‘Wij stellen ons de vraag of profvoetbal nog mogelijk is.’ Op bezoek bij Excelsior Moeskroen, waar ze alle heil zien in overheidssteun. ‘We krijgen er al, maar het blijft onvoldoende.’

R isquons-Tout. Toen Nederlanders onlangs de mooiste plaatsnaam van de lage landen zochten en verscheidene Belgische burgemeesters een van hun deelgemeenten naar voor meenden te mogen schuiven – het Bornemse Buitenland was een mooi alternatief – mocht dit plaatsje er van ons ook gerust bij. We ontdekten het destijds op weg naar Moeskroen vlakbij de stad, toen die ploeg als nieuwkomer op het hoogste toneel furore maakte met de toen nog jonge broers Mpenza en regisseur Dominique Lemoine in de hoofdrol. Het stadionnetje was nog oud en onaangepast, maar de ploeg was ambitieus. Derde in het debuutjaar in het seizoen 1996-’97 en wie weet wat er nog verder was gebeurd, had GeorgesLeekens na nieuwjaar niet gekozen voor de nationale ploeg.

Risquons-Tout, groot Moeskroen. Kwam in 1996, net als in 1848, de opstand tegen het centrale gezag van Brussel opnieuw vanuit deze contreien ? Het leek erop, de voorzitter maakte na de vaandelvlucht van zijn trainer alleszins voldoende stampei. In 1848 ging dat ook zo. Destijds ging het in deze regio niet te goed met de economie en geïnspireerd door Parijse onrust ontstond in ons land een soort beweging om het centrale gezag van de Brusselse monarchie aan te vallen. De toekomst lag, vond men, bij een republikeins regime. Het zogenaamde Belgische legioen verzamelde in Rijsel en een deel viel bij Risquons-Tout ons land binnen. Via Moeskroen wilden ze doorstoten naar Brussel, maar zo ver raakten de bende opstandelingen nooit.

Honderdvijftig jaar later leek een nieuwe, sportieve en vredelievender opstand in de maak. Na Leekens kwam Hugo Broos, een naam als een klok, en die zou met zijn ploeg Brussel bestormen. Stuwende kracht achter het project was Jean-Pierre Detremmerie, volksvertegenwoordiger voor de PS, burgemeester en ambitieus voorzitter van de club. Hij wilde hemelen beklimmen. Aan de rand van de stad verrees een indrukwekkend jeugdcomplex, Futurosport, naar Frans model en iets wat zijn gelijke niet, en nog steeds niet, kende in België. Le Canonnier werd van een klein ouderwets gezellig stadionnetje dat een armlastige vierdeklasser herbergde, een moderne tempel met twee grote nieuwe tribunes die in hun buik alles herbergden waar een topclub nood aan had. Fitnessruimte, supermoderne kleedkamers, een revalidatiebad, u noemt het, de club heeft het.

Maar het had zijn prijs en die bleek te duur. Sinds 2000 zijn de toeschouwersaantallen er in vrije val. De ploeg de laatste drie jaar ook, Leekens II krikte alles nog een keer kortstondig op, maar dit seizoen keek Moeskroen toch vooral bang naar onder. De ploeg kreunt, de opstand is opnieuw neergeslagen, Risquons-Tout werd va banque en net geen bankroet. In december werd een aantal mensen ontslagen, eind april ging nog een secretaresse, straks vertrekt de ervaring en blijft de jeugd achter. Een steeds kleinere ploeg moet het team nieuwe zuurstof geven. Hopelijk in eerste.

