De Nederlandse vertaling van de autobiografie van Sir Alex Ferguson verschijnt deze week in ons land. Sport/Voetbalmagazine brengt u alvast een niet te versmaden voorsmaakje uit het hoofdstuk over de psychologie van het trainerschap.

Om te beginnen moet je hen altijd de waarheid vertellen. Er is niks mis mee om een speler de harde feiten te presenteren als hij uit vorm is. Als ik een speler die onder de verwachtingen had gepresteerd moest aanspreken, zei ik bijvoorbeeld: ‘Dat was waardeloos.’ Maar dat maakte ik dan wel af met: ‘Voor een speler met jouw capaciteiten.’ Dat was een manier om hen weer op te rapen na de eerste klap. Lever kritiek, maar compenseer dat met aanmoediging. ‘Waarom doe je dat? Je kunt veel beter.’

Alleen maar lof klinkt onecht. Daar kijken ze doorheen. Een coach moet ervoor zorgen dat spelers verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen daden, hun eigen fouten, hun prestatieniveau en uiteindelijk ook het resultaat. Dat is een van je belangrijkste taken als trainer. We zaten allemaal in de resultatenindustrie. Soms betekende een oneerlijke winst meer dan een 6-0-winst met een doelpunt waar 25 passes aan voorafgingen. Manchester United moest zegevieren, daar ging het om.

Die winnaarscultuur kon alleen in stand worden gehouden als ik een speler in alle openheid vertelde wat ik van zijn prestaties vond. En ja, soms was ik dan krachtig en agressief. Ik vertelde de speler wat de club van hem verwachtte.

Tegen jonge coaches zeg ik nu altijd: zoek de confrontatie niet op. Zoek het niet op, want je kunt je leven erop verwedden dat het als een boemerang terug in je gezicht komt. Als je het gevecht aangaat, dwing je de speler tot de tegenaanval en dan is hij in het voordeel. Toen de gewezen aanvoerder van Aberdeen, Manchester United en Schotland Martin Buchan coach werd in Burnley, verkocht hij zijn aanvoerder de eerste zaterdag al meteen een klap. ‘Dat was een goed begin, Martin’, zei ik ironisch tegen hem.

Hij was heel principieel, Martin Buchan. In zijn spelerstijd ging hij naar Oldham en kreeg hij bij het tekenen van het contract een premie van 40.000 pond (bijna 54.000 euro, nvdr), een heleboel geld in die tijd. Hij worstelde met zijn vorm en gaf het bestuur de 40.000 pond weer terug. Hij kon het voor zichzelf niet verantwoorden om geld te houden waarvan hij het gevoel had dat hij het niet had verdiend. Dat kom je tegenwoordig niet meer tegen.

SELFFULFILLING PROPHECY

Tijdens mijn hele carrière werd algemeen aangenomen dat ik er uitgekiende machiavellistische strategieën op nahield. In werkelijkheid probeerde ik echt niet de zwarte kunsten machtig te worden. Ik paste weleens een trucje toe. Beweren dat we het seizoen altijd afsloten in een hogere versnelling en met grotere vastberadenheid, dat kun je wel een psychologisch spelletje noemen. Het intrigeerde me dat Chelseacoach Carlo Ancelotti dat in 2009 ook opmerkte. Hij zei, en ik parafraseer: ‘Alex zegt dat United sterker is in de tweede helft van het seizoen, maar dat geldt ook voor ons.’

Ik deed het ieder jaar. ‘Wacht maar tot de tweede helft van het seizoen’, zei ik dan. En het werkte altijd. Het sloop de geest van onze spelers binnen en werd een knagende angst bij onze tegenstanders. In de tweede helft van het seizoen werd United een invasieleger met een hels vuur in de ogen. Het was een selffulfilling prophecy.

