SMELTKROES IN DE HOOFDSTAD

© JURGEN VANTOMME

Als geen andere club stond Crossing Schaarbeek symbool voor de snelle veranderingen die zich op vlak van bevolkingssamenstelling in Brussel voordeden vanaf de jaren zestig. Het opmerkelijke verhaal van de steile opgang en de nog snellere neergang van een van de minder bekende Brusselse clubs is een hoofdstuk uit een nieuw boek: Aftrap in Brussel.

Ze kwamen van overal: uit Brussel, Antwerpen, Luik en Limburg, maar ook uit Brazilië, Spanje, Joegoslavië, Portugal, Hongarije, Nederland, Marokko, Turkije en Albanië. Hun trainer was een tot Fransman genaturaliseerde Roemeense Jood die bondscoach van Nederland was geweest en twee jaar tevoren nog met Benfica de finale van de Europabeker voor landskampioenen had gespeeld met Eusébio. Na een tussenstop bij Eintracht Frankfurt ging Elek Schwartz aan de slag aan de Normandiëstraat in Molenbeek. Daar in de schaduw van de basiliek kreeg hij voor de tweede keer in zijn carrière een Europees Voetballer van het Jaar onder zijn hoede: Josef Masopust.

Masopust, toen 37, was de grootste voetballer die Tsjecho-Slowakije ooit had voortgebracht, majoor in het Tsjecho-Slowaakse leger, WK-finalist én WK-finaledoelpuntenmaker, een persoonlijke kennis van Pelé. De eerste Tsjecho-Slowaak ook die in het buitenland mocht gaan voetballen. En dat ging hij doodleuk doen in de Belgische tweede klasse.

Crossing zag net voor de Eerste Wereldoorlog het levenslicht in Ganshoren. Toen in de jaren vijftig de Wereldtentoonstellingslaan aangelegd werd, zag de club zich genoodzaakt te verhuizen naar de andere kant van het Elisabethpark. Er werd een terrein gehuurd van de gemeente Molenbeek aan de Sippelberg en er werd vijf miljoen frank (125.000 euro) geïnvesteerd in de bouw van een chalet en tribunes. De verhuizing zorgde voor een sportieve groeistuip: de ploeg steeg tot in tweede klasse. Toen haalde ze Rik Coppens naar Brussel.

Naast de grote vedette liep er nog een aantal andere markante voetballers rond, zoals de Luxemburger Camille Dimmer, auteur van het belangrijkste doelpunt uit de Luxemburgse voetbalgeschiedenis: de winnende goal in de achtste finale van het Europees landenkampioenschap tegen Nederland in 1963. De nederlaag zou de zwanenzang inluiden van de Nederlandse bondscoach: juist, Elek Schwartz, die op een dag Dimmer zou terugzien in Brussel.

Dimmer kwam van Anderlecht. In de jaren zestig werd Crossing een vaste afnemer van Anderlechtspelers die niet tot het elite-elftal van Pierre Sinibaldi wisten door te dringen.

In het seizoen 1965/66 stond Crossing dertien speeldagen lang aan de leiding in tweede klasse, tot vijf spelers betrokken raakten bij een zwaar verkeersongeval. Het kostte de club de titel. Om eerste klasse te halen had Crossing zichzelf stevig in de schulden gestoken. Nu de eersteklassedroom in rook op leek te gaan, werd de spelerskern noodgedwongen te gelde gemaakt. Coppens werd op zijn 37e nog naar Berchem getransfereerd.

De redding kwam van een zekere Emile Michiels, secretaris-generaal van een grote Spaanse verzekeringsmaatschappij, Le Phénix Espagnol. Begin jaren zestig deed hij zijn intrede bij La Rhodienne, de club uit zijn thuisgemeente Sint-Genesius-Rode. Hij kocht zich er in voor 500.000 frank (12.500 euro). Dat was ook de zieltogende Traditionsverein Racing Brussel opgevallen. Het Racingbestuur klopte bij Michiels aan.

BIJNA NAAR WOLUWE

Een ritje langs de groene zoom van Brussel bracht Michiels op ideeën. In het Fallonstadion in Sint-Lambrechts-Woluwe speelde het dappere White Star, een club die verkleefd leek aan de tweede klasse. Michiels liet zijn oog vallen op het financieel gezonde, maar sportief bleke clubje. De wilde weldoener liet vervolgens een heuse goudregen over de nieuwe fusieclub neerdalen.

