‘Het is niet omdat je knecht bent dat je niet de ambitie hebt om jezelf te perfectioneren.’ Kevin Hulsmans over de kunst van het helpen, zijn vriendschap met Tom Boonen en de magie van Parijs-Roubaix.

Drie en vier maart 2002. Het Belgische openingsweekend. In de Omloop Het Volk eindigt de 23-jarige Kevin Hulsmans als zesde nadat hij het peloton een hele dag op stelten heeft gezet voor zijn kopman Paolo Bettini. Een dag later weet de 21-jarige Tom Boonen in Kuurne-Brussel-Kuurne beslag te leggen op de zevende plaats na al even indrukwekkend beulenwerk. De gelijkenissen tussen de twee zijn opvallend. Boonen en Hulsmans wonen op amper 15 kilometer van elkaar en bij de beloften hebben ze alles kapotgereden. Hulsmans won onder meer de Ronde van Vlaanderen en de Omloop Het Volk, Boonen kroonde zich tot Belgisch kampioen en was de beste in Parijs-Tours. Ze wonnen beiden de Kristallen Fiets als beste jongere en tekenden als neoprof een contract bij de grootste teams van dat moment : Mapei en US Postal. Beiden wordt een gouden toekomst voorspeld.

Tijdens een dubbelgesprek voor Het Nieuwsblad op maandag 5 maart 2002 steken de twee jonge wolven hun ambitie niet onder stoelen of banken. “We gaan recht op ons doel af”, zegt Hulsmans. “We willen alle twee de top halen. Als het niet lukt, hebben we het toch ten minste geprobeerd.” Waarop Tom Boonen zegt : “Een wielercarrière duurt tien, twaalf jaar. Je moet ervoor zorgen dat je je achteraf nooit kunt verwijten er niet alles aan gedaan te hebben.” Een week na dit gesprek krijgt Hulsmans, die 2001 al de mist zag ingaan na klierkoorts, last van zijn knie. Wat een onbenullige blessure lijkt, houdt hem bijna een halfjaar van de fiets en ook 2002 wordt een bladzijde die Hulsmans snel wil omslaan. In de winter van 2003 slaat het noodlot opnieuw toe. Hulsmans wordt tijdens een trainingstochtje omvergereden. Gebroken heup, luidt het verdict. Voor de derde keer in vier jaar tijd begint alles opnieuw.

Vandaag noemt Kevin Hulsmans zichzelf zonder de minste aarzeling ‘knecht’, een woord waar de meeste van zijn generatiegenoten de neus voor ophalen. De Lommelaar blijkt een bijzonder nuchter man, die de zaken in het juiste perspectief plaatst : “Ik kan goed relativeren. Al die aandacht, al wat we nu meemaken, dat is vergankelijk en dat besef ik heel goed.” Op de avond voor Dwars door Vlaanderen had Sport/Voetbalmagazine een gesprek met de steun en toeverlaat van Tom Boonen. Niet alleen omdat Quick-Step dezer dagen een druk gesolliciteerde ploeg is, maar ook omdat hier, in Waregem, drie jaar geleden het verdere verloop van de carrière van Kevin Hulsmans van start ging.

Precies drie jaar geleden reed jij hier je eerste koers na een heupbreuk.

Kevin Hulsmans : “In januari 2003 was ik in Australië voor de Tour Down Under toen een auto op een kruispunt me raakte aan het achterwiel. De chauffeur reed iets te hard en was naar verluidt onder invloed, maar eigenlijk was het maar een heel licht tikje. Ik viel met fiets en al omver, en mijn heup was gebroken. Je voelt wel pijn, maar ergens hoop je toch nog op een gewone kneuzing of zo. Wanneer ze dan op de scan een breuk vaststellen, is dat wel effe een slag, ja. Het probleem was ook dat ik in Australië zat : ik kon me daar laten opereren, maar dat zag ik niet zitten. Stel dat er iets verkeerd loopt, dan kan ik niet terug naar dezelfde specialist. Ik ben dan maar met het vliegtuig naar huis gekomen.”

Met een speciale vlucht ?

