Als Beveren deze ploeg samenhoudt, ligt de topvijf binnen bereik volgend seizoen, zegt Christian Romaric Koffi N’Dri – kortweg : Romaric. Maar is dat wel de bedoeling ? Zegt hij niet zelf : ‘Beveren is mijn vitrine’ ?

Nieuw onder de letter E in het Beverense woordenboek van Herman Helleputte : engelengeduld. Door de aanwezigheid van veertien Ivoriaanse voetballers wordt er op de Freethiel al behoorlijk Afrikaans geleefd en gedacht – na elke training wordt er luid gezongen onder de douche. Geduld staat centraal, tijd is een rekbaar begrip geworden. De lunch zit erop, maar het interview moet nog even wijken voor een onverwacht onderhoud met big bossJean-Marc Guillou. Anderhalf uur later pas laat Romaric N’Dri (20) zich weer zien. Waarna hij zich op de gang eerst nog mengt in een geanimeerd gesprek met enkele van zijn landgenoten over de premie bij een eventuele kwalificatie voor de bekerfinale. De emoties laaien hoog op, tot doelman Barry Boubacar Copa de bende met een handbeweging stil krijgt.

“Ach, dat geroezemoes, dat zijn we hier ondertussen wel gewoon”, relativeert Helleputte, die terloops informeert voor wie we komen. “Onze kapitein ?”, lacht hij. “Je weet, die verkopen we, hé. Na Yapi Yapo, Touré en Arsène Né wordt hij de volgende : daar ben ik zeker van. Hij is een van de meest getalenteerde voetballers die hier rondlopen. Fysiek sterk, scoort vlot, heel gericht afstandsschot en bijzonder gevaarlijk bij vrije trappen. Een raspaardje, technisch goed, maar nog te gemakkelijk te ontregelen. Soms is hij te impulsief, zoals tegen Anderlecht (handgemeen met Deschacht, nvdr) en Moeskroen (natrappen op Claeys, nvdr). Daarom proberen we hem verantwoordelijkheid te geven, want in de toekomst moet hij het voorbeeld geven. Negatieve uitspattingen kunnen we niet tolereren.”

Romaric N’Dri is de eerste om zijn fouten toe te geven. “Ik moet mijn gevoelens nog beter controleren, niet te snel revolteren“, zegt hij. “Beheersing en kalmte zijn belangrijk, anders krijg ik een slechte reputatie en dat wil ik absoluut vermijden. Je ne suis pas méchant, monsieur. Alleen is het bijzonder frustrerend om constant trappen te moeten incasseren en ook nog eens uitgedaagd te worden door de tegenstander. Ik ben een geboren winnaar, probeer altijd tot het uiterste te gaan en kan moeilijk verliezen. Toen ik jong was en verloor, begon ik direct te wenen. Nu komt er een zekere agressie in mij naar boven, die ik niet altijd in de hand heb. Als het niet loopt zoals je wil, doe je soms domme dingen. Dan word ik net als de rest van de ploeg nerveus en spelen we geen goedverzorgd voetbal meer.

“In Ivoorkust voetbalden we voor ASEC Abidjan, een topclub. De scheidsrechter hield de tegenstanders nauwlettend in de gaten. Geregeld trok hij geel en rood voor overtredingen. Beveren is een kleine ploeg in België. Dat is het verschil. Maar ik stel me positief op. Dat weet monsieur Jean-Marc ook.”

Het was Jean-Marc Guillou die Romaric op twaalfjarige leeftijd naar zijn voetbalschool loodste. Als vierde kind uit een gezin van zes (nog drie zussen en twee broers) kreeg de aanvaller de voetbalmicrobe van zijn vader, hoewel die niet echt op een hoog niveau speelde. Ook vonden zijn ouders de school belangrijker.

“Ze verboden me om te voetballen in de wijk”, vertelt Romaric. “Ik moest me op de school concentreren. Alleen : dat kon ik moeilijk. Omdat ze me pousseerden en daar kan ik helemaal niet tegen. Ik had plezier nodig en rebelleerde. Ik sloeg vele lessen over om te kunnen ravotten met mijn beste vrienden. Toen ik een uitnodiging kreeg voor een ingangstest aan de Académie, was ons huis te klein. Het vertrouwen in die blanke man was niet te groot. Ik nam een groot risico door toch te gaan. Ook toen ik slaagde, bleef het ongeloof van mijn ouders groot. Ze twijfelden aan mijn doorzettingsvermogen.”

Maar zoon Romaric ging elke week braaf van dinsdag tot vrijdag naar de voetbalschool. Zijn ouders herzagen hun mening. “Ik werd er niet alleen een betere voetballer en student, ook op menselijk vlak kregen we goede raad van Jean-Marc. Hij werd een beetje onze tweede vader. Discipline en respect stonden voorop. Hij herinnerde ons constant aan de slogan van de Académie : tu es un grand si tu restes toujours petit. Nederigheid en bescheidenheid waren ook belangrijk. De groep toen was erg talentrijk, met Kolo Touré, Aruna Dindane, Igor Lolo, Didier Maestro Zokora, Tony en Baky.”

