De mijn, het trainingscentrum van L’Etrat en de heksenketel Geoffroy-Guichard. De Heilige Drievuldigheid van Saint-Etienne bestaat al meer dan tachtig jaar. Sport/Voetbalmagazine ging ter plaatse de groene koorts bij de voormalige topclub meten, tussen de Franse driekleur en vierkante palen.

De eerste sneeuw bedekt de heuvelruggen, nieuwe vlokjes dwarrelen zachtjes neer om te verdwijnen in de mist van Saint-Etienne. Het is een omgeving van mijnen, uitgesproken grijs. Het is zondag en de stad ligt er doods bij, kleurloos bijna. Desondanks, om zestien uur precies: de eerste tekenen van voetbal. Een reusachtige driekleur voor het EK van 2016 prijkt voor het station van Châteaucreux. Het Stade Geoffroy-Guichard wordt een van de EK-tempels volgend jaar. Alles bij elkaar een logische beslissing, gezien de historische impact van les Verts op het Franse voetbal. ‘Ik koos voor Saint-Etienne. Waarom weet ik niet, ik had er een neus voor. Des te beter’, stelt Jean-Michel Larqué trots in de documentaire L’épopée des Verts. Hij belandde in 1965 bij de club samen met ene Aimé Jacquet. ‘In feite heeft die minuut heel mijn leven veranderd. Had ik een andere club gekozen, zou ik misschien al die momenten van vreugde niet hebben gekend.’

Rode bakstenen en een handvol verlaten, met graffiti bekladde gebouwen wisselen af met grote reclameborden. Een dikke twee kilometer verder komt ‘de heksenketel’ weer in het vizier. De eerste mutsen en sjaals in de kleur van de hoop duiken op. Vanavond krijgt l’ASSE het bezoek van l’OM. Een klassieker onder de klassiekers. ‘Ik ben niet van de Vendée gekomen om te verliezen, jongens’, werpt een veertiger enkele supporters van Olympique toe, in joggingpak met oorwarmers. ‘Batshuayi, dat is geen aanvaller! Zet Rolando met hem in de punt en dan win je het grote lot, zeg ik je’, analyseert een supporter van Marseille met een stevig accent en een broek van Bayern. Gala-avond in het vooruitzicht. ‘Ik ben blij dat jullie er zijn, want toen ik aankwam, dacht ik: ‘Merde, er zijn alleen maar supporters van Saint-Etienne!”, oppert iemand anders, terwijl meerdere Magic Fans, een van de twee groepen ultra’s van Saint-Etienne, tot de neus gemaskerd, met vastberaden pas voorbijsnellen naar het stadion. Met de gebeurtenissen in Parijs zijn in de stadions van de Ligue 1 geen bezoekers toegelaten. Enkele snoodaards konden er dus toch doorheen glippen en zijn daar niet weinig trots op.

VIERKANTE ROTPALEN

Aan de muren van de trappen naar het museum van les Verts, in de noordoostelijke hoek van het stadion, hangen de frontpagina’s van L’Equipe ter ere van de heldenploeg uit de jaren zeventig. Binnen delen Gomis, Cuissard, Ferry, Nouzaret, Milla en andere Zokora’s de hoofdrol. Sainté is bovenal één grote familie, gebouwd op tradities. ‘Als je aan les Verts denkt, denk je spontaan aan de vierkante palen’, verklaart een vijftiger. ‘Er waren geen grote sporters in die tijd, dat heeft Saint-Etienne weer op de kaart van Frankrijk en zelfs van Europa geplaatst.’ In Hampden Park nemen les Verts het in de EC1-finale van 1976 op tegen het Bayern van Beckenbauer, Rummenigge, Müller en Hoeness, die ze al kruisten in 1969 en 1975. Meer dan 28 miljoen tv-kijkers zien les Verts nipt verliezen, met een vrije trap van Franz Roth in de 57e minuut, nadat de pogingen van Dominique Bathenay en Jacques Santini tegen die ‘vierkante rotpalen’ zijn beland, symbolen van een dominant maar vruchteloos spel. De volgende dag defileren les Verts toch als helden op de Champs-Elysées.