Op mijn horloge tikken was ook een psychologisch trucje. Ik hield de tijd niet bij tijdens de wedstrijd. Ik hield het half en half in de gaten, maar het was zo moeilijk om te berekenen hoeveel tijd er voor een spelonderbreking bij zou komen dat je niet precies kon weten wanneer de wedstrijd zou zijn afgelopen. Het was mij eerder te doen om het effect van dat gebaar op het andere team, niet op dat van ons. Als ze me zagen gebaren en op mijn horloge zagen tikken, werden de tegenstanders bang. Ze namen dan onmiddellijk aan dat er nog 10 minuten bij zouden komen. Iedereen wist dat United de gave had om op het laatst nog te scoren. Die tien minuten dat ze nog stand moesten houden, leken dan eindeloos voor hen.

Clive Tyldesley (bekende voetbalcommentator bij ITV, nvdr) zei het in de Champions Leaguefinale van 1999, aan het begin van de blessuretijd: ‘United scoort altijd.’ Dat is een psychologisch spelletje.

DE ‘FOUT’ VAN SCHMEICHEL

Ook de aanpak van individuele spelers kent een psychologische dimensie. Als ze afdwalen, helpt het om door hun ogen te kijken. Jij bent ook jong geweest, dus bekijk het even van hun kant. Als je iets fout doet, verwacht je dat je straf krijgt. Wat zal hij zeggen?, vraag je je af. Of: wat zal mijn vader ervan zeggen? Je moet zoveel mogelijk effect teweegbrengen.

De coach heeft een voordeel: hij weet dat de speler wil voetballen. Dus als je hem dat plezier ontneemt, neem je hem eigenlijk zijn leven af. Dat wordt je belangrijkste instrument. Het is het machtigste pressiemiddel dat je ter beschikking hebt.

Na een akkefietje met Frank McGarvey (Schotse spits die ook bij Liverpool en Celtic speelde, nvdr) bij St Mirren bleef ik consequent volhouden: ‘Jij zult nooit meer spelen.’ Hij geloofde dat echt. Hij geloofde dat drie weken lang. Uiteindelijk smeekte hij om een tweede kans. Hij dacht dat ik alle macht had. Contractvrijheid bestond toen nog niet.

Men praatte non-stop over mijn psychologische spelletjes. Elke keer als ik in het openbaar iets zei, ging een zwerm analisten op zoek naar de verborgen betekenis, terwijl die er 98 procent van de tijd helemaal niet was. Maar psychologische druk heeft zijn functie, net als bijgeloof, want daar heeft iedereen wel last van.

Op een dag in 2010 zei een vrouw tijdens de Haydockrace (bekende paardenrace in Engeland, nvdr) tegen me: ‘Als ik u op televisie zie, kijkt u altijd zo serieus, maar hier zie ik u lachen en genieten.’ Ik zei tegen haar: ‘Wilt u dan niet dat ik serieus ben als ik werk? Bij mijn werk draait het om concentratie. Alles wat in mijn geest omgaat moet de spelers verder helpen. Ik maak geen aantekeningen, ik vertrouw niet op videomateriaal en ik moet gelijk hebben. Dat is een serieuze zaak en ik wil geen fouten maken.’

Ik maakte er natuurlijk meer dan genoeg. Tijdens een halve finale in de Champions League, tegen Borussia Dortmund, was ik ervan overtuigd dat Peter Schmeichel een fout had gemaakt bij een tegendoelpunt. Maar in die tijd droeg ik mijn bril niet tijdens de wedstrijden. Peter zei: ‘De bal boog af.’ ‘Hij boog af, m’n reet’, schreeuwde ik. ‘Niks hij boog af.’ Toen ik later de herhaling zag, kon ik zien dat de bal enorm van richting veranderde. Dus deed ik voortaan mijn bril op tijdens de wedstrijden.

Ik kon het me niet veroorloven om mezelf zo in verlegenheid te brengen. Als je aan een verdediger vraagt: ‘Waarom probeerde je hem buitenspel te zetten?’ en zijn antwoord is: ‘Ik probeerde hem niet buitenspel te zetten’, dan moet je wel zeker weten dat je de juiste inschatting hebt gemaakt.