“Neen, gewoon een lijnvlucht. We vlogen wel in businessclass, dus ik kon fatsoenlijk zitten, maar voor de rest : geen pijnstillers, niks. Een vliegtuig beweegt constant, dus heb ik mijn been de hele tijd vastgehouden. In die 24 uur heb ik echt wel afgezien. Na nog een nacht wachten werd ik geopereerd. Er zit nu een stalen pin in mijn heup, die mag blijven zitten zolang ik er geen last van heb. Bij de junioren heb ik dezelfde heup nog eens gebroken. Toen hebben ze er drie bouten in gestoken en die heb ik er achteraf wel laten uithalen.”

Jij hebt al onwaarschijnlijk veel pech gehad, hé ?

“Ja. Na mijn eerste profjaar bij Mapei kreeg ik klierkoorts en was ik een heel jaar out. Het derde jaar reed ik heel goed in Het Volk en Kuurne, daarna kreeg ik knieproblemen en kon ik tot eind juni amper trainen.”

Wat doet het met een jonge renner als je de eerste vier jaar van je carrière alleen maar ziekte en ellende kent ?

“Mentaal was dat zwaar. Het jaar dat ik terugkwam met mijn heup zei iedereen tegen mij : ‘Niet te vroeg !’ En : ‘Niet te rap !’ Maar ik wist helemaal niet wat te rap of te vroeg was. Pas achteraf besef je dat, op het moment zelf kan niemand je eigenlijk zeggen of je slecht of goed bezig bent. Daar heb ik het moeilijk mee gehad. Ik ben toen een tijdje bij Brouwers geweest, de psycholoog die Frank Vandenbroucke ook begeleid heeft. Gewoon om wat dingen op een rijtje te zetten.”

Wat was dan precies het probleem ?

“Door altijd te moeten terugkomen, had ik sowieso een achterstand op de rest. Daardoor twijfelde ik altijd : kan ik het nog ? Ik was meer bezig met wat ik wel of niet kon dan met de koers zelf. Als iemand demarreerde, dacht ik : zou ik meegaan of niet ? Of ga ik mezelf dan tegenkomen ? Ik kon dat op een bepaald moment niet meer van me afzetten, ik was daar altijd mee bezig.

“Van Brouwers moest ik alles in vakjes steken. Als ik een goede koers had gereden, moest ik het positieve in een ‘blokje’ plaatsen en meenemen naar de volgende koers zonder te denken : zal ik dat volgende keer nog wel kunnen ? Op dat ene ‘blokje’ moest ik dan weer een volgend ‘blokje’ plaatsen en zo steeds verder opbouwen. Ik begon beter en beter te rijden, mijn zelfvertrouwen kwam beetje bij beetje terug.”

Ben je mentaal sterker uit die periode gekomen ?

“Ik kan meer relativeren. Al die aandacht, al wat we nu meemaken, dat is vergankelijk en dat besef ik heel goed. In 2002 werd ik zesde in de Omloop Het Volk en de maandag nadien had ik een dubbelinterview met Tom omdat hij ook goed gereden had. Wij waren de twee grote opkomende talenten. Vervolgens val je uit met een blessure en voel je de grond onder je voeten verdwijnen. Dan vraag je je af : is dat nu flauwekul wat ze toen geschreven hebben ? Dat is hard, maar nu kan ik het relativeren. Het is niet dat ik de top was toen al die dingen gebeurden, maar er werd wel veel van mij verwacht.”

Je won als amateur onder meer de Ronde van Vlaanderen en de Omloop Het Volk.

“Ik was een beloftevolle renner, ja, en ik geloof nog steeds dat ik talent heb, anders kan ik niet op dit niveau presteren. Alleen ben ik nu in een ander straatje beland en fungeer ik meer als knecht. Van mij mag dat zo blijven.”

Ben je daar al helemaal uit, dat je voor de rest van je carrière in dienst zal rijden ?

“Voor 80 procent is dat mijn rol. Ik zal nooit een veelwinnaar worden en ik zal misschien ook nooit grote koersen winnen. Ik zal nooit kunnen wat Tom, Betinni of Pozzato kunnen. En dan moet je kiezen. Een ploeg heeft niet alleen winnaars nodig, maar ook mannen die sterk zijn en die zich 100 procent inzetten voor het geheel.”

Wat kom jij te kort om een winnaar te zijn ?

