Een sterke prestatie zette Lokeren afgelopen seizoen neer, maar het topjaar uit zijn geschiedenis beleefde de Durmeclub dertig jaar geleden toen het tweede werd, na Anderlecht.

Bij Lokeren houden ze een goed gevoel over aan het afgelopen seizoen. De zesde plaats die Peter Maes afdwong, was het beste resultaat sinds 2002/03 toen Lokeren met Paul Put als derde eindigde. Geen slecht resultaat voor een club die maar het tiende budget van eerste klasse hanteerde (zeven miljoen euro) en al 37 jaar als profclub probeert te overleven in een beperkt hinterland. Uiteindelijk telt Groot-Lokeren slechts 37.800 inwoners, iets meer dan Waregem, Lierse, Eupen en Westerlo.

Lokeren is nooit de grote publiekstrekker geweest, gekneld als het ligt tussen AA Gent en SK Beveren. Uit het Waasland kwamen te weinig supporters en sponsors. “Wij zijn geen Wase ploeg, wij zijn Durmejongens”, omschreef bestuurslid Fiel Laureys die situatie ooit treffend. Ook toen Lokeren in 2000 fusioneerde met het bijna failliete Sint-Niklaas en enkele jaren door het leven ging als ‘Koninklijke Sporting Lokeren Sint-Niklaas Waasland’ leverde dat nauwelijks sponsors en toeschouwers op uit die regio. Discreet heeft de club intussen afstand gedaan van die naam. Vorig seizoen grepen ze ook terug naar het oude embleem dat in 2000 was vervangen.

Zevenendertig jaar nadat het voor het eerst de poort naar eerste klasse open beukte, heeft Sporting Lokeren met zijn beperkingen leren leven. Het heeft alles geprobeerd: noch met wereldvedetten ( Lato, Lubanski), met eigen jeugd en jong Belgisch talent (de Mbuyu’s en Versavels), of met de Afrikaanse piste van Willy Verhoost liep het stadion vol, maar als bescheiden provincieclub eindigde Lokeren in 34 jaar eerste klasse wel negen keer in de top vijf. Sinds het 37 jaar geleden in eerste belandde, speelde het slechts drie jaar (tussen 1993 en 1996) niet in de hoogste afdeling.

Nooit werd Lokeren kampioen, won het de beker of haalde het een Europese finale, maar in de ‘eeuwige tabel’ van 37 jaar profvoetbal in België staat het met 34 jaar eerste klasse toch maar mooi op de vierde plaats, na Anderlecht, Club en Standard, die 37 seizoenen ononderbroken in eerste voetbalden.

Mooie benen

De zesde plaats van afgelopen seizoen was mooi, maar dé topprestatie uit zijn historie zette Lokeren neer in 1980/81. Toen eindigde het in competitie als tweede, werd het Europees in de UEFA Cup pas in de kwartfinales uitgeschakeld door de latere verliezende finalist, het AZ van George Kessler. In de bekerfinale (de enige die het tot nu speelde) tikte het in de aanvangsfase Standard van het terrein, kreeg net voor de rust op een tegenaanval een goal binnen en verloor uiteindelijk met 4-0.

In 1980/81 vierde Sporting Lokeren net tien jaar fusie. In 1970 hadden Racing en Standaard Lokeren de handen in elkaar geslagen. In amper vier jaar tijd promoveerde de club van vierde klasse naar eerste afdeling. In 1973/74 profiteerden ze van een uitbreiding van het aantal eersteklassers van zestien naar twintig clubs, omdat men beslist had om in de hoogste afdeling profvoetbal in te voeren. Daardoor promoveerden uitzonderlijk vier clubs naar eerste. Lokeren greep de laatste strohalm, na een testmatch tegen AS Eupen, dat er pas 37 jaar later in zou slagen naar eerste te promoveren.