Je moet de spelers niet de kans geven om te denken: de coach is de weg kwijt. Als ze geen vertrouwen meer hebben in je kennis, hebben ze ook geen vertrouwen meer in jou. Je grip op de feiten moet altijd zo groot mogelijk zijn. Wat je tegen de spelers zegt moet altijd correct zijn.

Gelijk proberen te krijgen kon ook leuk zijn. Het was niet allemaal een zoektocht naar de waarheid. We speelden vaak het spelletje: raad wat de opstelling van de tegenstander zal zijn. Op een avond voorspelde ik op mijn gewone zelfverzekerde manier wie er zou spelen. Toen het team in de spelerstunnel kwam staan, voor een Champions Leaguewedstrijd, zei René (Meulensteen, assistent van Ferguson, nvdr): ‘Baas, ze hebben zes anderen opgesteld.’ Eerst verstijfde ik, maar toen zag ik mijn kans. ‘Zien jullie dat?’, blafte ik tegen de spelers. ‘Ze nemen ons in de zeik. Ze denken dat ze hier met hun reserveteam kunnen aankomen!’

NOOD AAN ONVERZETTELIJKHEID

Omdat ik zo lang meeliep was ik op het laatst immuun voor het typische gespeculeer over andere coaches als ze eens drie wedstrijden op rij hadden verloren. Mijn succes beschermde me tegen de media en hun roep om een executie. Je zag dat wel bij andere clubs, maar niet bij mij. Dat gaf me kracht in de kleedkamer. Dat was ook een voordeel tegenover de spelers. De coach ging niet weg, dus de spelers ook niet. De trainers en de rest van de staf gingen niet weg omdat de coach bleef. Stabiliteit. Continuïteit. Zeldzaam, in het moderne voetbal. Bij een slechte reeks raakten we niet in paniek. We waren er niet blij mee, maar we raakten niet in paniek.

Ik denk ook graag dat we bewust in de geest van het spel wilden blijven. Ergens in de jaren negentig zei Johan Cruijff tegen me: ‘Jullie zullen de Europacup nooit winnen.’

‘Waarom niet?’

‘Jullie spelen niet vals en jullie kopen geen scheidsrechters om’, zei hij.

Ik zei tegen hem: ‘Wel, als dat op mijn grafsteen komt te staan ben ik tevreden.’

Je hebt een bepaalde onverzettelijkheid nodig in het professionele voetbal, dat leerde ik al snel. Neem David Mackay – daar speelde ik tegen toen ik zestien jaar was. Op dat moment zat ik bij Queens Park in het reserveteam. Dave kwam terug na een gebroken teen en kwam uit voor het reserveteam van Hearts of Midlothian, dat in die jaren een geweldig elftal had. Ik was centrumspits en hij was rechtshalf. Voor de match keek ik hoe hij stond te stretchen, met zijn enorme borstkas. Toen ik in de wedstrijd de eerste bal aangespeeld kreeg, haalde hij me onderuit. In de wedstrijd van het reserveteam.

Ik dacht: dit pik ik niet.

De volgende keer dat we elkaar tegenkwamen ging ik er vol in. Dave keek me ijskoud aan en zei: ‘Wil je deze wedstrijd uitspelen?’

‘Je schopte me daarnet’, stotterde ik.

‘Ik tackelde je’, zei Dave. ‘Als ik je schop, dan weet je dat echt wel.’

Daarna was ik doodsbang voor hem. En ik was voor niemand bang. Hij had een ongelofelijke uitstraling. Geweldige speler. Ik was erbij in Hamden Park toen ze het beste Schotse team aller tijden bekendmaakten en Daves naam er niet bij zat. Iedereen was gegeneerd.

‘VERGEET DE SUPPORTERS’

Ik kon publiekelijk kritiek leveren op mijn team, maar ik zou nooit een individuele speler afvallen tegenover de media. De supporters hadden er recht op te weten wanneer ik niet tevreden was over de prestaties. Maar het ging nooit over een individu. Dat had ik geleerd van Jock Stein (legendarische coach van Celtic, nvdr). Ik stelde hem voortdurend vragen, de hele tijd, over alles. Hij was altijd zo bescheiden bij Celtic dat het bijna irritant werd.