‘Het was de tijd van de eerste wedstrijden op tv, iedereen kwam samen om naar les Verts te kijken’, orakelt Patrick Revelli, broer van Hervé – topschutter aller tijden van de club – en aangever van twee beslissende passes in de kwartfinales in 1976 tegen het Dynamo Kiev van Oleg Blochin. ‘We zijn trouwens de enige ploeg die naar zijn kleur wordt genoemd. Je hebt les Bleus van de Franse ploeg en les Verts van Saint-Etienne, niets anders.’

‘Vóór ons was het de woestijn. L’ASSE draait rond een drie-eenheid: een stadion, een publiek, een ploeg’, verzekert Philippe Gastal, baas van het museum. Van opleiding apotheker schoolde hij zich om tot een ware clubhistoricus. Met groot genoegen laat hij ons de op de 800 vierkante meter verzamelde relikwieën ontdekken: van de schoenen van Rachid Mekhloufi, die negen jaar bij de club doorbracht en ondertussen voor de befaamde ploeg van het Front de Libération Nationale speelde, tot de echte vierkante doelpalen meegebracht uit Glasgow, alles is er. ‘Ik ging naar de wedstrijden buitenshuis kijken, ze begonnen vaak met een halfuur, drie kwartier vertraging omdat we te talrijk waren. De mensen stonden aan de rand van het veld, nooit bestormden ze de grasmat, maar gaan zitten deden ze evenmin!’ Rechtstaand legden ze de fundamenten van een mythe.

‘Zelfs wie niet gepassioneerd is, kan u spelers van 1975/76 noemen. Saint-Etienne was niet alleen dé Franse ploeg, het was de ploeg van heel Frankrijk. Geoffroy-Guichard, dat is onze Eiffeltoren!’ Vanaf begin jaren zeventig gaat de Hexagone in geen tijd overstag voor de fantastische remontes van l’ASSE. De eerste, tegen Hajduk Split in 1974, staat in het geheugen gegrift als de meest dolle. Een 4-1 verlies in Joegoslavië buigen les Verts om met 5-1 na verlengingen, dankzij een vrije trap van Yves Triantafilos, in een kolkende heksenketel. De kapitein van toen, Georges Bereta, doet de match over met een glimlach tot aan zijn oren. ‘Jean-Michel (Larqué, gewoonlijk de man voor de stilstaande fases, nvdr) gaf aan: ‘Het is op, ik heb krampen.’ Ik zei tegen Yves: ‘Jij gaat trappen.’ Hij was stomverbaasd. Ik gaf de bal een duw en hij trapte hem erin.’ Aan het einde van het seizoen wordt de streekjongen tegen zijn zin verkocht aan l’OM, ondanks sollicitaties van Anderlecht.

NIETS IS ONMOGELIJK

Buiten het stadion zijn de republikeinse veiligheidstroepen bijna even talrijk als de shirts van Loïc Perrin, het huidige troetelkind (zie kader, nvdr). Het gejouw waar de bus van Olympique op wordt getrakteerd, is heftiger dan het kalme applaus voor de spelers van Saint-Etienne. ‘Vladimir Poetin hier, we hebben het koud!’, probeert een jonge supporter, tussen vaag onbegrip en onderdrukt gelach. ‘Hé, er zijn zelfs supporters uit Saint-Etienne’, probeert iemand anders, met meer succes. Als een van de drie ‘voetbalhaarden’ van Frankrijk, samen met Marseille en Lens, heeft Saint-Etienne fans in alle uithoeken van het land. ‘Er is de epische kant met al die exploten. Dat maakt indruk, dat de mensen kunnen zeggen: ik was erbij op die of die wedstrijd en het was buitengewoon’, analyseert Denis Bigard, die les Verts al meer dan veertig jaar volgt voor Le Progrès. ‘Er was een waanzinnige aanhang. Vervolgens krijg je een sneeuwbaleffect, van vader op zoon, dat de cultus van de club vereeuwigt.’ Want al kent de club uitstekende jaren, ze raakt ook verstrikt in crisissen, maar zonder ooit van haar vurigheid te verliezen. Bij de laatste promotie naar de Ligue 1, in 2004 op het veld van Niort, zetten de supporters het bescheiden stadion van de Chamois Niortais op zijn kop. Het bewijs dat de ‘groene koorts’ nooit is weggeweest.