In het kantoor van gerechtigd correspondent Jacques Vandewalle hangen nog souvenirs van de mooie periode. Vaandeltjes van Europese tegenstanders als Reykjavik of Metz. Vandewalle, een ingeweken Vlaming, somt desgevraagd twee hoogtepunten op uit zijn leven voor Moeskroen, een leven dat al ruim dertig jaar beslaat : “Het eerste was de promotie naar eerste klasse. Ik herinner me nog goed hoe we op een avond rond de tafel zaten en de burgemeester sprak over eerste klasse. We lachten allemaal binnensmonds, we hebben hem net niet uitgelachen, want je wilde de man en zijn dromen niet kwetsen. Toen het uiteindelijk gebeurde, was dat een mijlpaal. Een tweede was de Europese kwalificatie, de eerste keer in Genève je naam bij de loting horen, een intens moment. De club ging toen ook met de grote trom, en grand pompe uit, iedereen kreeg die reis als bedankje. Zelfs de pers. Dat zouden we nu met meer verstand doen. Ach, toen speelde de menselijke kant van de burgemeester, het waren allemaal mensen die de club een dienst hadden bewezen en hij wilde wat terugdoen. Maar de nieuwe uitdaging is om op een gezonde manier verder te werken.”

Tijden zijn veranderd, ten goede als je de accommodatie ziet, elders kunnen ze hiervan slechts dromen. Maar financieel volgt men niet meer. Vandewalle, wiens kantoortje voortdurend door vrijwilligers met vragen wordt bezocht : “In de jaren zeventig kostte een foutje je nog 1000 frank, nu 250.000 euro. Dat zorgt voor veel stress. Negentig procent van de tijd gaat het over geld. Dat beheerst deze wereld, je kan dat betreuren, maar het is zo. Een voetbalclub is een onderneming, een speciale bovendien. Voor een elektricien, een bediende of een andere arbeider, heb je loonbarema’s. Bij voetballers speelt de vraag en het aanbod, is het allemaal veel vager. Op dat subjectief vlak hebben we in het verleden wat te hoog gehapt.”

Dat moet nu allemaal worden hersteld. De promotie van Zulte-Waregem komt op tafel, de voorzitter spreekt er openlijk over een terugkeer naar het semi-professionalisme. Een beetje met de billen dicht volgen ze het hier, want de terugkeer van Waregem, dat is die van een directe concurrent. Al dient het gezegd : de voorbije jaren werden genoeg pogingen gedaan om in het Vlaamse hinterland een poot aan de grond te zetten. Maar echt gelukt, is het niet. Vandewalle : “Dus moet de loonmassa naar beneden en vragen ook wij ons af of het professionalisme houdbaar is. We betalen nu ergens tussen de 1500 à 2000 euro per maand, geen belangrijke salarissen mee. Liever de premies wat optrekken.”

De figuur van de burgemeester domineert hier alles. Vandewalle : “Zonder hem was dit een utopie. Hij blijft voorzitter, wil in feite wel vertrekken, maar niet tegen elke prijs. Wel zoekt hij naar een manier om de club in leven te houden. Een ploeg die steunt op de persoonlijkheid van één man, is een ploeg in gevaar. Dus zoekt hij een witte merel, die zowel de tijd als de capaciteiten heeft om de job te doen. Maar je moet het niet verstoppen, het is iets wat hij leuk vindt. Ik denk dat hij die voorzitterswissel zo lang mogelijk zal trachten uit te stellen. Hij heeft wat gezondheidsproblemen gekend, maar het gaat nu weer beter. Hij wordt 65 jaar, dat voel je. Jarenlang 48 uur per dag werken, is iets wat zijn tol eist. Hij heeft misschien niet meer die drive van vroeger, maar is nog sterk aanwezig. Misschien niet altijd fysiek, maar zeker nog door zijn contacten.”

Zijn stijl noemt Vandewalle nogal “vierkant qua aanpakken. Moeskroen draait op een handvol mensen, dat stelde ons in staat om de laatste jaren veel vooruitgang te boeken. Als je voor elke belangrijke beslissing 45 man moet raadplegen en om hun akkoord bedelen, verlies je tijd. Op dat vlak was het hier makkelijk werken.”

In één van de ontvangstruimten liggen wat kranten. Dit is de manier waarop Detremmerie zijn intrede deed bij de club, als perscorrespondent voor een plaatselijke krant. Vandewalle : “Later werd hij jeugdvoorzitter en nog later zette hij als burgemeester zijn schouders onder het project.” Wie rondwandelt, merkt dat de inspanningen groot waren. “Dit stadion is enorm geëvolueerd en toch handig, want net groot genoeg. Nog groter bouwen en het niet kunnen vullen, heeft geen zin.” De licentiecommissie is na elke inspectie vol lof, het onderhoud gebeurt dan ook perfect. Een voorbeeld voor eerste klasse.

