Een combinatie van genetische aanleg, een sterk karakter en een rustige omgeving kneedde Tom Boonen tot een bijna perfecte wielrenner. Jeugdtrainers Staf Van Genechten en Willy Teirlinck vertellen over hun pupil.

In 1995 meldde de vijftienjarige Tom Boonen zich bij de Koninklijke Balense Bicycle Club, op een paar kilometer van zijn deur. Een paar van zijn vrienden fietsten er ook en hij had zonder enige voorbereiding de Scholentrofee in Zolder gewonnen, dus waarom niet ? Nieuweling Boonen kwam er onder de vleugels van Staf Van Genechten, zoon van de oprichter van de club en eerder al de jeugdtrainer van Wilfried Peeters, Ludo Dierckxsens en Johan Verstrepen, die allemaal hun eerste wedstrijdjes reden bij ‘de Balense’. Twee jaar zou Tom er blijven, tot Dirk Demol hem wegplukte voor de Kortrijkse Groeninge Spurters. “Ergens vonden we dat wel jammer, maar we begrepen het wel”, zegt Van Genechten. “Als eerstejaars-junior kreeg Tom er al een serieuze brok geld, terwijl de jongens bij ons alles kregen wat ze nodig hadden, behalve geld. We betalen niemand omdat we opleiding willen geven aan alle renners en niemand willen bevoordelen.”

Boonen zou uiteindelijk bijna vijf jaar bij de – intussen ter ziele gegane – Groeninge Spurters blijven, waarna hij op voorspraak van Dirk Demol een profcontract tekende bij US Postal. “We streefden ernaar om bij nieuwelingen, junioren en beloften mee te doen bij de top. Daarom haalden we ieder jaar een paar kopstukken naar Kortrijk : Tom Boonen, Kevin De Weert, Wim De Vocht, Gorik Gardeyn, ze hebben allemaal bij ons gereden”, zegt Willy Teirlinck, de man die Tom Boonen drie jaar begeleidde als belofte. En toeval of niet, Teirlinck fietste ooit nog in dezelfde ploeg als vader André Boonen én won ooit drie ritten in eenzelfde Ronde van Frankrijk met zijn legendarische demarrage in de laatste kilometer. Over één zaak zijn de heren Van Genechten en Teirlinck het roerend eens : Tom Boonen is een diamant van het zuiverste karaat.

Natuurtalent

Staf Van Genechten : “Misschien is het achteraf makkelijk praten, maar ik heb ooit gezegd dat Tom Boonen zeker beroeps zou worden. Het stond zelfs op een papiertje dat jarenlang in een Balens café gehangen heeft. Aanleg, talent, doorzicht, Tom had alles. Hij zat als gegoten op de fiets, pikte alles wat je zei heel snel op. Als vijftienjarige voelde hij al heel goed aan wanneer hij moest demarreren en dat is uitzonderlijk op die leeftijd. Aan dat soort zaken zag je meteen : die jongen is voor het wielrennen geboren. Letterlijk dan, want Tom heeft het wielerbloed niet alleen van zijn vader André Boonen geërfd, maar evengoed van de familie van zijn moeder, Agnes Melis. Haar zus is nog Belgisch kampioene geweest.

“Niet dat hij het echt liet merken, maar ik vermoed dat Tom vanop jonge leeftijd goed besefte over hoeveel talent hij beschikte. Beroepsrenner worden, dat zat al in zijn kopke toen hij nog maar vijftien jaar was. Ik vrees zelfs dat zijn studies daar een beetje onder leden.”