“Ik denk dat ik door mijn blessures sowieso een grote achterstand heb opgelopen, maar dat ik nu op een punt zit dat die bijna weggewerkt is. Door die achterstand kom je echter in een bepaalde rol terecht, het is logisch dat de ploegleiding je vraagt om eerst het knechtenwerk op te knappen.

“Op een dag heb ik een goed gesprek gehad met PatrickLefevere. Hij zei dat een ploeg als Quick-Step nood heeft aan goede knechten. Dat ik misschien nooit een veelwinnaar zou worden, maar dat ik als helper een lange carrière kon uitbouwen en wie weet ooit nog eens een grote koers op mijn naam kon schrijven. Patrick zei : ‘Als je het nu in een andere ploeg als kopman gaat proberen en je wint de komende twee jaar geen koersen en moet naar een kleine ploeg, waar sta je dan ? Dan ben je aan het afbouwen, terwijl je nu aan het opbouwen bent.'”

Wat drijft iemand om zich helemaal ’te blummer’ te rijden voor een ander ? Vriendschap ?

“( denkt na) Geen vriendschap, want dan denken de andere kopmannen dat ik alleen voor Tom werk en dat is niet waar. Ik rij enkel en alleen om de ploeg te laten winnen. Voor Pozzato of Nuyens rijd ik ook 100 procent op kop. Wij, knechten, leveren ook een gevecht in de koers. Tom levert een gevecht om te winnen, wij vechten om de perfecte sprint te maken of om Tom perfect af te zetten aan dat ene bergje. Het is echt wel meer dan : we rijden tot de laatste kilometer, gaan van kop af en Tom wint.”

Jij kan evengoed heel tevreden zijn over een koers waar je kopman niet wint.

“Het is telkens een soort dubbele emotie, zeg maar. Als Tom vijfde sprint en ik heb zelf een goed gevoel over mijn koers, dan kan ik best blij zijn. Net zoals ik niet tevreden ben over mijzelf als ik niet goed ben, ongeacht of Tom wint. Het is niet omdat je knecht bent dat je niet de ambitie hebt om jezelf te perfectioneren. Als je die ambitie niet hebt, blijf je gewoon steken. Als ik vroeger 100 kilometer op kop moest rijden, was in de finale mijn licht uit. Nu kan ik de laatste 3 kilometer nog mee zijn. Ik ben als renner beter geworden.

“Ik ben 27, ik heb nog een paar jaar vooraleer ik de limiet bereik. En ook als je aan je limiet zit, moet je nog proberen om het beste uit jezelf te halen. Dat is het systeem bij Quick-Step : wij worden geen twee of drie weken vooraf geselecteerd, bij ons moet je je selectie verdienen. Iedereen wil beter zijn dan de ander, zonder dat je elkaar daarvoor hoeft te kloten. Het is een gezonde jaloezie.”

Voor Milaan-Sanremo ben je zelf tegen Wilfried Peeters gaan zeggen dat je niet in de ploeg wilde als een ander beter was.

“’s Morgens voor de start van de derde etappe van Parijs-Nice sprak Fitte me aan over Milaan-Sanremo. Ik lag in de weegschaal met Cretskens. Toen heb ik gezegd : ‘Het is niet omdat ik kameraad ben van Tom dat ik zeker ben van een selectie. Dat is niet goed voor mij, voor mijn eergevoel. Als Cretskens beter is, moet je die meepakken.'”

Wat is jouw concrete job in een wedstrijd als Parijs-Roubaix ?

“Ik start daar met de gedachte : ik kan de koers winnen. Want als je dat niet doet, dan trek je na 200 kilometer je remmen dicht, ga je in de bus zitten, ga je je wassen en ‘dat de kopman zijn plan trekt’. Wat mijn rol betreft : mee zijn in de ontsnapping en als dat niet lukt, zo lang mogelijk bij Tom blijven. Vorig jaar zat ik bij Wesemann en Van Bon toen die in de achtervolging gingen op Boonen. Als we daar bijkomen en iedereen kijkt naar Tom, dan kan ik misschien wegrijden. Mijn doel is dus de finale rijden en dan beslist de sportdirecteur wat er gebeurt.”

In je eerste Parijs-Roubaix eindigde je twee jaar geleden als 29ste, vorig jaar was je 15de. Niet slecht voor een helper.