Met zijn financiële inbreng dacht Michiels een vinger in de sportieve pap te hebben. Terugkerende conflicten over de ploegopstelling escaleerden zodanig dat Michiels de deur werd gewezen. Crossing Molenbeek werd zijn uitweg. Hij kocht drie vierde van de aandelen en ging er aan de slag als bezoldigd secretaris-generaal. In Molenbeek gingen er al enige tijd ballonnetjes op om het armlastige Daring met het net iets minder armlastige Crossing te laten fusioneren. De stadions lagen nauwelijks anderhalve kilometer van elkaar af. Michiels’ komst deed dat ballonnetje definitief uiteenspatten. Ironisch genoeg zou Daring uiteindelijk bij Michiels’ oude club Racing White aankloppen.

Voor het seizoen 1968/69 had de voetbalbond het aantal toegestane buitenlanders per ploeg uitgebreid van twee naar drie. De bond had in 1962 bovendien ook al de voorwaarden om ‘voetbal-Belg’ te worden drastisch verlicht. Voortaan moest iemand maar vijf in plaats van tien jaar in ons land voetballen om het statuut te krijgen. Tot dan haalden Belgische clubs hun buitenlanders doorgaans in de buurlanden, al waren in de jaren vijftig in Europa de grote migratiegolven op gang gekomen. Crossing was een van de eerste ploegen die daarop zouden inspelen en er (noodgedwongen) een handelsmerk van zouden maken. Neem nu de Marokkaan Abdel Louzani. Terwijl er eind jaren zestig al ongeveer 20.000 Marokkanen woonden in Brussel, was Louzani de eerste en lange tijd ook de enige Marokkaanse voetballer van enige betekenis in ons land. Hij was door Anderlecht ontdekt toen hij in 1963 op studiebezoek naar België kwam en een scout hem met een bal had zien jongleren tijdens een bezoek aan het solarium in Evere.

Volgens historicus Hans Vandecandelaere waren er voor 1960 nauwelijks Belgen die al een Marokkaan van dichtbij hadden gezien. Dat veranderde drastisch toen ons land in 1964 bilaterale akkoorden sloot met Marokko en Turkije. Aanvankelijk waren de gastarbeiders bestemd voor de mijnen, maar toen die in de jaren zestig één voor één begonnen te sluiten, zochten veel Marokkanen en Turken hun heil in Brussel, toen nog steeds veruit de grootste industriestad van ons land met 166.000 arbeidsplaatsen in de industriële sector.

Een klassieke werkgever werd de MIVB, de Brusselse vervoersmaatschappij. Zo ook voor de 24-jarige Abdellatif Fellaini, een oud-doelman van de Marokkaanse topclub Raja Casablanca, die in 1972 een club in België zocht. Toen de Marokkaanse voetbalbond weigerde zijn overgangspapieren te tekenen, besloot hij buschauffeur te worden. Zijn zoon Marouane, geboren in Etterbeek in 1987, zou de misgelopen carrière van zijn vader meer dan compenseren.

JAMES BOND EN JAN MULDER

Eind november 1967 verscheen in de pers het bericht dat Crossingvoorzitter Fosset naar Praag was afgereisd samen met de Anderlechtselectie. Fosset was er omdat een kennis van hem, een zekere mevrouw Renson uit Sint-Truiden, hem er attent op had gemaakt dat majoor Josef Masopust, gewezen Europees Voetballer van het Jaar en aanvoerder van legerploeg Dukla Praag, van het Tsjecho-Slowaakse regime de toestemming had gekregen om zijn laatste voetbaljaren in het buitenland te slijten. Mevrouw Renson was getrouwd met een Tsjecho-Slowaak. Ze kenden de Masopusts.

Masopust was intussen al 37 en had er een imposante carrière op zitten met maar liefst acht titels, vier bekers, een halve en maar liefst drie kwartfinales in de Europese beker voor landskampioenen.

De aanbieding van Crossing was niet de eerste uit West-Europa. Anderlecht en Ajax hadden eerder al naar zijn diensten gelonkt, maar stuitten telkens op een ‘ne’ van het Tsjecho-Slowaakse ministerie.

