De doelpuntendrift van Cristiano Ronaldo is het absurde voorbij: hij schiet vaker raak dan hele ploegen samen. Geen record is veilig voor hem.

Het staat 4-0 en Carlo Ancelotti wil Cristiano Ronaldo wisselen. De laatste tien minuten tegen Athletic de Bilbao gaan nergens meer over. De Portugees heeft al twee keer gescoord en een doelpunt voorbereid. Een ideaal moment dus om wat gas terug te nemen, zou je denken. Maar zodra Ronaldo in de gaten krijgt dat hij van het veld gehaald gaat worden, gebaart hij dat hij in orde is. Eerst steekt hij zijn duim omhoog, gevolgd door een kort knikje naar de dug-out. De boodschap is duidelijk: ik blijf staan. Even later steekt de vierde man zijn bord de lucht in. Karim Benzema eruit, Isco erin.

De momenten erna zeggen alles over de niet te stillen honger van Ronaldo. Hij blijft intens jagen op zijn derde treffer, het liefst zo snel mogelijk, want dan kan hij erna misschien nóg eentje maken. Als het jongetje dat op zaterdagochtend bij 15-0 met de bal naar de middenstip rent omdat hij al aan de zestiende goal denkt. Ronaldo is een machine, minutieus afgestemd op het benutten van kansen. De laatste tien minuten tegen Bilbao gaan voor hem duidelijk wél ergens over. Voor hem is het een zee van tijd. Hij biedt zich aan op veelbelovende plekken, telkens hypergeconcentreerd, sprint de diepte in als de ruimte daar ligt, elke keer maximaal, en laat zijn onvrede blijken als iemand door een gebrek aan focus niet voor de juiste oplossing kiest. Of aan die benen nu een prijskaartje kleeft van tachtig of honderd miljoen euro. Het moet perfect zijn, van de eerste seconde tot de laatste zweetdruppel diep in blessuretijd.

Zelfkastijding

Arbeid loont uiteindelijk altijd. Acht minuten na de wissel van Benzema loopt Ronaldo in extase naar de cornervlag. Dat de bal via zijn linkerelleboog in het doel caramboleert, doet niets af aan zijn vreugde. De veelvraat is blij met elke hap. Tegen elven loopt hij tevreden met de wedstrijdbal onder de arm de catacomben van het Bernabéustadion in. Missie geslaagd. Een nieuwe hattrick, de 26e alweer als topschutter van Real Madrid. En de 29e (!) in zijn totale carrière. Binnenkort kan hij zijn museum op Madeira gaan uitbreiden. Hij moet die verzamelde ballen toch ergens kwijt. Net als de trofee die hij in januari voor de derde keer verwacht op te halen in Zürich. Want zo is het ook nog eens: elke goal brengt hem dichter bij de Ballon d’Or. Na vijf jaar heeft Ronaldo concurrent Lionel Messi van de troon gestoten als ’s werelds beste en voorlopig weigert hij die plek af te staan. Hij voelt het: de Olympus is van hem. En van hem alleen.

Bevatten kunnen zijn ploeggenoten het nauwelijks. De zelfkastijding die Ronaldo aan de dag legt. Van dichtbij zien zij het kolossale werk achter die absurde doelgemiddeldes. Het is vooral de frequentie waarmee hij presteert die je als gewone sterveling naar adem doet happen. Behalve kunnen moet je het ook willen: jezelf zo enorm blijven pijnigen. Niemand in de voetbalwereld die zo obsessief bezig is met de verzorging van zijn lichaam als Ronaldo. Zijn leven staat in het teken van de bal. Iets anders bestaat er niet. Als de selectie van Real om drie uur ’s nachts terugkeert van een Europese wedstrijd, dompelt de Portugees zich nog even onder in een ijsbad voor hij naar bed gaat. Intern is er bewondering voor de staalharde discipline die hij zichzelf oplegt. Verbazing ook. Over die keer bijvoorbeeld dat hij om zes uur ’s ochtends aan de slag ging met zijn fysiotherapeut na een vlucht uit Istanbul. Kortom: de focus altijd maar op de volgende opdracht, geen ruimte latend voor verslapping. “Cristiano is een leider die niet veel praat, maar wel erg belangrijk is”, zei zijn trainer Carlo Ancelotti recent over hem. “Hij is erg serieus, een waanzinnige prof, een vechter. De beste voetballer met wie ik ooit heb gewerkt.”