Tien jaar lang voerde de nieuwbakken eersteklasser in de eigen regio een hevige concurrentiestrijd met SK Beveren, dat in 1967 al een eerste keer naar eerste klasse was gepromoveerd en één jaar voor Lokerens debuut teruggekeerd was bij de elite. Tussen 1974 en 1984 vochten beide clubs om de hegemonie van het Waasland. Vijf keer eindigde Lokeren in die tijd voor Beveren, maar aan zijn succesjaren houdt SK Beveren wel twee landstitels over (1978/79 en 1983/84) terwijl de prijzenkast van de tricolores leeg bleef.

Het tienjarig feest van de fusie zou één langgerekt sportief hoogtepunt worden. Van het feest zelf, opgeluisterd door toenmalige vedette Emly Star, onthielden de bezoekers vooral de mooie benen van een van de twee zwarte achtergrondzangeresjes.

De fantastische prestatie in 1980/81 kwam niet uit de lucht vallen. In de eerste zes jaar eerste klasse waren de tricolores vier keer bij de eerste vijf geëindigd. Lokeren was sportief sneller gegroeid dan de structuren konden dragen, maar voorzitter Etienne Rogiers – die niet op een frank moest kijken – was razend ambitieus. Rogiers was na de oorlog teruggekeerd uit het concentratiekamp van Buchenwald en had zijn vroegere bedrijf – jutezakken en kunstvezels – opnieuw opgestart, met de hoofdzetel in Frankrijk.

Twee clubleden die het topjaar 1980/81 mee beleefden, zijn nog altijd aan boord: de afgevaardigde van de eerste ploeg, Willy Peeters, en bestuurder Fiel Laureys. Laureys, die zich bij Racing Lokeren liet aansluiten in 1942 en bestuurslid is (eerst van Racing, later van Sportkring) sinds 21 augustus 1956, heeft in zijn woning in Eksaarde wel drie mappen met krantenknipels uit dat seizoen bijeengebracht.

Fiel Laureys: “Zonder Rogiers en zijn geld waren al die goeie spelers hier niet geweest. Maar hij was altijd op reis. Bij voetbal in eerste klasse komt veel werk kijken. Wij waren allemaal mannen die veel werk hadden. Ik was met mijn fruit- en groentebedrijf bezig. Daarom hadden we iemand nodig die het voetbalwereldje kende en die tijd had om voor de club te werken. Bij de transfer van Piet Suykerbuyk van Beerschot leerde ik Alois Derycker kennen. Etienne Rogiers was aanvankelijk niet voor Derycker, hij vond hem te dik. Maar Derycker lag goed bij de pers, kende het voetbalwereldje en had tijd.”

Tweede Cruijff

Het geraamte van het succesteam uit 1980/81 was de jaren voordien al gevormd. Bij de promotie had Lokeren de beste speler uit tweede klasse gehaald: René Verheyen van Turnhout. Laureys: “We zijn op een maandag met hem gaan praten: zijn vrouw was kapster. RWDM en KV Mechelen zaten ook achter hem aan. Op een bepaald moment – we waren het al eens – rinkelde de telefoon. Ik hoorde Michel Verschueren – toen nog bij RWDM – vloeken: ‘Die smeerlappen!'”

Eerder trok Lokeren Raymond Mommens aan. Laureys: “Op Kortrijk mocht Mommens eens spelen. Na die match zei ik tegen trainer Novak: ‘Laat Wilfried Puis maar gaan, we hebben een vervanger.’ Op het EK80 was ik in Rome. Guy Thys – die ons in 1958/59 nog getraind had – kwam naar mij en zei: ‘Ik ga u iets vragen maar ik ga toch mijn gedacht doen. Zou ik René Verheyen tegen Manfred Kaltz zetten?!’ Ik zei: ‘Nee, ge moet daar Raymond Mommens zetten.’ Hij heeft dat gedaan. Mommens heeft een fantastische match gespeeld in die finale. Toen Club Brugge eens informeerde, lieten we uitschijnen dat Raymond hartritmestoornissen had. Antoine Vanhove – die een vriend van me was – heeft toen niet aangedrongen.”