Begin 1968 was echter Alexander Dubcek aan de macht gekomen. Die kondigde in de lente grote hervormingen en meer vrijheid in zijn land aan. Tijdens die korte periode van openheid kreeg de grootste sportheld van de natie de toestemming om in het buitenland te gaan voetballen. Voor de familie was het een wonder dat hij na al die jaren toch nog mocht vertrekken, maar het regime had eigenlijk andere motieven, volgens dochter Ivana: ‘Mijn vader werd door de geheime dienst gevraagd om naar België te gaan als spion. Maar hij weigerde dat. Het was geen ongewone vraag. Dukla nam op zijn tournees vaak een zogenaamde ‘derde doelman’ mee. Dat was eigenlijk gewoon een geheim agent.’

Ondanks Masopusts ‘carrière manquée’ als Oost-Europese James Bond vertrok het gezin toch. België was slechts acht uur rijden in de gesponsorde Skoda met Masopusts naam erop… (Hij plakte hem altijd af zodra hij de Tsjecho-Slowaakse grens gepasseerd was.) Het tweejarige contract dat Masopust in Brussel tekende, was niet uitzonderlijk, maar naar Tsjecho-Slowaakse normen behoorlijk royaal. Hij verdiende bij Crossing 25.000 frank (1250 euro) per maand, deels in het zwart. Een deel van zijn salaris moest hij afstaan aan de Tsjecho-Slowaakse regering.

Het gezin werd gehuisvest vlak bij het Crossingstadion, in de Emile Bossaertlaan in Koekelberg, in een toen nog erg gemengde wijk, waar Franstalige en Vlaamse Brusselaars naast migranten woonden. Dochter Ivana ging naar het buurtschooltje.

De voormalige Europese voetballer trainde zelf in zijn eentje bij. Iets verderop, in de Mettewielaan, woonde Jan Mulder. Het ‘enfant doué’ van Sporting Club Anderlecht raakte bevriend met het gezin Masopust en beschreef later in een van zijn puntgave columns hoe hij er regelmatig over de vloer kwam: ‘Als ik bij hen aanbelde en Vera (mevrouw Masopust, nvdr) deed open, lag hij negen van de tien keer in kort, blauw Adidasbroekje steunend op een elleboog en schrijlings op de vloer van de eenvoudige, gezellige voorkamer en werkte aan zijn conditie. Buikspieroefeningen zijn de basis van alle uitblijvende blessures, volgens de grote Tsjech.’

Met de majoor stopte het voor Fosset en Michiels niet. Bij Anderlecht haalden ze Paul Van den Berg weg. Van den Berg was niet de enige oud-international. In Luik werd verdediger Gérard Sulon gehaald. Het internationale ‘samenraapsel’ bestond verder uit twee Brazilianen, de Portugees Ribeiro en als pièce de résistance de nieuwe trainer, Elek Schwartz. Naar verluidt de duurste trainer van Europa… Gelukkig was hij ook een polyglot, want de kleedkamer was een bescheiden toren van Babel. Er werd Portugees, Frans en Nederlands door elkaar gesproken, Masopust bediende zich van ‘gebroken Duits’.

Aanvankelijk daverde de ploeg door tweede klasse, maar Masopust kreeg het verwijt dat hij te traag was geworden. Schwartz werd bestookt met dictaten – die hij meestal geïrriteerd naast zich neerlegde – om Masopust uit de ploeg te zetten en zei daarover: ‘Het is lastiger om trainer van Crossing te zijn dan Benfica in de finale van de Europabeker te brengen!’

Masopust zou op sublieme sportieve wijze weerwraak nemen. In de laatste match van het jaar behaalde Crossing thuis een felbevochten 2-1-zege op Sint-Niklaas. Met een fantastische slalom door de Wase verdediging tekende hij de winnende treffer aan, het doelpunt dat Crossing Molenbeek voor de eerste keer in zijn bestaan naar eerste klasse bracht.

ONBETAALDE FACTUREN

Ondanks de promotie was de zomer van 1969 allesbehalve een summer of love bij Crossing. Meteen na de laatste match diende concurrent Waterschei een klacht in bij de voetbalbond. Volgens hen had Crossing met Louzani een buitenlander te veel opgesteld. Advocaat Jacques Schellekens, de jonge clubjurist die Fosset als voorzitter zou opvolgen, won de zaak en Crossing mocht definitief naar eerste.