Willy Teirlinck : “In de Ronde van Henegouwen zat Tom eens met vijf gasten van de ploeg van Herman Frison voorop. Drie ronden voor het einde viel Tom al aan. Op een steile helling reed hij iedereen uit het wiel, maar op een vlakker stuk reden ze telkens weer het gat dicht. Drie, vier keer heeft hij nog geprobeerd, telkens zat er iemand in zijn wiel die niet wou meewerken. Zo werd hij uiteindelijk tweede. Frison is zich achteraf min of meer komen excuseren, het was voor zijn renners de enige manier om Tom te verslaan. Sommigen lijken nu te denken dat het succes van Tom een toevalstreffer is, maar in zijn laatste jaar als belofte was hij overal de man van de wedstrijd. Als hij verloor, dan was het vaak omdat hij tegen vier, vijf man van Frison moest optornen.

“Tom is van dezelfde generatie als Gert Steegmans, Nick Nuyens en Jurgen Van Goolen, maar globaal gezien bleek hij toch de betere. Tom was vooral fysiek sterker : die andere mannen waren goed in bepaalde wedstrijden, Tom stond er van de eerste tot de laatste dag van het seizoen. Hij beschikt over een ijzersterke gezondheid.

“Met ieder parcours wist Tom raad. José De Cauwer mag dan ooit eens gezegd hebben dat Tom niet bergop kon rijden, maar hij pakte wel de tweede plaats in de Ronde van Henegouwen en Luik-Bastenaken-Luik. Omwille van de structuur van zijn lichaam zal Tom zich nooit ontwikkelen tot een pure klimmer, maar hij kan best een heuvel over, hoor. Zonder ongelukken wint Tom ooit de Ronde van Vlaanderen.”

Gezellige jongen

Van Genechten : “Tom was een brave jongen die goed kon luisteren. Hij lag enorm goed in de groep, werd meteen door iedereen aanvaard. Een Kempenaar is altijd wat meer teruggetrokken dan iemand van ’t stad, maar Tom straalde iets uit, een soort natuurlijk charisma, zeg maar. Zijn ploegmaats reden heel graag voor hem. Tom Linten en Bart Van Hout, die gingen voor hem door een vuur.

“Tom was niet eigenwijs, maar als iets hem niet aanstond, dan durfde hij dat gerust zeggen, mét argumenten. Toen hij die staking in de Ronde van België aanvoerde, vond ik dat niet zo verstandig, maar ik herkende hem er wel meteen in. Vroeger nam hij het ook altijd op voor de anderen. Ik weet nog dat ik een van de jongens berispte tijdens een wedstrijd. Na de aankomst stapte Tom meteen op me af : ‘Staf, dat is zo niet gegaan, dat mag je niet denken. Je mag niet zeggen dat hij zijn best niet doet, want hij kon niet beter op dat moment. ‘ Dat is typisch den Tom.”

Teirlinck : “Er is veel kritiek geweest op wat Tom deed in de Ronde van België, maar die plaatselijke rondjes waren er wel degelijk te veel aan. Ik herinner me dat we in de Tour ook eens staakten. De aanvoerder was ook maar 23 en heette Bernard Hinault. De renners liepen al de hele dag te klagen en Hinault zei : ‘Als jullie allemaal zo’n grote smoel hebben, dan stappen we af driehonderd meter van de streep.’ Ik kan me best voorstellen dat het in de Ronde van België ook zo gebeurd is en dat het grootste deel van het peloton er hetzelfde over dacht als Tom. Maar hij stak zijn nek uit.

“Bij Tom was het altijd : klinkt het niet, dan botst het maar. Hij raakt niet snel onder de indruk van de omstandigheden, dat zag je duidelijk in de Tour. Tom heeft geen complexen en kon zich daarom heel snel integreren in het profmilieu. Voor een jonge renner is het niet zo evident om opgenomen te worden in zo’n groep, zeker niet wanneer er veel verschillende nationaliteiten in zitten.

“Een echte leidersfiguur was Tom bij de beloften nog niet, maar in de grotere wedstrijden kon hij de ploeg wel wat naar hem toe trekken. De andere renners waren snel geneigd om te zeggen : Tom is beter dan ons. Hij ging heel goed om met die gasten. Plezante kerel, altijd klaar voor een kwinkslag, zeer optimistisch ook.”

