Wegens zijn technische vaardigheden werd Stefan Vereycken vaak in één adem genoemd met Marc Degryse, zijn kompaan van weleer. Helaas was de Antwerpenaar te klein en te traag om helemaal door te breken.

Hij woont op een steenworp van het Jan Breydelstadion, maar hij komt er niet meer. “Het is er allemaal zo veranderd,” klaagt Stefan Vereycken, “en ik ken er nog weinig mensen, zeker nu ook Michel Van Maele er niet meer is. Dat was een man naar wie wij als speler echt opkeken. Ooit werd ik op een maandagvoormiddag om God weet welke reden samen met Marc Degryse op zijn bureel in de bakkerij ontboden. Doodsbang waren we dat we een sermoen te horen zouden krijgen, al wisten we niet echt wat we mispeuterd konden hebben. Eerst ging Marc, een halfuurtje later was het mijn beurt. Met knikkende knieën ging ik naar binnen. Hij zat aan zijn bureau, met voor zich een glas whisky en enkele dozen gevuld met taart. Ik was snel gerustgesteld toen ik zag dat hij met Marc gewoon maar wat zat te keuvelen, in het Brugs : ‘Kwelde kek die twije joenge hasten ekè beiter liejren kennen, en ekè e klaptsje mee eunder doein’. Vol taart en gebak en fameus opgelucht keerden we terug naar huis.”

Vereycken werd als zestienjarige speler van de Antwerpse derdeprovincialer Schelle opgemerkt door Brugse talentscouts. Zijn twee jaar oudere broer kon ook naar West-Vlaanderen, maar gaf voorrang aan zijn studies. Dus trok de kleine Stefan alleen op avontuur. “Ik kwam er terecht in een gastgezin bij Lucien en Marietje, die tot voor enkele jaren nog het perslokaal openhielden. Twee jaar geleden zijn ze allebei kort na elkaar gestorven. Fantastische mensen, al begreep ik de eerste dagen geen snars van wat ze zegden, zeker niet als ze mij vroegen of ik een stutje ( West-Vlaams voor boterham, nvdr) kwam eten. Mijn dagen waren goed gevuld. Ik werkte in Brugge mijn laatste jaar humaniora af, en af en toe moest ik naar Brussel voor de trainingen van de nationale Uefa’s onder leiding van Julien Labeau. In de vrije tijd die er dan nog restte, ging Lucien geregeld met me tennissen, opdat ik me toch maar geen seconde zou vervelen.”

Het Brugs heeft zich intussen aardig meester gemaakt van Antwerpenaar Vereycken. “Al vroeg toen ik vanuit Antwerpen naar Brugge reed, voelde ik me, eens voorbij Gent, al echt thuiskomen. In Brugge leerde ik mijn vrouw kennen en mijn kinderen zijn echte West-Vlamingen. Zoals mijn naam het ook aangeeft, heb ik mijn leven dankzij het voetbal echt verrijkt.”

Dat hij nooit helemaal is doorgebroken, wijt Stefan Vereycken gedeeltelijk aan externe factoren, maar ook, beseft hij, kwam het door zijn eigen tekortkomingen. “Te klein en te traag”, lacht de man die als zeventienjarige debuteerde op het Brugse middenveld op een moment dat de geblesseerde René Verheyen enkele weken naar de kant moest. “Maar toen René weer fit was en de trainer me naar de flank overhevelde, bleken mijn één meter zeventig en trage startsnelheid een serieus nadeel te zijn. Toch heb ik als aangever voor Marc Degryse enkele goeie wedstrijden gespeeld. Ik hoor het Marc Stassijns nog zeggen op de televisie : ‘Aan die twee gaat Brugge nog veel plezier beleven.’ Maar net als Tony Mols werd ook ik afgeremd door de komst van Franky Van der Elst. En toen Tony en ik samen bij Lokeren speelden, wilde Roger Lambrecht van ons de leiders van zijn nieuwe ploeg maken. Eén week later, toen de contractbesprekingen begonnen, viel ik in de match tegen Kortrijk uit met gescheurde kruisbanden. Toen begon de lijdensweg pas echt.

“Ook al heb ik bij Brugge heel vaak op de bank gezeten, nergens heb ik me zo goed gevoeld als in het Olympiastadion. Vooral mijn transfer naar Boom had ik me anders voorgesteld. De mensen van Super Club zagen het allemaal iets te groot, hoewel er wel potentieel was. We werden kampioen in tweede klasse met onder meer Glen De Boeck, Peter Van Wambeke en John Buana in de ploeg. Maar toen we promoveerden, verlieten zij de club en zakten we onder James Storme direct terug naar tweede. Ik speelde er op een onopvallende plaats, zodat er weinig interesse in mij bestond. Net voor het sluiten van de transfermarkt kon ik naar AA Gent als vervanger van Frank Dauwen. Maar ondanks al het talent, van Foeke Booy tot Erwin Vandenbergh, bracht de ploeg er amper wat van terecht.”

Waarna Vereycken aan een buitenlands avontuur kon beginnen. “Via manager Cees Van Vossen kon ik gaan testen bij Hapoel Farsawa, een onooglijk clubje in Israël dat net naar eerste klasse was gepromoveerd. Achteraf bleek het echter op zoek te zijn geweest naar een… libero. Niet te verwonderen dus dat die trainer nogal ogen trok toen hij mij zag komen. Het was een club met een afschuwelijk veld. Ik bleef er een week en hoorde in de kleedkamer uitsluitend Hebreeuws. Ik heb er drie oefenwedstrijdjes gespeeld en ben teruggekeerd naar België. Daar brak toen een periode aan waarin ik op lager niveau ging voetballen. Van derdeklasser Club Roeselare tot bij Knokke in eerste provinciale, waar ik nu speel. Ik heb er nog een contract van een jaar, maar kan me geen drie keer per week meer opladen om te gaan trainen.

“Sinds mijn eerste jaren bij Club Brugge al ben ik bezig met textiel, een wereld die me altijd geboeid heeft. Ik heb een zaak uitgebouwd die gespecialiseerd is in promotie- en bedrijfskledij. Ik ben in het verleden wel voorzichtig geweest met mijn centen, maar moet toch nog werken om goed te kunnen leven. Wat wij zoal doen ? Slogans drukken op T-shirts, schorten voor restaurants borduren, overalls klaarmaken… Maar als ik stop met voetballen wil ik het best ergens wagen als trainer, gewoon om te weten of die job mij ligt.”

Het voetbal in eerste klasse volgt hij nog van een afstand. “Ik weet ongeveer wie eerste staat, maar op tv volg ik nauwelijks wedstrijden. Dan verkies ik een film waarvan ik weet dat hij meer zal boeien.”

door Stefan van Loock

‘Als aangever voor Marc Degryse heb ik toch enkele goeie wedstrijden gespeeld.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content