Tekortkomingen

Die maniakale opoffering, voortdurend het maximale van jezelf vragen, is een proces dat lang geleden in gang is gezet. Negen jaar terug zei hij in een interview dat hij zich elke dag inspande om de beste ter wereld te worden. Daar werd toen smakelijk om gelachen. De interviewer zag een jongen zitten met peperdure diamanten in zijn oren, exclusieve merkkleding en heel veel gel. De Engelsen vonden hem een aansteller; te veel nutteloze overstapjes, te veel scharen en dribbels om dribbels. Maar achter de schermen werkte hij harder dan wie ook aan zijn tekortkomingen. Met als resultaat dat hij straks opnieuw vooraan zit in het Opernhaus in Zürich. Een kleine maand later, op 5 februari, wordt hij dertig. Het zijn interessante tijden voor Ronaldo. Pieken in de wetenschap dat het verval langzaam intreedt. De eeuwige jeugd heeft ook hij niet. Zijn doelen blijven desondanks onveranderd. “De beste blijven, dat is wat ik wil. Ik wil de beste zijn in mijn werk.”

Daarom zweert hij bij trainen. Herhalen, verfijnen, aanscherpen. De ideale condities creëren voor de negentig minuten die hij als een persoonlijke uitdaging ziet. Voetbal is een teamsport waarin individuen het verschil maken. Hij dus. Of het nu in Lissabon, Manchester of Madrid is, de anekdotes zijn overal dezelfde. Ronaldo is als eerste op de club, vertrekt als laatste en traint thuis vrolijk verder. Hij is net een voetbalrobot die elke keer een kleine upgrade krijgt. Op Carrington dwong hij respect af bij Sir Alex Ferguson, Paul Scholes en Ryan Giggs vanwege de arbeid die hij verrichtte. ’s Morgens vroeg zagen ze hem zitten in de fitnessruimte om bepaalde spiergroepen te versterken. Daarna bereidde hij zich met een individuele warming-up voor op de training. Na het reguliere groepsgebeuren bleef hij vaak hangen voor afwerkoefeningen en vrije trappen, het liefst met een serieuze keeper en niet met een reserve. Ronaldo wilde zichzelf meten met de beste. Daarom kon Edwin van der Sar vaak nog even aan de bak als de rest ging douchen. Het is wat bij veel clubs nu met een mooi woord topsportklimaat wordt genoemd. Bij Ronaldo brandt die ambitie van binnenuit. In Manchester wilde hij een huis met zwembad zodat hij kon herstellen in het water. Ook nam hij een kok in dienst zodat hij zeker wist dat hij gezond en lekker at.

Het is vaker gesignaleerd: hoewel ze door hun medevoetballers als buitenaardse wezens worden betiteld, is Cristiano Ronaldo eigenlijk het tegenovergestelde van Lionel Messi. Een perfectionist versus een aangeboren talent. Of zoals Koke van Atlético Madrid de tweestrijd recent verwoordde in dagblad Marca: de een is een superatleet, de ander een god. In zekere zin is het knapper wat Ronaldo doet. Hij heeft zichzelf gemaakt, stukje bij beetje, en is als het over sportbeleving gaat een monument voor het voetbal.

Roofdier

In weinig meer doet hij denken aan de tiener die tijdens de opening van het José Alvaladestadion in Lissabon de defensie van Manchester United de vernieling in speelde. John O’Shea wordt soms nog gillend wakker als hij denkt aan die augustusavond in 2003 waarop een piepjonge linksbuiten hem voor paal zette. Alex Ferguson tikte assistent René Meulensteen na een kwartiertje aan: bloody hell, wie is die kerel? Dat was dus Cristiano Ronaldo van Madeira. Al tijdens de rust van het vriendschappelijke duel werd geopperd het ventje vast te leggen. Dat gebeurde een paar dagen later ook.

Wel duurde het nog ruim drie jaar voordat hij evolueerde naar een meedogenloos roofdier dat leeft van doelpunten. Voor te stellen is het bijna niet, maar in zijn eerste seizoenen kwam hij niet verder dan een schamele vier, vijf en negen competitietreffers. Aantallen die hij nu na een paar duels te pakken heeft. Ronaldo herschrijft de geschiedenis. Geen record is veilig. Dat is het bijzondere als je naar Real kijkt: tussen alle vedetten loopt één speler die geen limieten heeft. We zijn het normaal gaan vinden omdat het er bedrieglijk alledaags uitziet. Zo makkelijk en soepel dat het voor de rest haast ongemakkelijk moet zijn. Hup, weer twee goals. Hop, een hattrick. Wedstrijd na wedstrijd. Jaar in, jaar uit. Maar zo alledaags is het niet. Het is krankzinnig. Asociaal zelfs.