Er lag voor de kersverse voorzitter nog wel meer werk op de plank. Zelf had hij het over ’32 dossiers die met suspense’ op hem lagen te wachten. Begin 1969 begonnen langzaam lijken uit de kast te vallen aan de Sippelberg. Er doken stapels onbetaalde facturen op. De Molenbeekse brouwerij Vandenheuvel, bekend van haar Eklapils (‘het bier van de wereldtentoonstelling’), had bijvoorbeeld nog meer dan een half miljoen frank (12.500 euro) te goed.

Trainer Schwartz koos eieren voor zijn geld en vertrok opnieuw richting Portugal. Zijn vervanger was de beduidend goedkopere Omer Van Boxelaer, oud-trainer van Beveren en Beerschot en om den brode ook nog leerkracht in een Mechelse school. Fosset verdween om gezondheidsredenen, Michiels werd de deur gewezen. Het nieuwe Crossingbestuur verklaarde dat het hem al zijn geld – zo’n 7 miljoen frank (175.000 euro) – zou teruggeven ‘al moesten ze daarvoor in promotie belanden…’

TUSSEN DE EZELS

Zonder verdere ingrepen waren de overlevingskansen van Crossing in eerste uiterst beperkt. De fusieplannen met Daring waren op niks uitgedraaid en ook gesprekken met La Forestoise en Ixelles SC leverden niets op. Crossing onderhandelde met Molenbeek, Watermaal-Bosvoorde en Schaarbeek. Met Molenbeek bereikte de club algauw een deal: de gemeente kocht de installaties van de Sippelberg, men wilde er Daring huisvesten. Dat bracht een beetje geld in kas, waarmee een deel van de schulden afbetaald kon worden. Maar er moest nu gezocht worden naar een nieuw stadion. Watermaal-Bosvoorde zat nog steeds met het ongebruikte Drie Lindenstadion, maar Schaarbeek bood het meest.

In voetbaltermen was Schaarbeek, op dat ogenblik al 120.000 inwoners tellend, ongerept gebied, met in wezen een gigantisch supporterspotentieel. De lokale trots, RCS Schaerbeek, verbleef al jaren in de schemerzone tussen derde en vierde klasse. De twee clubs fusioneerden, Crossing ging in groen-wit spelen en kreeg een groen Schaarbeeks ezeltje in het logo. De Schaarbeekse burgemeester Gaston Williot liet zijn gemeenteraad een lening goedkeuren van 29 miljoen frank (725.000 euro), waaronder 20 miljoen (500.000 euro) voor de uitbreiding van het nieuwe Crossingstadion in het Josaphatpark. Op nauwelijks enkele maanden tijd stond er een geheel nieuwe tribune, waardoor de capaciteit van het stadion opgetild zou worden naar 17.000 plaatsen.

Er kwam ook een nieuwe lichtinstallatie. Met vier Brusselse clubs in eerste klasse (op zestien) trachtten de stadsgenoten elkaar kalendergewijs te ontlopen. Daarom speelden Crossing en Union hun wedstrijden bij kunstlicht op vrijdag- en zaterdagavond. Bij Crossing hoopte men ook uit de rand, uit Machelen en Vilvoorde, volk te lokken. In het nieuwe stadion kwamen er 53.000 toeschouwers opdagen voor Crossings eerste vijf thuismatchen, meer dan tijdens het volledige vorige seizoen in tweede. Maar het nieuwe zou er snel af zijn.

Het stadion paste binnen de grote veranderingen in de buurt van het park vanaf het midden van de jaren zestig. Het Brusselse Sportpaleis, bekend door de Brusselse Zesdaagsen en het legendarische concert van de Rolling Stones in 1966, was pas tegen de vlakte gegaan. Het onderhoud aan het gebouw bleek te duur, de Brusiliatoren kwam in de plaats.

Crossing moest een nieuw elan geven aan het sportgebeuren in Schaarbeek. Secretaris-generaal Jacques Swaelens – slager om den brode – slaagde erin om een aardig elftal op de been te brengen, met onder meer doelman Jos Smolders, die van Beerschot overkwam, en Roger de Condé van FC Luik.

Er waren maar twee terreinen, die dan nog verdeeld moesten worden over de eerste ploeg en de jeugdploegen. Aan het einde van het seizoen wist Crossing zich te redden, maar voor Masopust had trainer Van Boxelaer geen plaats meer. Ivana: ‘Dat klikte niet. Volgens papa had hij geen verstand van voetbal.’ Masopust kreeg vanuit zijn thuisland geen toestemming voor een verlenging. Hij keerde in de jaren tachtig via De Condé nog terug naar België, als trainer bij SC Hasselt.