Het was niet evident, zich omringen door mensen die het werk serieus doen, want volgens Vandewalle “ligt het niet in het karakter van de mensen van Moeskroen om dingen heel serieus te nemen.” Wat is dat, een Moeskroenener ? “Iemand die snel roept, graag een grote mond opzet, maar tegelijk die uitbarsting even snel is vergeten. Hij heeft een zekere Vlaamse koppigheid, want heel veel mensen zijn afkomstig uit Vlaanderen of hebben ouders met Vlaamse wortels. Tegelijk zijn we een grensgemeente en hebben we contacten met de Fransen, die een ander karakter hebben, vrolijker, levendiger. De Franse slag… De gemiddelde Moeskroener heeft wat van de twee en dat maakt hem niet altijd makkelijk in de omgang. De Moeskroener is een deugniet, altijd klaar om van het minste te profiteren. Maar tegelijk ook gastvrij, gemoedelijk, vrolijk.”

Taal was hier nooit een probleem, ze schakelen op de club even vlot over van Frans naar Nederlands en omgekeerd. Dat en de grote Vlaamse inwijking heeft ook te maken met de geschiedenis, Moeskroen ademde lang op het ritme van de textielindustrie die geen taalgrenzen kende en behoorde tot 1963 trouwens officieel tot West-Vlaanderen. Vandewalle : “In de jaren dertig draaide de textielsector hier en in Frankrijk op volle toeren en installeerden veel mensen uit Vlaanderen zich in de buurt. Het vreemde is : aan hun kinderen hebben ze die kennis van het Vlaams nooit willen doorgeven, ze spraken thuis Frans, tenzij ze wat moesten bespreken dat de kinderen niet mochten verstaan. Dan kwam het Nederlands van pas. Scholen proberen nu tegen die trend in te gaan, door vijftig procent van de cursussen in het Nederlands te geven en de helft in het Frans. Op die manier kweek je wat voor deze regio heel belangrijk is, tweetalige mensen. Je moet hier immers vaak de (taal-)grens over om te werken.”

De burgemeester toonde de weg, overal, tot in Brussel. Dankbaar maakte hij gebruik van overheidssteun om bedrijven te lokken en zo de streek de dynamiseren. Vandewalle : ” Objectif Un – Hainaut heeft veel gedaan voor deze regio. Met de steun van de overheid haalde de burgemeester bedrijven, vaak uit Vlaanderen, naar hier. Ik kan me goed inbeelden dat ze daar ginder niet zo blij mee waren, want het is ergens onterechte concurrentie. Anderzijds heeft hij ook voor begeleiding vanuit de stad gezorgd. Voor industriëlen was dat belangrijk, als ze een vergunning nodig hadden, kregen ze die op heel korte tijd. De burgemeester heeft een heel netwerk achter zich. Van die industriëlen zijn er een aantal die ons ondersteunen. Misschien niet allemaal echt als sponsor, maar toch als steun, mensen die regelmatig komen. Maar ik denk dat ook zij onderhevig zijn aan economische wetmatigheden en dat ze misschien niet zoveel kunnen schenken als ze wel willen.”

Wie rondwandelt, ontdekt amper souvenirs uit het verleden. “Weinig materiële zaken. We hebben onze ervaring in eerste klasse, maar voordien was het hier allemaal niet zo spectaculair. ( haalt een boek uit dat verscheen naar aanleiding van 100 jaar voetbal in de stad) Oude foto’s van het stadion, mooie souvenirs. Ik heb hier alles meegemaakt, van provinciale tot eerste klasse. En dan ga je van passief supporter naar iemand die ook wat voor zijn club wil doen en zo rol je er in als vrijwilliger.”