Dat ‘onmogelijk’ niet in het woordenboek staat van de supporters, bewijzen ze voortdurend. In 2013, waarin ze de Coupe de la Ligue winnen na 32 jaar zonder prijzen, beslist Jean-Louis, pas getrouwd, om met zijn brommertje van Valenciennes naar Saint-Etienne te rijden. De tocht van meer dan 700 kilometer is in werkelijkheid zijn huwelijksreis. Probleem: de tortelduifjes raken de weg kwijt in Lyon en missen de Europa Leaguewedstrijd tegen Esbjerg.

Patrick Gauthier, die op 200 kilometer woont en geen enkele thuismatch mist wanneer zijn werk als slager-traiteur het toelaat, is een dwangmatige verzamelaar. ‘Ik was veertien op het ogenblik van het befaamde epos. Zoals een jongen vandaag PSG kan volgen of vroeger Marseille, was dat bij mij Saint-Etienne.’ Patrick verzamelt alles: programma’s, brochures, hesjes, sjaals… Relikwieën die hij thuis tentoonstelt, in een kamer gewijd aan de groene cultus. In 1998 neemt hij deel aan het WK voor verzamelaars. ‘Ze hadden me gezegd alles mee te nemen. Wel, mijn Corsa zat vol’, lacht Patrick, die ‘minstens een halfuur per dag’ aan les Verts spendeert. ‘Aangezien sommigen hadden afgezegd, heb ik uiteindelijk helemaal alleen een stand van meer dan dertig meter gevuld…’

VOOR EEUWIG DE EERSTEN

Maar het glorierijke verleden van les Verts kwam niet vanzelf tot stand. L’ASSE liep in heel wat domeinen echt voorop: als eersten stelden ze in 1950 een scout aan in de persoon van Pierre Garonnaire, bouwden ze een opleidingscentum in 1968, reisden ze per vliegtuig voor de recuperatie van de spelers vanaf het seizoen 1968/69, kregen ze een medische staf met de komst van RobyHerbin in 1972, analyseerden ze hun tegenstanders met videobeelden in 1972, bouwden ze hun eigen shop op een Europacupavond tegen Manchester United op 14 september 1977, creëerden ze een logo met sterren voor hun tien Franse titels… Allemaal argumenten waarom ze de status waard zijn van ‘voor eeuwig de eersten’, de slogan van l’OM bij de Champions Leaguewinst in 1993.

Slogans voldoende die opwellen uit ‘de heksenketel’, ‘de vulkaan die altijd klaar is om uit te barsten’, zoals Thierry Roland hem beschreef in 1976, en die opgetrokken is op kolenmijnen, nog intact twintig meter onder het veld. Wanneer de twee tifo’s van de ultra’s worden ontrold, een enorme panter bij de Magic Fans in het noorden en een gigantische ‘Kop Sud Sainté’ bij de Green Angels in het zuiden, weten de twee ploegen vlug waar ze zijn beland. De spelers van l’OM maken er gebruik van om met het spandoek van hun ultra’s te zwaaien. Aan de Marseillaise, gezongen door een sopraan, gaat een minuut stilte vooraf wegens de aanslagen in Parijs.

‘De zondagavondmatchen liggen ons niet’, zucht Alain, speciaal van Poitiers gekomen, de andere kant van het land. De wedstrijd geeft hem geen ongelijk. De paal – wéér de paal – getroffen door Monnet-Paquet, ziet hoe juist voor rust Michy Batshuayi vervolgens de hoop van Saint-Etienne de kop indrukt. Na de pauze doet Nkoudou de rest. Ondanks de bijzondere sfeer stoppen de ultra’s geen seconde met springen en zingen. Om de laatste tien minuten zelfs de borst te ontbloten, terwijl de thermometer flirt met het vriespunt. ‘We zullen niet onmiddellijk nog eens naar hier terugkomen’, moppert een supporter uit de Gers, het zuidwesten, ontgoocheld over de nederlaag. ‘Normaal komen we minstens één keer per jaar, in de zomer, kwestie van geen kou te lijden.’ Kwestie ook van niet meer te maken te krijgen met die vierkante rotpalen…

DOOR NICOLAS TAIANA – FOTO’S BELGAIMAGE

‘We zijn de enige ploeg die naar zijn kleur wordt genoemd. Je hebt les Bleus van de Franse ploeg en les Verts van Saint-Etienne, niets anders.’ PATRICK REVELLI, OUD-SPELER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content