Dikke kont

Van Genechten : “Tom was wat wij noemen ‘zwaar van knook’, nogal struis. Dat heeft hij van zijn vader. Door die stevige bouw nam hij als nieuweling al een voorsprong op zijn leeftijdsgenoten. In de grotere wedstrijden merkten we dat hij beter was dan de rest, dat hij sneller kon demarreren. De keerzijde is dat Tom niet van nature mager is, hij moet echt wel op zijn eten letten. Net als zijn broer Sven, die kon je rollen toen hij voor het eerst naar de wielerclub kwam.”

Teirlinck : “Ik vond het niet erg dat Tom een beetje struiser was. Als je er vijfennegentig procent voor leeft bij de jeugd, is dat meer dan voldoende. Er zijn junioren en beloften die heel goed presteren, maar die ervoor leven als een beroepsrenner. Die zijn dan al ‘verbrand’ als ze bij de profs arriveren : hun progressiemarge is te klein én ze zijn niet meer gretig. Terwijl je, eens bij de profs, moet kunnen zeggen ; ik ga er nog harder tegenaan, ik diep nog verder uit. Bij de jeugd moeten ze nog overschot hebben, en dat had Tom.

“Dat kleine verzetje dat ze bij de junioren moesten trappen, speelt nu eigenlijk in Toms voordeel. Want wanneer Tom van categorie veranderde en dus een grotere versnelling mocht trappen, zette hij een enorme stap voorwaarts omdat hij meer en meer van zijn kracht kon gebruikmaken. Hij beschikt al over een zeer krachtig lichaam – dat zie je aan de power waarmee hij spurt – maar hij zal in de komende twee, drie jaar nog verder verbeteren.

“Ik vond het een schande dat Tom niet geselecteerd werd voor het WK in Plouay. De week ervoor won hij de kleine Parijs-Tours. Tom kon dat parcours aan, wat De Cauwer ook beweerde over zijn te dikke kont. Tom heeft zich dan op zijn gewicht gefocust die winter. Hij viel vier, vijf kilo af en ging regelmatig drie dagen in de Ardennen trainen. Hij wilde De Cauwer op zijn plaats zetten.”

Voetjes op de grond

Van Genechten : “Sommige ouders laten hun kinderen veel kilometers malen, ik denk niet dat Tom dat deed. Misschien werkte hij wel met trainingsschema’s die André opstelde en zat hij iedere dag wel eens op zijn fiets, maar meer spelenderwijs. Ook wij lieten de jongens niet al te veel fietsen. Gewoonlijk werkten we ’s woensdags een duurtraining af, en die was dan iets langer dan de wedstrijd zelf, zo’n zeventig à tachtig kilometer. Vaak gingen we naar Diest, zodat ze op een heuvelachtig parcours konden rijden. Bij jongens van vijftien, zestien jaar is het lichaam nog niet volledig ontwikkeld, vandaar dat we hen vragen om ook andere sporten te beoefenen. Tom nam vaak deel aan allerlei activiteiten van de Balense sportraad : touwtrekken, klimmen, zwemmen, ravotten, van alles. Ik denk niet dat Tom van thuis uit ooit gepusht werd om te fietsen. Zijn vader liet hem daar vrij in.”

Teirlinck : “Na de wedstrijd kon Tom wel teleurgesteld zijn, maar hij besefte heel goed dat het een deel was van zijn leerproces. Ik heb hem zelden zwaar ontgoocheld gezien. Op het Belgisch kampioenschap in Halle strandde hij als tweedejaarsbelofte op de tweede plaats. In plaats van te meesmuilen, maakte hij meteen de juiste analyse : ik heb te lang geaarzeld en eigenlijk moet ik blij zijn dat ik hier tweede word.”