“Ik herinner me niet precies wie ons Preben Larsen getipt heeft”, zegt Laureys. “Derycker ging kijken en riep dat hij een tweede Johan Cruijff had gezien. Larsen was belangrijk. Lato minder, maar in belangrijke matchen stond hij er altijd.”

Het brein van de ploeg was de Poolse vedette Wlodek Lubanski, die in 1975 gehaald werd. “Wlodek kon alles, dat was een genie op het veld”, zegt Laureys. “Na een match in Mechelen hoorde ik de Oostenrijkse manager Pinter zeggen dat Lubanski in aanmerking kwam om een transfer naar het Westen te krijgen. Lubanski was God in Polen. En dat wil wat zeggen in zo’n gelovig land. In die tijd mochten Poolse voetballers – net als andere Oostblokspelers – maar weg op hun 28e, als dank voor bewezen diensten. Polen had toen een culturele verbintenis met Frankrijk en België, niet met andere landen. Dus kon Lubanski enkel naar Frankrijk of België.” Lokeren stuurde Alois Derycker naar Polen, maar Lubanski’s vrouw liet hem niet binnen – de speler zelf vertoefde in Frankrijk, waar hij onderhandelde met AS Monaco. Laureys: “Ik had in mijn bedrijf een Poolse werknemer, Jan Warchew-sky, een soldaat die hier na de oorlog was blijven hangen. Dus stuurde ik die naar Polen. Het gevolg was dat Lubanski drie weken bij mij logeerde en nog eens twee weken bij de voorzitter, die via zijn bedrijf connecties had in Polen. Kort daarna was de zaak rond. De beste jaren van Wlodek waren al voorbij toen hij bij ons kwam, maar hij heeft in 197 matchen wel 82 doelpunten gemaakt. In 1980/81 speelde hij nog schitterend.”

In de vijver

De trainer uit dat topjaar, Urbain Hae- saert, is vandaag zeventig en scout voor Anderlecht. Haesaert werd door Urbain Braems – zijn voorganger als hoofdtrainer – meegebracht uit Beveren. Toen Braems in 1979 terugkeerde naar Anderlecht, werd Haesaert hoofdtrainer en de Tsjech Jozef Vacenovsky (voordien van AA Gent meegebracht door Jef Jurion) assistent. Het eerste jaar onder Haesaert was Lokeren als vierde geëindigd, en het was van plan om het beter te doen.

Weg waren James Bett (naar Glasgow Rangers), Guy Dardenne (RWDM), Jan Lohman (NEC) en Johnny Velkeneers: Antwerp had een libero nodig en Lokeren zag wat in Eddy Snelders als verdedigende middenvelder. Snelders wilde na een moeilijk seizoen verse lucht opsnuiven en verhuisde naar de Durmestad. “Anders hadden die nooit zo’n fantastisch seizoen gemaakt”, zegt de Antwerpenaar, terugblikkend op toen.

Uit Tsjecho-Slowakije lokte Jozef Vacenovsky voor de neus van Borussia Dortmund 76-voudig international en libero Karol Dobias, die in 1976 met zijn land Europees kampioen was geworden. Uit Polen kwam rechtsbuiten Grzegorz Lato. Eigenlijk wilde Haesaert voor die positie Bert Cluytens, die net als hij afkomstig was uit Hoboken, zegt de ex-trainer. “Ik had Cluytens vanuit de provinciale juniores in het eerste elftal gebracht, maar Bert had al met Anderlecht gepraat. Toen vroeg voorzitter Etienne Rogiers: ‘Wat nu?’ Ik zei: ‘Ik wil iemand die jij niet kan betalen.’ Dat moest je net tegen Rogiers zeggen. ‘Wie zou dat dan wel zijn?’, vroeg hij. ‘Lato’, zei ik. De man die met Polen drie WK’s had gespeeld en die met zijn snelheid een verdediging uiteen kon rijten. Een paar dagen later belt de voorzitter mij: of ik nog altijd Lato wilde? ‘Zaterdag landt hij in Zaventem’, zei hij. Lato’s beste jaren waren voorbij, maar op belangrijke momenten stond hij er nog.”