“Vorig jaar heb ik een heel goede koers gereden maar achteraf zei Patrick dat ik een dommerik was. ( lacht) Toen we de piste opdraaiden, kon ik eigenlijk meesprinten voor de zesde plaats, maar ik was te euforisch omdat Tom gewonnen had. Ik draai grijnzend die piste op en er komt nog een groep aansluiten zonder dat ik het besef. Ik was mezelf compleet vergeten. De ploegleiding heeft me erop gewezen dat ik top 10 had kunnen rijden. Ik vond het terecht dat ik tegen mijn voeten kreeg.”

Maar ooit kan je dicht eindigen in de hel.

“Ik hou er wel van, ja. Daarstraks heb ik nog tegen Tom gezegd : ‘Nog even en het is weer oorlog.’ De Ronde van Vlaanderen is ook wel oorlog, maar Parijs-Roubaix : dat is 250 kilometer lang vechten en duwen om toch maar niet te vallen. Ik ben redelijk stuurvaardig, dan is het kicken als je tegen 50 kilometer per uur de bocht in vliegt en je de rest hoort remmen om hem tegen 40 te nemen.”

Schep je er dan een sadistisch genoegen in als je een of andere Spanjaard ziet sukkelen ?

“Vorig jaar hebben we toch eens gelachen met Franzoi, de veldrijder. Die reed constant naast de kasseien : ‘Kijk eens, ik ben cyclocrosser, ik kan dat.’ Maar toen er twee druppels regen vielen, lag hij wel als eerste tegen de grond. Het gevaarlijke aan Parijs-Roubaix zijn de kilometers voor de eerste kasseistroken. Want dan zitten die Spanjaarden ook nog fris, ze hebben alleen maar gewone weg gehad. Voor de eerste strook krijg je als het ware een massasprint, ze proberen met vijf naast elkaar de stenen op te draaien, maar op de een of andere manier moet je toch allemaal in die trechter. Dan zie je stunts gebeuren, hoor. Als je die eerste kasseistrook overleeft, ben je op weg naar de aankomst.”

Waar let je op als je op kasseien rijdt ? Kijk je enkel naar het wegdek ?

“Als je op kop rijdt, zoek je zo’n beetje je traject af in de eerste meters voor je fiets. Daarvoor is de ploegverkenning ook altijd nuttig : je weet waar de problemen liggen. Als je niet eerst zit op de kasseien, hou je de weg in de gaten, maar ook de renner voor je. Als die in de remmen gaat, wil je niet op zijn achterwiel knallen.

“Voor de rest ben je ook heel veel bezig met luisteren naar je oortje. Parijs-Roubaix is de koers bij uitstek waar je heel erg gestuurd wordt door de sportdirecteur. Er duiken ook constant nieuwe elementen op. Zo staat er aan iedere kasseistrook iemand van de ploeg met wielen en zij geven ook door of de weg nat ligt of hoe de wind staat.”

Dringt er voor de rest nog iets door ?

“De eerste paar kasseistroken waar volk staat, word je als het ware meegezogen. Idem voor de laatste stroken, waar er altijd veel Belgen staan. Op training neem je zo’n strook tegen 35 per uur, maar in de koers rij je er 45, het volk stuwt je gewoon vooruit. ( lacht) Op voorwaarde dat je nog een béétje in orde bent, tenminste. Als je choco bent, werkt dat geroep zelfs storend. Dan concentreer je je maar op één ding : overleven.”

Vorig jaar zei je na Parijs-Roubaix dat je op het einde het gevoel had dat je over de kasseien ‘zweefde’.

“Voor een deel is dat de euforie, voor een deel het publiek. Dat is echt oorverdovend. Je hoort niks anders meer. In het begin van de wedstrijd hoor je je fiets kraken en tokkelen als je over de stenen rijdt, op het einde rij je gewoon door een tunnel van geluid. Je bent blij dat je naar de aankomst gaat. ’s Avonds ben je niet alleen fysiek kapot van de koers, maar vooral ook mentaal leeg. Dat geldt voor alle grote koersen wel, hoor. Je moet de hele dag door zo geconcentreerd zijn, je moet in de dagen nadien je batterijen weer opladen. Vorig jaar viel het na Parijs-Roubaix nogal mee omdat we allemaal meegezogen werden in de euforie van de overwinningen van Tom.”