Op zijn achttiende verhuisde Romaric naar ASEC, waar hij op het middenveld of als tweede aanvaller werd uitgespeeld. Bijna deden blessures zijn voetballoopbaan in de kiem smoren. “Het is dankzij de hulp van God en Jean-Marc dat ik nu nog voetbal. In mijn eerste wedstrijd viel ik na acht minuten uit met gescheurde banden van de rechterenkel. Een zware klap, ik verloor een maand of twee, drie. Volgens de dokters was de blessure nog een gevolg van de groeischeut die ik kreeg op mijn veertiende : op een jaar tijd groeide ik ineens dertien centimeter. Mijn gewrichten, en vooral de knieën, hadden het moeilijk me te volgen (grijnst).

“Toen ik weer fit was, liep ik een letsel op aan de linkerenkel. Ik wilde opgeven en opnieuw gaan studeren, maar Jean-Marc overtuigde me van het tegendeel : ik moest me niet als een kind gedragen, maar laten zien dat ik een man was en kon terugvechten. Tijdens de revalidatie heeft hij op mentaal vlak enorm veel voor mij betekend. Later, beloofde hij, zou ik beloond worden met een transfer naar Europa. Nu ben ik bijzonder blij dat ik zijn goede raad toen heb opgevolgd.”

Eens de kwaaltjes achter de rug, groeide hij uit tot een steunpilaar van ASEC, dat vrijwel elk jaar kampioen speelde. Romaric : “Vorig seizoen maakte ik twee doelpunten in de halve finale van de Afrikaanse Champions League tegen het Marokkaanse Raja Casablanca. Ik was gelanceerd, werd opgeroepen voor de Ivoriaanse belofteploeg en daar meteen gepromoveerd tot vice-aanvoerder. Dat vertrouwen gaf me vleugels. We haalden de tweede plaats en er kwam interesse uit het buitenland. Ik wilde een nieuwe uitdaging, want al mijn vrienden waren al vertrokken. Ik had contact met Auxerre en Bastia, en vreemd genoeg kwam er ook een aanbieding uit de Verenigde Arabische Emiraten. Maar ik had geen vertrouwen in al de makelaars die me kwamen opzoeken.”

Hij wil, zegt hij, zijn loopbaan geleidelijk uitbouwen. “Een telefoontje met Jean-Marc en een gesprek met Gilles Yapi Yapo, met wie ik samenspeelde in de olympische ploeg, volstonden om voor Beveren te kiezen. Hier kon ik mijn kameraden terugzien, dat was leuk. Dit is een springplank naar hoger (trots). Ook mijn ouders werden er beter van : elk maand kan ik hen financieel iets teruggeven. Ze zijn bijzonder fier op mij nu. Ik ben de held van mijn wijk. Deze zomer zal ik mijn vrienden wat materiaal – ballen, schoenen en truitjes – bezorgen. Voor hen moet dat een stimulans zijn om door te zetten.”

Romaric had de tegenslag dat de Fifa zijn transfer naar Beveren (en die van Junior en Lolo) lange tijd blokkeerde. Oorzaak daarvan is een dispuut tussen Jean-Marc Guillou en de voorzitter van ASEC Abidjan. November 2003 kregen de Ivoriaanse balgoochelaars toch het licht op groen.

“Och, wat zijn enkele maanden op een heel mensenleven”, bekijkt Romaric het van de filosofische kant. “Mijn doel is duidelijk : ik wil slagen in Europa. Beveren is mijn vitrine. Waarom mag ik niet dromen van AC Milan, Real Madrid of Arsenal ? Ik hoop dat God me kan helpen dat doel te bereiken. Maar ik moet nog veel bijleren. Daar ben ik me heel goed van bewust. Mijn spel en mentaliteit vertonen nog tal van mankementen. Alles moet nog beginnen, want in het Europese voetbal ben ik nog een groentje. Ik sta helemaal onderaan de ladder. Een voetballer is een avonturier, iemand die altijd bereid is op ontdekkingsreis te vertrekken. Maar als ik Beveren ooit verlaat, zal ik eerst het advies van Jean-Marc vragen.”

De solidariteit en de ambitie in Beveren hebben hem aangenaam verrast. “We hopen allemaal hetzelfde te bereiken : ooit uitkomen voor een buitenlandse topclub. Maar dan hebben we wel goede resultaten nodig en daarvoor moeten we regelmatiger spelen. We zijn nog wat te speels, nonchalant ook. Bien jouer, c’est gagner. Het maakt allemaal deel uit van ons leerproces. We moeten een hechter blok vormen op het veld en niet alleen teren op onze technische superioriteit. Zelf moet ik nog meer mee verdedigen, en ook mijn kopspel kan nog veel beter. Hopelijk kunnen we de ploeg volgend seizoen samenhouden. Als dat lukt, is hier nog veel mogelijk. Een plaats bij de eerste vijf, bijvoorbeeld.”

door Frédéric Vanheule

‘Ik moest laten zien dat ik een man was en kon terugvechten.’

‘Waarom mag ik niet dromen van Milan, Real Madrid of Arsenal ?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content