In 1985 werd Boris Becker de jongste winnaar van Wimbledon ooit. ‘Wat er in vergelijking met vroeger veranderd is ? Heb je een uurtje ?’

Toen hij de jongste winnaar van Wimbledon ooit werd, was Boris Becker zeventien jaar en zeven maanden. Hij liet met die zege nog twee andere primeurs optekenen. Becker was de eerste Duitser die Wimbledon won. En ook de eerste winnaar die niet als seriehoofd aan het toernooi was begonnen. “Mijn thuis”, noemde Becker het toernooi van de All England Club. Daar waren redenen voor : van 1985 tot ’95 stond hij zeven keer in de finale.

Becker behaalde zes Grand-Slam- overwinningen : twee keer de Australian Open, drie keer Wimbledon en één keer de US Open. Elf jaar lang stond hij in de toptien van de wereldranglijst geparkeerd en zijn erelijst vermeldt 49 toernooien in het enkelspel, vijftien titels in het dubbelspel en twee keer de Daviscup (in 1988 en ’89). Een dergelijke carrière verdient bekroond te worden met een plaats in de Hall of Fame van het tennis.

Is er een moment in je carrière geweest waarop je besefte dat je niet alleen tot een goede speler zou kunnen uitgroeien, maar ook tot een ware legende ?

Boris Becker : Mijn eerste overwinning op Wimbledon, in 1985, was een enorme verrassing : zowel voor mij als voor het publiek. Ik bevond me in een soort shocktoestand en dat heeft eigenlijk een jaar geduurd, tot mijn volgende zege op Wimbledon. Vanaf dat moment wist ik dat ik een goede tennisser was en dat ik een tijdje aan de top zou kunnen meedraaien. 1986 was een cruciaal jaar voor dat besef. Omdat ik in dat jaar bewees dat 1985 niet op toeval berustte.

Heb je toen gedacht dat je, zoals een Borg en McEnroe, zo lang aan de top zou meedraaien ?

Eigenlijk wel, want in tennis hangt veel af van je karaktersterkte en van de manier waarop je met stress omgaat. De langdurigheid van een carrière heeft niet zoveel te maken met je forehand, je backhand en je service. McEnroe, Borg, maar ook Connors waren heel speciale kerels. Maar ze hadden één zaak gemeen : ze waren niet bang om te winnen. Dat is een kenmerk waaraan je niet kan werken. Het is een gave, je hebt ze of je hebt ze niet.

Je eerste overwinning op Wimbledon, als jongste winnaar ooit, is zonder twijfel het hoogtepunt van je carrière. Zijn er, als je naar je carrière kijkt, ook dingen waar je spijt van hebt ?

Als ik erop terugkijk, heb ik er spijt van dat ik er nooit in geslaagd ben een belangrijk graveltoernooi te winnen. Ik heb matchballen gekregen in Monte- Carlo, ik heb halve finales bereikt op Roland Garros. Maar een trofee heb ik op gravel nooit gewonnen. Het is contradictoir, want ik ben op gravel opgegroeid. Dat is het enige dat ik betreur.

Bespeur je bij het bekijken van jonge spelers aankomende grote kampioenen ?

Veteranen of gewoon ervaren spelers merken bij jonge spelers dingen op, die anderen misschien ontgaan. Dat gaat dan meestal niet over de slagen zelf, maar veeleer over een houding, een zeker charisma, een personaliteit. Meerdere spelers van tegenwoordig, onder wie bijvoorbeeld Andy Roddick, bezitten die kenmerken. Maar om op basis daarvan te voorspellen dat ze tot grote kampioenen zullen uitgroeien, dat is nog iets anders.

Je stond vooral bekend om je opslag. Hoe heb je zo’n service kunnen ontwikkelen, terwijl je toch nog heel jong was ?

Dat heeft zeker iets te maken met mijn trainer, de inmiddels ook wereldberoemd geworden Ion Tiriac. Die zag als eerste dat ik dat talent in me had. Wat ik anders deed dan de anderen, was dat ik traag voorover boog. Ik haalde de kracht meer uit mijn benen dan uit mijn armen. We zijn dat detail zeer vroeg beginnen uitwerken. Daarom heb ik altijd zulke dikke benen gehad (lacht).