Haesaert: “Die tweede plaats was het logische vervolg van wat voorafging. Het seizoen daarvoor waren we als vierde geëindigd. De ambitie was niet om kampioen te worden, wel om Europees voetbal te halen. We maakten toen 74 goals en hadden een ploeg die iedereen aankon. Berchem kwam eens naar ons met twee libero’s en had alles dichtgemetseld. We wonnen met 10-1. Lokeren had een team met techniek, intelligentie, snelheid, maar ook een ongelofelijke fysieke kracht. Dat waren toen nog vedetten die wilden werken. Die gingen nog tot op de bodem. Nu zegt men: je mag op training niet in het rood gaan, maar als je in een wedstrijd in het rood gaat, stop je ook niet. Als er een Europese match aankwam, vroegen de spelers zelf: trainer, gaan we nog eens naar Sint-Anneke? Ik had op linkeroever een zwaar parcours aangelegd, waar we in de voorbereiding de basis legden voor het seizoen.

“Preben Larsen stond bekend als een moeilijke jongen, maar ik had maar één keer problemen met hem: tijdens onze eerste training samen. De bal was uit en ik gaf de ingooi aan het andere team. Toen trapte Preben die bal woest over de omheining, pal in de vijver voor het stadion. Ik zei hem: ‘Om halftwee ligt die bal in het ballenhok, of je hebt 5000 frank boete.’ Tijdens het eten keken we door het raam hoe Preben die bal naar de kant probeerde te halen, met stenen, en later met een lange stok. Om halftwee lag die bal in het ballenhok.”

Uiteindelijk werd niet Lokeren, maar Anderlecht kampioen. Haesaert: “Er zijn in sommige matchen dingen gebeurd die niet normaal zijn, maar ik wil daar niet over uitweiden. Ik ben 70 en blij dat ik nog alle dagen kan werken.” Fiel Laureys zucht: “Het overkwam ons. Pas achteraf beseften we wat we hadden kunnen bereiken.”

Eddy Snelders herinnert zich niet dat Lokeren geflikt zou zijn in die periode. “Anderlecht heeft dat jaar met Ivic een onwaarschijnlijke reeks neergezet. Daar was weinig tegen in te brengen. Paars-wit liet geen steek vallen dat jaar, wij kenden af en toe een mindere periode.”

Ongeschoren

Het Lokeren van 1980/81 was de beste ploeg waar hij ooit in speelde, zegt Eddy Snelders. “De meest complete ploeg, goed uitgebalanceerd, met een goeie verhouding tussen aanvallend en verdedigend ingestelde spelers. RonnySomers haalde als rechtsback een keer of twintig per match de achterlijn, die bleef maar gaan. René Verheyen was een bepalende speler. René was alleen gefrustreerd omdat hij in de nationale ploeg gebarreerd werd door René Vandereycken.

“Dé vedette was Preben Larsen. Een lieve jongen, maar op het veld sloeg hij vaak tilt. Dat maakte hem onvoorspelbaar voor de tegenstander, maar ook voor ons. Preben koos zijn matchen uit. Soms zaten we in de bus op weg naar een wedstrijd weleens op hem te vloeken: het wordt tijd dat hij wakker wordt. Maar dan kwam hij op het veld en vlamde, en waren we alles weer vergeten. Bob Hoogenboom was dan weer een fantastische keeper, maar als zijn vrouw een paar weken naar Nederland was, kwam hij weleens ongeschoren en met kleine oogjes naar de afspraak voor de match. Dan zegden we tegen mekaar: het wordt tijd dat zijn vrouw terug is.”