Wordt dat moeilijker ? “Ik weet het niet, het is de maatschappij die verandert. Mensen hebben veel meer mogelijkheden dan vroeger, verplaatsen zich makkelijker in het weekend, er is televisie en ze engageren zich moeilijker, dat ook. Het probleem van een voetbalclub is de regelmaat waarmee die je opeist, elke week of om de veertien dagen, terwijl mensen nu sneller eens naar zee, of de Ardennen gaan. Ik betreur zelf niks, ik ben nog steeds even enthousiast als vroeger. Het is misschien allemaal minder leuk, er is wat meer stress, maar een voetbalclub betekent voor een gemeente toch wel wat. Vroeger moest je Moeskroen situeren als je zei vanwaar je afkomstig was. Ergens tegen Kortrijk. Als je pech had en men wist Kortrijk niet liggen, moest je naar Rijsel verwijzen. Dan situeerden ze je in Frankrijk. Nu weet iedereen Moeskroen liggen. De waarde daarvan financieel schatten, is heel moeilijk. Voor de horeca zowel als voor de industrie is het hebben van een ploeg in eerste klasse belangrijk. Ook al is het niet meer hetzelfde als vroeger. Het beste bewijs vind ik bij de buren uit Doornik. Lang heeft men daar het voetbal verwaarloosd, maar men is er toch van mening aan het veranderen.”

Volk stuikt binnen, er wordt gevraagd naar de post. Opvallend : het hart van de club klopt in de oudste tribune, de nieuwe aan de overkant ligt te ver. Hugo Broos had er een imposant bureau, maar zat er nooit, tenzij voor officiële gelegenheden. Rijsel komt ter sprake, een boogscheut ver en daar spelen ze straks Champions League. Vandewalle zit met het Franse voorbeeld in zijn maag. “Rijsel wordt door ongeveer alle instanties gesubsidieerd. In België bestaat ook steun voor infrastructuur, maar daarnaast is er niks. Meer nog, als je het opwerpt, staat iedereen op zijn achterste poten. Volgens mij is het evenwel de enige oplossing om een club leefbaar te houden.”

Zegt een van de verantwoordelijken van een ploeg waar ze in Vlaanderen allemaal jaloers naar kijken. “Kan best zijn, maar de steun is nog steeds onvoldoende. Ze hebben gelijk, maar we staan niet alleen. In Bergen is de steun nog evidenter en in Charleroi heeft Jean-ClaudeVan Cauwenberghe nooit weggestoken dat subsidies voor hem belangrijk zijn. Het moet hoor, ons enige wapen is overheidssteun. En dat aandeel gaat nog verhogen, na de splitsing van de voetbalbond in een Waalse en Vlaamse vleugel. De overheid is bereid om ons te steunen, onder die opschortende voorwaarde. Ik zou niet weten waarom niet. Als de overheid bijvoorbeeld de opleiding van de jongeren op zich zou nemen, scheelt dat veel clubs al een slok. Want laat ons wel wezen, jeugdopleiding, dat is voor een stuk met het oog op je A-ploeg, maar toch vooral bezigheidsthereapie, een sociaal karakter. In deze streek is dat nodig. Vandaar Futurosport. Het onderhoud van de infrastructuur gebeurt hier door de gemeente, maar je moet de trainers betalen, het materiaal aankopen…”

Nog dit : de voorzitter is een diep religieus man. Dat moet ook als burgervader van LesHurlus. Die bijnaam dateert uit de zestiende eeuw, toen protestanten hier in de buurt, in de bossen van Mont-à-Leux, één van de randgemeenten van Moeskroen, kwamen schuilen voor de troepen van de hertog van Alva. Zij spookten er door de nacht, huilend, en hurlant. Vandaar, LesHurlus.

Als we buiten komen, geselen voorjaarsbuien de vlakte. Het is koud en donker. Als het straks hier maar weer niet gaat spoken.

door Peter T’Kint

‘Toen de voorzitter over eerste klasse sprak, hebben we hem net niet uitgelachen.’

‘Een ploeg die steunt op de persoonlijkheid van één man, is een ploeg in gevaar.’

Wie rondwandelt, ontdekt amper souvenirs uit het verleden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content