Wat was je andere grote kwaliteit ?

Mijn instelling op het tenniscourt. Voor niks ter wereld zou ik een punt aan iemand – eender wie – hebben weggegeven. Ik denk dat die karaktersterkte even belangrijk als mijn service was.

Zit er in al de wedstrijden die je hebt gespeeld, één wedstrijd die je nooit zal vergeten ?

Een match tegen McEnroe in Hartford, in het kader van de Daviscup. Dat was in 1987. Die wedstrijd zou bepalen wie van de Verenigde Staten of Duitsland naar de tweede afdeling zou zakken. Het is zonder twijfel de langste en meest emotionele match die ik ooit speelde. Maar eigenlijk kan ik deze wedstrijd niet vergelijken met mijn Grand-Slamoverwinningen. Allemaal waren die zeer speciaal, en allemaal uitermate moeilijk om te winnen, al waren sommige finales gemakkelijker dan andere. Ze hebben alle een belangrijke plaats in mijn hart. Maar mijn vier verloren finales op Wimbledon zal ik ook niet licht vergeten.

Met welke tegenstander had je de meeste moeilijkheden ?

Toen ik midden de jaren tachtig kwam kijken, bevond Ivan Lendl zich op het toppunt van zijn kunnen. Twee jaar lang was hij mijn grootste rivaal. Hij was de nummer één, ik de nummer twee. Op het einde van de jaren tachtig daagde Edberg op en hij werd mijn belangrijkste concurrent tot op het einde van mijn carrière. Drie keer op rij speelden we tegen elkaar de finale van Wimbledon, maar we stonden nog in veel andere finales van belangrijke toernooien tegen elkaar. En we wonnen ongeveer beurtelings.

Wat is er in het huidige tennis veranderd tegenover vroeger ?

Als ik daarover begin, ben ik een uur bezig. In het algemeen, en in tegenstelling tot wat velen beweren, mangelt het het circuit niet aan persoonlijkheden. Er is wel degelijk een hele serie grote spelers voorhanden, die bekwaam zijn evenveel toernooien te winnen als mijn collega’s in de Hall of Fame. Maar het tennis van nu ondervindt meer dan vroeger de concurrentie van andere grote sportdisciplines zoals voetbal, basketbal en baseball. Daarom kan het zoveel moeilijker de aandacht vangen in vergelijking met de jaren tachtig en negentig.

Denk je dat er nog een speler het circuit kan domineren zoals Borg, Connors, McEnroe en jijzelf het hebben gedaan ?

Ik denk wel dat het mogelijk is. Kijk maar wat Agassi op 32-jarige leeftijd nog presteert. Hij wint nog Grand- Slamtoernooien. Sinds twee jaar is Hewitt een dominerend figuur. Hij heeft de US Open en Wimbledon al gewonnen. Nog andere spelers kunnen de wet dicteren, maar bij hen hangt het meer af van hun vorm van de dag. Maar zulke spelers had je ook al in de jaren tachtig.

Zou je, achterom kijkend, bepaalde dingen anders hebben gedaan ?

Op zeventienjarige leeftijd Wimbledon winnen was zeer moeilijk, omdat de lat daardoor meteen duizelingwekkend hoog werd gelegd. Nadien kon ik nooit meer in alle rust trainen. En ook kon ik mijn agenda nooit fundamenteel wijzigen want als Wimbledon eraankwam, moest ik mijn titel verdedigen. Op zeventien-, achttienjarige leeftijd is een tennisser zich nog volop aan het ontwikkelen. Die doorgroeifase heb ik moeten overslaan. Maar langs de andere kant zou ik wellicht nooit een plaats in de Hall of Fame gekregen hebben, mocht ik niet op zeventienjarige leeftijd Wimbledon gewonnen hebben (lacht).

door Alexis Romain

‘Stel je voor : Becker en McEnroe zijn nu bijna de beste vrienden van de wereld.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content