Ronaldo’s handelingen zijn onbewust geworden. Hij mist zelden als hij genoeg tijd en ruimte krijgt. Hij is sterker, sneller en efficiënter dan zijn tegenstanders. Zijn ongekende scoringsdrift vindt zijn oorsprong in Manchester. Daar werd Ronaldo uitgedaagd meer te scoren, belangrijk te zijn, energie te leggen in acties die het verschil betekenen tussen winst en verlies. In die jaren in Manchester is hij specifiek gaan trainen op de afwerking. In de zestien, buiten het strafschopgebied, met het hoofd, met links, met rechts. De moeilijkheidsgraad werd telkens verhoogd. Hij moest elke keer vooraf een hoek uitkiezen. Rood stond bijvoorbeeld voor linksboven. Het is waar de machine in Ronaldo werd geactiveerd. Het afronden werd automatische-pilootwerk. En steeds verfijnder en beter omdat hij altijd is blijven herhalen en schaven. In de laatste interland tegen Denemarken moest hij 95 minuten wachten tot de goede voorzet kwam, maar toen de bal eenmaal zijn richting opvloog en hij in de lucht hing, was het een kwestie van uitvoeren. Boem. Raak. Zoals hij dat talloze keren deed op training.

Showman

Hij blijft evenwel een showman die houdt van de bühne. Die nooit aan zichzelf twijfelt, althans niet naar buiten toe. “Te veel nederigheid is nooit goed”, heeft hij daarover gezegd. “In Portugal zeggen ze dat te veel bescheidenheid eigenlijk ijdel is.” Hij vindt dat hij zich niet hoeft te verantwoorden voor zijn succes. Hij heeft er immers hard voor gewerkt. Daarom woont hij in een huis ter waarde van vijf miljoen, staat op zijn servies het logo CR7, besteedt hij per maand minimaal vijfduizend euro aan kleding en pronkt hij met zijn auto’s. Als tiener wees hij naar sportwagens en beweerde dat hij er later ook eentje zou kopen. Zijn ploeggenoten lachten hem dan uit, maar Ronaldo meende het. Zijn garage staat er nu vol mee. Hij bezit alleen al drie Ferrari’s. Bij Messi ontbreekt die buitenkant. Over zijn privéleven is zogoed als niets bekend. Ronaldo kan als mens afstoten als je niet door zijn pantser van uiterlijk vertoon prikt.

Onder zijn ploeggenoten is hij nochtans geliefd. Ronaldo was de eerste die Gareth Bale zijn hulp aanbood. En met James Rodríguez deed hij precies hetzelfde. Verder geniet hij respect omdat hij als een van de weinigen in opstand kwam tegen José Mourinho. Na de uitschakeling in de halve finale van de Champions League tegen Barcelona in 2011 verweet hij zijn coach een verdedigende speelwijze. Hoewel thuis met 2-0 was verloren, weigerde Mourinho in Camp Nou de aanval te kiezen. In zijn boek Prepárense para perder (Maak jullie klaar om te verliezen) onthult een journalist van El País hoe het bijna tot een handgemeen kwam in de kleedkamer. “Je zegt dat we defensief spelen”, zou Mourinho gesneerd hebben. “Maar weet je hoe dat komt? Door jou. Jij wilt niet verdedigen, hebt geen respect voor je teamgenoten. Je gooit je handen in de lucht als je geen goede ballen krijgt. Als ik vraag om Dani Alves te dekken, doe je het niet, maar voor Di María is het geen probleem. Denk je dat hij minder is dan jij?”

Ronaldo vindt zichzelf inderdaad de beste, daar had Mourinho een punt. Maar de overige spelers zijn wél bereid om hard voor hem te werken. Simpelweg omdat hij van hen allemaal de hardste werker is…

DOOR SÜLEYMAN OZTÜRK – BEELDEN BELGAIMAGE

“Hij is de beste voetballer met wie ik ooit gewerkt heb.” Carlo Ancelotti

Hij geniet respect omdat hij als een van de weinigen in opstand kwam tegen José Mourinho.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content