De verdienste van trainer Urbain Hae- saert mag niet onderschat worden, vindt Snelders. “Urbain was een tacticus, een papier- en detailmaniak. In een tijd waarin het buikgevoel het nog vaak haalde bij trainers werkte hij al redelijk modern, met looplijnen en uitgekiende tactische opdrachten die hij als technisch tekenaar altijd mooi op het bord had uitgeschreven. Dan krijg je al snel het etiket saai, maar in feite was hij zijn tijd ver vooruit. Urbain hield van diepgang in een tijd waarin in België nog veel breed werd gespeeld. We hadden een snelle overschakeling, voetbalden vrij modern voor die tijd, met Verheyen en Mommens als goeie passeurs en spitsen die snel waren. We hadden een team dat aanvallend misschien meer inhoud had dan verdedigend. Als we op voorsprong kwamen, waren we al half gewonnen, maar als we uit achter kwamen, konden we dat nog moeilijk omkeren.

“Haesaerts nadeel was dat hij niet kon terugvallen op een naam als voetballer. Dat was in die tijd waarin de meeste trainers wel in eerste klasse hadden gevoetbald uitzonderlijk. Dat hij na zo’n fantastisch jaar niet eens mocht blijven, zegt veel.”

Haesaert aarzelde niet om zijn zin door te drukken. “Ik kon op Lokeren mijn ding doen. Derycker kwam alleen maar naar de club als de tv-camera’s er waren. We waren het niet altijd eens. Toen ik zei dat ik Maurice De Schrijver op de libero wilde zetten, lachte Derycker me uit. ‘Je tekent je doodvonnis’, zei hij. ‘De Schrijver is traag en lui.’ Ik heb toch mijn wil doorgedreven. De Schrijver kon dan wel traag en lui zijn, maar Maurice had een ongelofelijk positiespel en klasse bij het uitvoetballen. Wij hadden een ploeg die probeerde uit te voetballen van achteren uit, die niet zomaar gewoon de bal blind naar voren trapte. Gevolg? Maurice werd international.”

Uiteindelijk bleef Haesaert het volgende seizoen niet, ondanks een vierde en een tweede plaats. “Derycker kwam naar mij en zei: ‘Urbain, volgend seizoen willen we een fulltimetrainer. Wil jij dat?’ Dat wou ik niet: het onderwijs was mijn vast inkomen, ik was pas mijn tweede seizoen trainer. ‘Wat doe ik als jullie mij morgen ontslaan?’ Toen hebben ze Robert Waseige genomen.”

Fiel Laureys zucht als de afloop van het trainersverhaal ter sprake komt: “Dat Haesaert weg moest, dat heeft Derycker geflikt. We hadden toen twee videorecorders gekocht. Dat was nieuw in die tijd. Derycker had toen we tegen AZ speelden heel de tijd naar die banden zitten kijken. Na de wedstrijd vond Derycker dat Haesaert niet naar hem geluisterd had, dat hij het anders had moeten aanpakken, en naar die video’s had moeten kijken. Heel het seizoen zat onze manager op Haesaerts kap.”

Het volgende jaar eindigde Lokeren onder Robert Waseige nog als vierde, daarna zakte het naar de middenmoot. In mei 1984 overleed Etienne Rogiers en was het afgelopen met het aantrekken van toppers. Fiel Laureys: “Een jaar voor zijn dood was Rogiers er al niet meer mee bezig. Het was te duur voor ons, al die goeie contracten konden we ons niet meer permitteren.” In dat gloriejaar trok Lokeren gemiddeld 8000 toeschouwers. Voortaan zou het met bescheiden middelen moeten werken. De glorieperiode was voorbij.

DOOR GEERT FOUTRÉ – BEELDEN REPORTERS

“Lubanski was God in Polen. Dat wil wat zeggen in zo’n gelovig land.” Fiel Laureys”Het Lokeren van 1980/81 was de beste ploeg waar ik ooit in speelde.” Eddy Snelders

“Lokeren had toen vedetten die nog wilden werken.” Urbain Haesaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content