We schrijven 2006, de Roemeense overheden staan al geruime tijd voor een raadsel: hoe kan het toch dat supporters van Steaua en Dinamo Boekarest op dezelfde tribune terechtkomen, terwijl de gevaarlijke fans toch geseind staan? Die vraag is niet zo onschuldig als ze lijkt, want de rivaliteit tussen beide clubs beroert het hele land: 41 procent van de Roemenen steunt Steaua en 12 procent Dinamo. Het is dus een probleem dat de helft van de bevolking aangaat. Welnu, in 2006 gaat de gsm van een vrouw over, met als ringtone de clubhymne van Steaua, in de rij die staat aan te schuiven aan de loketten van… Dinamo. Die dag begrijpen de autoriteiten dat de geseinde supporters hun vrouw om een ticket sturen.

De gevoeligheden tussen de clubs beginnen bij het tot stand komen van het communistische regime. Om goed van start te gaan – lees: volgens de ideeën van de partizanen – heft het regime bepaalde clubs op (waaronder Virtus Steaua, de club met het grootste palmares uit die tijd) en creëert het nieuwe. Iedere minister wil zijn club hebben en dus ligt het voor de hand dat de twee zwaargewichten van de regering zich elk een club eigen maken. De minister van Legerzaken houdt in 1947 Steaua boven de doopvont, de minister van Politie doet een jaar later hetzelfde met Dinamo. Onder de vleugels van hun respectieve beschermheer verdelen beide clubs de jaren nadien de titels onder elkaar. Dat duurt decennialang: Dinamo domineert de jaren zeventig, Steaua de jaren tachtig.

In de coulissen van de clubs speelt zich de machtsstrijd van het land af: Steaua wordt gesteund door Valentin Ceaucescu, de zoon van de dictator, terwijl de sinistere geheime politie Securitate achter Dinamo staat. Elk van hun kant proberen ze druk uit te oefenen op de voetbalbond. In 1988 verlaat Steaua na een afgekeurd doelpunt in de bekerfinale het veld op een teken van Ceaucescu junior. Dinamo wint de cup, maar het regime verplicht de voetbalbond om Steaua tot winnaar uit te roepen. Na de val van Ceaucescu wil Steaua de trofee wel teruggeven, maar Dinamo weigert ‘opdat het gesjoemel nooit vergeten zou worden’.

Een jaar na die stopgezette finale, in 1989, is het echt Steaua dat de beker wint. De kapitein van Dinamo verlaat het veld met een applausje voor de eretribune, waar Valentin Ceaucescu zetelt.

Sinds de val van het communistische regime speelt de rivaliteit niet meer op het politieke vlak, maar ze zit nog altijd verankerd in de zeden en gewoonten van beide clubs. Het Dinamostadion en het Ghenceastadion blijven eigendom van respectievelijk de politie en het leger, als laatste bolwerken van een vervlogen tijdperk. De nieuwe Arena Nationala, ingewijd in 2011, zou als thuishaven voor beide clubs kunnen dienen. Het begin van een hartelijke samenwerking? Men kan het zich moeilijk voorstellen.

DOOR STÉPHANE VANDE VELDE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content