam Pinxten er nog bij, hij is één van de revelaties. Zowel tegen Anderlecht, Brugge als Genk behoorde hij bij de uitblinkers.”

Lichtpunt vroeg in het seizoen was ook Mussa, een politiek vluchteling die vorig seizoen nog in vierde klasse speelde. “Een gok”, noemt De Coninck zijn aanwerving. “Wij namen hem op basis van één test, nota bene met KV Mechelen tegen de Luxemburgse nationale ploeg. Tot hij geblesseerd raakte, was hij een openbaring. Hij scoorde de doelpunten die nodig waren om ons wat puntjes op te leveren.”

Uit het zware competitiebegin – met wedstrijden tegen Anderlecht, Genk, Lierse, Club Brugge, Aalst en Gent – puurde Antwerp vijf punten. “Vijf op achttien,” rekent De Coninck, “daarmee sta je meteen onderin. Meestal is het moeilijk om daar dan nog weg te geraken. Bovendien kreeg ik met een nieuwe blessuregolf af te rekenen – Klak, Sergeant, Mussa, Verbeeck, Campara – en kon ik weer aan het puzzelen. Blessures die niks te maken hadden met de trainingen, zoals kruisband, scheenbeenbreuk, rug, beenvliesontsteking. Gewoon pech. Ik zag Vic Mees op de nieuwjaarsreceptie en hij zei het ook, dat we ongelooflijke pech hadden. Ik durf dat woord niet in de mond te nemen omdat je je er zo makkelijk achter kan verschuilen, maar hij vond dat ik het mocht zeggen. Conditioneel zijn ze allemaal in orde, dat bewijzen de testen.”

W

im De Coninck maakte nog een andere vaststelling. Dat Antwerp zes wedstrijden verloor waarin het op voorsprong kwam. “Als we daar zes keer gelijkspelen, wat zes keer een punt zou hebben opgeleverd, waren de spelers tenminste beloond voor hun werk – maar beloond zijn ze dit seizoen nog veel te weinig. Ook voor de beker zijn we er zo’n manier uitgegaan tegen Club Brugge : 1-0 voor, zes minuten voor het einde de gelijkmaker moeten toestaan en er vervolgens uitgaan met de strafschoppen.” Heeft hij er een verklaring voor ? “Als de tegenstander moét, krijgen wij het moeilijk. Of je dan taktisch iets verandert of niet, dat maakt geen verschil.”

Dat Antwerp een counterploeg zou zijn, is een opmerking die hij bestrijdt. “Daarvoor moet je over superspitsen beschikken en mensen hebben op het middenveld die in één tijd een bal klaar kunnen leggen. Net die types hebben wij gezien ons budget niet in onze rangen.” Noureddine Ziyati zou zo’n bal moeten kunnen neerleggen, maar zijn nadeel is dat hij hem zelden of nooit snel afgeeft. “Of we vinden hem net niet op het moment dat we kunnen counteren.”

Yattara en Zyatti, het zijn twee van zijn beste voetballers, maar allebei balverliefde Afrikanen, weet Wim De Coninck. Hoe tevreden is hij over hun rendement ? “Noureddine heeft enorme kwaliteiten, maar is iemand die altijd naar de bal voetbalt. Daardoor haalt hij te weinig rendement uit zijn kwaliteiten. Hij sukkelt nu ook al een tijdje met de buikspieren, zodat hij twee, drie trainingen per week moet overslaan. Daardoor heeft hij moeite om een hele wedstrijd uit te spelen, zodat je soms moet kiezen : of je laat hem op de bank beginnen, of je wisselt hem, wat hij dan weer niet altijd leuk vindt.

“Noureddine zal bij een ploeg die net iets beter is dan de tegenstander, altijd het verschil maken. Alleen zijn wij vaak net iets mìnder dan de tegenstander. Op dat moment wordt heel veel werkkracht van hem gevraagd en dat is niet zijn sterkste kant. Dus past hij niet altijd in de ploeg. Stoica is technisch met hem te vergelijken, is misschien nog iets doelgerichter, maar ook hij komt in Brussel niet altijd aan de bak, terwijl Anderlecht wél sterker is dan de tegenstander. Hetzelfde met Anic, ook hij staat er veel naast in een ploeg die vaak domineert.”