Spurtbom

Van Genechten : “Als jonge renner had Tom wel een spurt om af te werken in een groepje van vier, vijf man, maar massaspurts won hij in die tijd zeker niet. Nu hoor je Tom vaak vertellen dat hij vroeger niet het grote supertalent was, dat hij vaak tweede of derde werd. Eigenlijk waren die mannen niet beter dan hij, ze spurtten gewoon iets beter. Bij de nieuwelingen is het een groot voordeel als je snel bent, want met die kleine versnelling raak je niet zo snel weg in een demarrage. De koers mondt dan ook vaak uit in een massaspurt.

“Eerlijk gezegd wist ik niet dat Tom dat kon, die massaspurts. Als ik hem nu zie sprinten in de Tour, dan doe ik mijn ogen dicht. Daar herken ik hem niet in, ik wist niet dat hij zoiets durfde. Hij maakte een gigantische evolutie door : die spiermassa, waar geen grammetje vet meer aanhangt, die machtsonplooiing wanneer hij aanzet met die enorme versnelling. Knap, hoor.”

Teirlinck : “Als belofte kickte Tom op gevaar. Vooral als het wegdek nat lag, gierde hij door de bochten. Voorzichtigheid inlassen, dat zat er niet in. Mag eigenlijk ook niet, want als je remt, duikt er meteen vijf man in het gat. Ik denk dat Tom langzaam maar zeker vertrouwen heeft opgebouwd in de spurt. Als belofte had Tom zichzelf er een beetje van overtuigd dat hij niet echt rap was. Nu wordt Tom perfect gegangmaakt, maar bij ons in de club gebeurde dat zelden. In eendagswedstrijden stond hij er alleen voor. Gevolg : Tom woekerde met zijn krachten, viel constant aan. We moesten hem intomen.”

Geldingsdrang

Van Genechten : “Tom wil altijd ‘koers maken’. Dat heeft hij bij ons geleerd, denk ik. Wij vonden het heel belangrijk dat jonge renners zich manifesteren, anders leer je nooit wat het is om in de wind te zitten, om te demarreren. Ik drukte de jongens altijd op het hart om zich te laten zien in de koers en om zich vooral niet anoniem te laten meeglijden in het peloton en de eindspurt af te wachten. Ik hou niet van profiteurekes.

“Of hij nu in een winnende of verloren positie zat, Tom raakte nooit in paniek. Hij bleef nadenken, probeerde de andere renners in te schatten. Als hij bijvoorbeeld samen met zijn grote concurrent Gert Steegmans in een groepje belandde, viel hij altijd aan omdat hij goed wist dat Gert iets sneller was aan de streep. Ik drukte hem ook altijd op het hart om niet op het wiel van een ander te rijden.”

Teirlinck : “Tom wou het absoluut maken, hij was heel gedreven. Elke wedstrijd waar hij aan de start kwam, wilde hij winnen. Nu nog trouwens. Tom heeft grinta, hij wou er altijd tegenaan gaan, zelfs in de kleinste kermiskoers. Hij kon heel hard zijn voor zichzelf. Veel renners die overstappen naar de profs trainen minder omdat het wedstrijdprogramma zo zwaar is. Tom legde zichzelf op om even hard te blijven trainen. In wedstrijden gaf hij zelden op, hij bleef altijd maar vechten. Ik herinner me dat hij als tweedejaarsbelofte zijn zinnen op de Omloop van Henegouwen gezet had. Tijdens de koers schoot zijn derailleur in het wiel en verloor hij heel veel tijd, maar Tom bleef op zijn eentje achtervolgen. In de plaatselijke rondes kon ik het niet meer aanzien : ‘Tom, hou ermee op, er wordt zo hard gekoerst dat je er niet meer bij zal raken, je rijdt je gewoon dood.’ Dat karakter heeft hij nu nog altijd.”

Loes Geuens

‘Als ik Tom nu zie sprinten in de Tour, dan doe ik mijn ogen dicht. Ik wist niet dat hij zoiets durfde.’

‘Tom heeft geen complexen en kon zich daarom heel snel integreren in het profmilieu.’

‘Tom wou er altijd tegenaan gaan, zelfs in de kleinste kermiskoers.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content