ROGER NOLS

Na het vertrek van de twee vedettes werd er nog goedkoper ingekocht. Georges Leekens werd weggehaald bij Dessel Sport. Hij was een toemaatje bij zijn oudere broer, René Leekens. De familie vond het wel goed dat de jonge student fysiotherapie wat meer sérieux aan de dag zou leggen. Bij Crossing onderscheidde hij zich vrijwel meteen als een bijzonder scherpe, getalenteerde verdedigende middenvelder of centrale verdediger. Anderlecht en Standard zaten algauw achter hem aan, maar uiteindelijk zou hij na twee jaar met fikse winst doorverkocht worden aan Club Brugge. Voor een prikje werden vervolgens ervaren spelers als Jean Cornelis en de Luikse voetbalgod Roger Claessen gekocht, die in Schaarbeek een opmerkelijke transformatie tot verdediger meemaakte.

De ploeg bleef financieel geplaagd. De recettes van de thuiswedstrijden werden verschillende keren in beslag genomen. Niet dat die heel erg hoog lagen. Soms speelde de ploeg voor nog geen 1000 toeschouwers. De beperkte middelen zorgden er wel voor dat Crossing uit de eigen jeugd begon te putten, waardoor het de eerste Belgische club op topniveau werd waar de kinderen van de migratie de neus aan het venster staken. Dat had het te danken aan Cercle Sportif Schaerbeek, dat een goede jeugdwerking had. Een aantal jonge spelers had de sportieve sprong van vierde naar eerste klasse gemaakt, zoals Haziz Bakalli, de eerste Albanees ooit in eerste klasse. In de jaren vijftig waren een 150-tal politieke vluchtelingen Albanië ontvlucht en via een tussenstop in kampen in Schaarbeek terechtgekomen, rond het Josaphatpark. Het is niet toevallig dat jaren later ook Adnan Januzaj zijn eerste voetbalpasjes zette in het Josaphatpark.

Van alle jeugdspelers van Crossing was de Spanjaard Francisco ‘Cisco’ Ferrera misschien wel de bekendste, vanwege de opmerkelijke aanwezigheid van zijn familie in het Belgische trainersgild, met broers Manu, Emilio en zoon Yannick. De Ferrera’s hadden hun roots in Andalusië. Cisco’s vader ontgon er zwavel in de mijnen. Toen de kans zich voordeed om de dictatuur van Franco achter zich te laten, begon de familie een nieuw leven in de buurt van het Josaphatpark.

Uiteindelijk hield Omer Van Boxelaer Crossing wel vier jaar in eerste klasse. Intussen zag de pers het toenemende aantal buitenlanders in onze competitie met lede ogen aan. Dat liep in lijn met de algemene perceptie over migranten in ons land, die ironisch genoeg nog het luidst vertolkt werd vanuit Schaarbeek zelf, door FDF’er Roger Nols, die in 1970 burgemeester was geworden. ‘Nols dit non’ (tegen migranten), werd een van zijn beroemdste verkiezingsslogans.

Nols had het ook niet begrepen op Crossing en deed er alles aan om de club het leven zuur te maken. De club zakte steeds verder weg. Twee jaar na de degradatie uit eerste klasse volgde een nieuwe degradatie naar derde en deed Emile Michiels een bizar wederoptreden als bestuurder.

De gemeente liet het stadion volledig verkommeren en maakte er een van de grootste stadskankers van Brussel van, tot de renovatie aan het begin van dit decennium. Vandaag is het de thuishaven van het heropgerichte Crossing, een fusie tussen FC Evere en Rusas Schaerbeek, en Renaissance Schaerbeek, beide eersteprovincialers met Turkse voorzitters. Bob Dylan zorgde in de oude ruïne nog één keer voor een reveil, toen hij er in 1984 kwam concerteren. Een van zijn laatste nummers die dag was toepasselijk Tombstone Blues

DOOR KURT DESWERT – FOTO JURGEN VANTOMME

‘Het is lastiger om trainer van Crossing te zijn dan Benfica in de finale van de Europabaker te brengen.’ – ELEK SCHWARTZ

Josef Masopust, WK-finalist en Europees Voetballer van het Jaar, ging doodleuk in de Belgische tweede klasse voetballen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content