Y

attara is jonger, pas eenentwintig. De Coninck : “Hij heeft snelheid, diepgang en is coachable. Ook hij dacht lange tijd dat hij iets moest laten zien telkens als hij de bal had. Soms vervalt hij daar nog in, maar hij is al doelgerichter geworden. Alleen heb je dan iemand nodig die in het strafschopgebied komt. En Pat(Goots, nvdr) mag dan wel in de vorm van zijn leven verkeren, hij is niet iemand die op zo’n manier het best tot zijn recht komt. Yattara heeft nog heel veel moeite met zijn positie in de ploeg. Ik vergelijk hem met Zoundi van Lokeren. Die kan wel als tweede spits spelen omdat hij Bangoura naast zich heeft, maar een complement voor Yattara zoals Bangoura hebben wij niet. Ze hebben hen samen in Antwerp aangeboden, maar door omstandigheden is alleen Yattara hier gebleven. Nu zijn de zware, beslijkte velden een probleem, want hij moet het van zijn actie hebben. Yattara zal openbloeien als de velden weer droger liggen.”

Veel volgers vonden dat de zwakte van Antwerp in de heenronde op het middenveld lag. “Maar,” plaatst De Coninck daar tegenover, “dan stel ik vast dat we tegen Anderlecht en Brugge op het middenveld evenwaardig, zoniet de betere waren, met Sergeant, D’Haene en Peeters. Tegen Lierse werden we daar dan weer overvleugeld. Het is zo moeilijk conclusies trekken. En moeilijk om Zyatti in te passen, of Yattara, jongens die graag vrijheid hebben, zowel bij balverlies als bij balbezit. Als trainer denk ik na over het collectief en dat botst soms met mensen die alleen naar de wedstrijd kijken, naar de bal. Terwijl het intrinsiek gaat om twee voetballers die tot de toptien in België behoren.”

Een steeds weerkerende frustratie bij de spelers is dat de kern zo groot is. “Soms neem ik ze nog eens allemaal samen,” zegt de trainer, “maar meestal train ik in twee groepen. Met vijfendertig man werken is niet makkelijk, want in gesprekken met mij of met de voorzitter vinden ze allemaal dat ze bij die elf moeten zijn. Maar de sfeer is uitstekend, zeker sinds we meer ruimte hebben en in twee kleedkamers zitten. Alleen is sfeer relatief : na nieuwjaar hebben we schitterend gewerkt, maar na de nederlaag tegen Lierse zijn er plots duizend zaken te vinden die de trainer kunnen worden aangewreven, of oorzaken waarom het niet goed loopt. Terwijl de dag voor Lierse alles nog prachtig was en iedereen vond dat we vertrokken waren. Alles staat of valt met resultaten.”

De ploeg die het hardste wil, zal zich straks redden, weet De Coninck : “En dat zal niks te maken hebben met de trainingen of met de trainer. Het is de collectiviteit, de groep die zal bepalen of Antwerp in eerste blijft of niet.”

V

olgens aanvoerder Stefan Leleu geeft de trainer meer taktische vrijheid aan zijn spelers dan die vorig jaar onder Regi Van Acker gewend waren te krijgen. De Coninck : “Ik weet niet welke taktische onvrijheid ze dan hadden, want niemand zegt mij dat. Ik laat mijn backs al eens meevoetballen, daar gaat het op Antwerp altijd over. Vorig jaar hadden ze vooraan een speler, Seol, die een bal kon bijhouden. Nu hebben we dat type niet meer, Mussa en Pat hebben andere kwaliteiten. Om een bal naar voor te brengen, ben je daarom verplicht de achterspelers mee te laten voetballen. Want om een doelpunt te maken, moet je vooraan geraken en nu al krijgen we het verwijt dat we te weinig volk in de zestien brengen.”

Met Tate en Wood kwam er – eindelijk – versterking vanuit Manchester, nadat eerder doelman Rachubka met een onvoldoende werd teruggestuurd. Hoe goed zijn de nieuwe boys ? De Coninck : “Het zijn jonge jongens, allebei met kwaliteiten, maar of ze ook de kwaliteiten hebben om in België tegen de degradatie te vechten ? Voor hen is dit een tussendoortje. Ze zullen heel graag spelen, komen straks ook wel aan bod, maar opnieuw : Tate was goed tegen Anderlecht en Genk, maar viel door de mand tegen Lierse. Wood is een linkermiddenvelder, komt ook graag naar de bal, is pas 19 en was net acht maanden geblesseerd. Ze zijn verre van af.”

Zijn eindconclusie : dat het zijn ploeg aan snelheid ontbreekt. De Coninck : “Geen snelheid van uitvoering, want daarop trainen we, maar zuivere snelheid : vooraan, snel opkomende middenvelders, of achterspelers die iemand kunnen terughalen. Daarmee moet ik rekening houden. Ik heb één supersnelle man, Yattara, maar die heeft dan weer moeite om het juiste moment te kiezen. En het zit zo in zijn spel ingebakken, dat het misschien nog een paar jaar duurt voor hij het onder de knie heeft.”

door Peter T’Kint

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content