Als ik hem uitvroeg over Jimmy Johnstone of Bobby Murdoch (twee bekende Celticspelers uit de jaren 60, nvdr) verwachtte ik dat hij ook wel wat eer zou opstrijken voor de opstelling en de tactiek, maar Jock zei dan alleen: ‘O, kleine Jimmy was vandaag goed in vorm.’ Hij zou zichzelf nooit prijzen. Ik wilde dat hij één keer zou zeggen: ‘Ik heb vandaag besloten om 4-3-3 te spelen en het heeft gewerkt.’ Maar daar was hij gewoon te bescheiden voor.

Jock miste na een auto-ongeluk een reis van Celtic naar Amerika en Sean Fallon (assistent van Stein, nvdr) had drie spelers naar huis gestuurd omdat ze zich misdroegen. ‘Nee, dat zou ik niet gedaan hebben en dat heb ik ook tegen Sean gezegd’, zei Jock toen ik van hem wilde weten hoe hij dat opgelost zou hebben.

‘Als je dat doet, maak je een heleboel vijanden’, zei hij.

‘Maar de supporters zouden het wel begrijpen’, ging ik ertegenin.

‘Vergeet de supporters’, zei Jock. ‘Die spelers hebben moeders. Denk je dat er ook maar één moeder is die denkt dat haar jongetje stout is? Hun vrouwen, hun broers, hun vader, hun vrienden; je vervreemdt hen van je.’

Hij voegde daaraan toe: ‘Leg het geschil bij op kantoor.’

WAT VOERT HIJ IN ZIJN SCHILD?

Soms werkt ijs net zo goed als vuur. Toen Nani van het veld werd gestuurd tijdens een wedstrijd in Villa Park in 2010, zei ik geen woord tegen hem. Ik liet hem lijden. Hij bleef maar naar me kijken, op zoek naar een kruimeltje troost. Ik weet dat het niet zijn bedoeling was geweest om te doen wat hij gedaan had. Toen ze er op tv naar vroegen noemde ik het ‘naïef’. Ik zei dat hij geen kwaadwillende speler was, maar het was wel een tweebenige tackle dus hij moest van het veld. Duidelijk. Er was geen blijvende schade. Ik zei alleen dat hij een fout had gemaakt in een tackle, zoals we allemaal weleens gedaan hebben, want het is een emotionele sport.

Mensen namen aan dat ik altijd een psychologische strijd voerde tegen Arsène Wenger, dat ik voortdurend probeerde hem op het verkeerde been te zetten. Ik denk niet dat ik hem expres provoceerde, maar soms gebruikte ik wel trucjes, bijvoorbeeld door kleine stellingen te poneren, wetend dat de pers ze als psychologische uitstapjes zou zien.

Ik herinner me dat Brian Little me in zijn tijd als coach van Aston Villa een keer opbelde over een opmerking die ik voor de wedstrijd had gemaakt.

‘Wat bedoelde je daarmee?’, vroeg hij.

‘Niks’, zei ik, van mijn stuk gebracht.

‘Ik dacht dat het weer een van je psychologische spelletjes was’, zei Brian. Blijkbaar kon Brian nadien alleen nog maar denken: wat voert hij in zijn schild? Wat wilde hij eigenlijk zeggen?

Het mocht me dan goed uitkomen dat ik rivaliserende teams zenuwachtig kon maken, ik bleek ook vaak tegenstanders van hun stuk te brengen zonder dat dat de bedoeling was en zonder dat ik het zelf doorhad.

DOOR ALEX FERGUSON – FOTO’S BELGAIMAGE

‘Als je het gevecht aangaat met een speler, dwing je hem tot de tegenaanval en dan is hij in het voordeel.’ ALEX FERGUSON

‘Je moet de spelers niet de kans geven om te denken: de coach is de weg kwijt.’ ALEX FERGUSON

‘Elke keer als ik in het openbaar iets zei, ging een zwerm analisten op zoek naar de verborgen betekenis, terwijl die er meestal helemaal niet was.’ ALEX FERGUSON

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content