Joop Alberda coachte Nederland in 1996 naar olympisch goud. We vroegen hem hoe Appie Krijnsen het aan boord moet leggen. ‘De bottom line is : wat heb je er als spórter voor over.’

Het is nog steeds het hoogstgewaardeerde programma dat NOS-Sport ooit uitzond. Alle volleyballiefhebbers hebben die zinderende olympische finale van 1996 nog op het netvlies staan. Matias Raymaekers vertelde ons afgelopen seizoen nog dat hij die cassette al honderden keren had bekeken. De wedstrijd om het goud tussen Nederland en Italië in Atlanta was volleybaltechnisch, -tactisch en qua spanning dan ook de beste die ooit gespeeld werd. De Nederlandse triomf leverde historische beelden op van een dolenthousiaste kroonprins Willem-Alexander (toon nog zonder zijn Máxima). En hoewel vooral de emotie is bijgebleven, was het succes de vrucht van jarenlang gestructureerd en planmatig werken.

De toenmalige coach, Joop Alberda, is nu werd door de zege op slag een BN, een bekende Nederlander. Nu, zes jaar later, is hij technisch directeur van NOC*NSF, het Nederlands Olympisch Comité. Eind vorige maand was Alberda te gast in Brussel, waar hij de alumni van de opleiding Master in Professioneel Sportmanagement aan de Vlekho Business School in Brussel doceerde over ‘Topsport in het nieuwe millennium : de integrale benadering.’ Een ideale gelegenheid om hem te vragen wat Appie Krijnsen moet doen om met Belgium de olympische titel te veroveren.

“Voor 2004 wordt dat moeilijk”, lacht Alberda tussen twee slokken van zijn cappuccino door. Het succes van het Bankrasmodel – Bankras was de zaal in Amstelveen waarin getraind werd – kwam niet op één-twee-drie tot stand. Het werd opgestart in 1985, op een moment dat Martinus onder Peter Murphy al twintig uur per week trainde. “De groep met onder meer Goedkoop en Leeuwerink was Europese top. Er stond dus een basis van een sterk clubteam en er kwamen drie talentvolle lichtingen aan : BlangéPosthuma, ZoodsmaBenne en HeldVan der MeulenZwerver.”

Het verzamelde talent werd gebundeld én kreeg steun van bovenaf. “Het Bankrasmodel staat synoniem voor hoe sport zich elke keer weer opnieuw ontwikkelt. Het begint bij de ambitie van spelers en de visie van een coach. Heel vaak loopt de sportwereld voor op de organisatie, komt met andere woorden het draagvlak vanuit de bestuurlijke wereld pas na afloop. Het unieke aan het Bankrasmodel was dat de toenmalige voorzitter van de Nederlandse volleybalbond het idee ogenblikkelijk ondersteunde.”

Dat concept was even simpel als geniaal. “We nemen twaalf goeie spelers, kopen vijftig ballen, we hebben een hal en we huren een coach, Ari Selinger. Het model groeide mede uit tot een succes doordat het uit de Nederlandse volleybalbond werd gehaald, waardoor het geen onderdeel meer was van jaarlijkse ledenvergaderingen. Discussies als mag dat wel, moet dat wel, is dat nu wel zinvol, mag dat wel zoveel geld kosten, werden op die manier uitgesloten. Daarbij kwam uiteraard de belangrijke financiële steun van de Nationale Nederlanden.”

Wat in de kaart speelde van het model, legt Alberda uit, was de centraal geleide democratie in heel wat volleyballanden. “Rusland, Japan, Cuba, Argentinië, noem maar op : ze beschikten allemaal over nationale trainingscentra, waardoor je in relatief korte tijd heel veel wedstrijden kon afwerken door in een van die landen op stage te gaan.” Eind jaren tachtig raakte dat systeem stilaan ontmanteld door het ontstaan van de World League, “maar”, zegt Alberda, ” Rubén Acosta en de volleybalbond kregen wel voor elkaar wat weinigen lukt : de periode tussen begin mei en begin oktober is overal ter wereld voorbehouden voor internationaal volleybal, de competities beginnen pas daarna.”

De kracht van het project herbergde tegelijk een groot gevaar. “In een tijdelijke isolement word je een heel stuk beter. Maar langzamerhand wordt de groei uit de organisatie weggehaald en kom je op een moment dat je de muur om je heen zo hoog hebt opgetrokken dat je niet meer naar buiten wil kijken en ook niet meer wil accepteren dat anderen naar binnen komen. Als startmodel was het fantastisch, maar het vormde misschien niet het model van de ultieme score.”

Het project dat op poten werd gezet, was financieel niet oninteressant voor de beginnende volleyballers, maar na verloop van tijd kwamen de Italiaanse topclubs met hun vele lires over de brug. “De bottom line is : wat heb je er als spórter voor over, wie is bereid om dat geld te laten liggen en in zichzelf te investeren door nog twee jaar kracht en ervaring op te doen ? Ron Zwerver heeft in die tijd twee miljoen gulden, nu zowat een miljoen euro, laten lopen. Hij maakte voor zichzelf de afspraak : ik ga niet eerder dan na de Olympische Spelen in 1992.”

Toen het in Barcelona net niet lukte om de ultieme bekroning in de wacht te slepen, zwierf niet alleen Zwerver, maar ook anderen uit. Maar dat vormde niet het einde van het sprookje. Misschien wel in integendeel het begin ? “Om de doorstap te maken naar die unieke prestatie heb je toch een open systeem nodig, want dat past in deze samenleving. Door het isolement ontstond er intolerantie : wie zich niet conformeerde aan het model was een outcast. Je kon voorspellen dat toen een aantal jongens naar buiten ging en dat niet geaccepteerd werd, zij altijd terug zouden gevraagd worden als de druk groot zou worden. Een bondscoach wordt niet aangesteld om deuren voor spelers dicht te doen, maar om ze voor de beste spelers altijd open te houden.”

Na de Spelen van 1992 werd Alberda, die eerst jeugd- en assistent-trainer was, hoofdcoach bij Nederland. “De enige oplossing voor een aantal mens was om het nog een keer op dezelfde manier aan te pakken. Je kan het vergelijken met een Ferrari, waarvan op twee na alle onderdelen nog heel goed zijn. Die twee onderdelen hebben we vervangen en dan moesten we kijken of we er weer een sterk geheel van konden maken. Toen we daarin slaagden, moesten we enkel nog de software in de hoofden omdraaien : kijk je zo ( kijkt naar boven) naar Italië of kijk er je zo naar ( kijkt naar beneden). ” Dat de knop werd omgedraaid, bewees die memorabele 4 augustus in Atlanta.

Zwart-witkritiek zou evenwel kunnen zijn : eigenlijk had Nederland gewoon het geluk over een superlichting te beschikken. “Je bent altijd afhankelijk van talent. Maar succes is geen toeval, het is maakbaar in sport. Ik hoor nu al twaalf jaar van Philip Berben dat het afgelopen zal zijn met Nederland op topniveau. Ooit zal hij wel een keer gelijk krijgen. Maar met vijfde, tweede, eerste en vijfde plaatsen deed geen enkel land beter in vier opeenvolgende olympiades. You’re only as good as your last race. In onze laatste race werden we vijfde in Sydney. Er zijn veel landen die daar hadden willen staan.”

door Roel Van den broeck

‘Een bondscoach wordt niet aangesteld om deuren voor spelers dicht te doen, maar om ze voor de beste spelers altijd open te houden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content