Je zegt dat je net zo gelukkig bent als Tom wint als wanneer je zelf wint.

“Ja. Op het WK heb ik tranen gelaten ( Hulsmans keek toe vanop de tribune omdat hij op dat ogenblik nog herstelde van een ribbreuk, nvdr), vooral ook omwille van wat hij de maanden daarvoor heeft meegemaakt qua stress. Dat constante gespeculeer in de pers : hij is goed, hij is niet goed. Zelf was hij er niet echt mee bezig, maar het stoorde hem wel dat ze tijdens de Vuelta constant op hem aan het vitten waren. Precies alsof het zijn allerlaatste kans was om wereldkampioen te worden.

“Vierhonderd meter voor de aankomst wist ik al dat hij gewonnen had. Als je elke dag met hem traint, zie je dat alleen al aan de manier waarop hij aanzet. Ik heb hem een paar keer afgezet als laatste man : als Tom aangaat, is dat zo krachtig dat de rest meteen op een paar meter hangt. Ik weet waarover ik spreek. Soms trekt Tom op training voor mij de sprint aan, maar ik ben er nog nooit over geraakt. Ik hang meteen op 10 meter. Terwijl ik ook wel redelijk sterk ben.”

Traint Tom Boonen eigenlijk meer dan de doorsneeprof ?

“Neen, we trainen altijd samen met een groepje renners uit de buurt. We hebben trainingsschema’s van de ploeg, maar die volgen we niet perfect. Het is meer een soort leidraad. Ik heb nog nooit geweten dat Tom ging bijtrainen. Wel eens een uur of twee achter de brommer rijden of zo, maar dat zijn dingen die iedere prof doet. Het is niet zo dat hij ons thuis afzet en vervolgens nog in zijn eentje een blok van 100 kilometer afwerkt. Maar ook op training merk je : hij is de sterkste van ons allemaal. Soms begint hij te sprinten, gewoon om even te imponeren. ( lacht) Meestal is hij dan alleen weg, want de meesten van ons hebben al geen goesting meer om mee te doen. Ook op training wil Tom altijd de beste zijn. Ik heb hem ooit eens één keer geklopt in een sprintje, de week nadat hij weer mocht beginnen trainen na zijn sleutelbeenbreuk. Toen wilde hij meteen opnieuw spurten, zodat hij kon winnen.”

Hoe hebben jullie de mediastorm van de afgelopen winter ervaren ?

“Ik denk dat Tom een van zijn beste winters achter de rug heeft. Ik heb weinig abnormaals aan hem gemerkt : hij was altijd op tijd op training, als we een pint wilden gaan drinken, dan deden we dat ook. Het was net als vroeger : redelijk laat thuis. ( lacht) Tom heeft gewoon de dingen gedaan die hij altijd gedaan heeft. Misschien was er iets meer druk en media, maar het is goed opgevangen.”

Jij wordt in zijn zog meegesleurd in de mallemolen. Vind je die aandacht leuk ?

“Voor mij valt het goed mee, het is niet dat ik elke dag een interview moet geven. Ik vind het ook wel eens leuk om in de belangstelling te staan, en ik weet ook dat ik de aandacht die ik nu krijg voor 80 procent aan Tom te danken heb. Telkens als Tom wint, wordt wat ik doe ook uitvergroot.”

Hoeveel mensen proberen via jou bij Tom te raken ?

“( lacht) Als ik díé moet opschrijven, dan zijn we nog een uur bezig. Soms bellen ze me op : ‘Kevin, kan je niet een keer mee naar daar gaan ?’ Oké, goed, geen probleem. Vervolgens : ‘Kan je Tom ook niet meebrengen ?’ Dan weet je natuurlijk gelijk waar het om te doen is. Als ze Tom niet vast kunnen krijgen, proberen ze via mij. Ergens is dat normaal, maar ik verwijs zulke dingen altijd door naar de pr-verantwoordelijke of SEM. Ik ben de manager van Tom niet en dat wil ik ook niet zijn.

“Er zijn ook veel mensen die tegen mij komen praten omdat ze willen weten hoe het met Tom zit. Het stoort me niet echt, maar ik ga echt niet alles vertellen wat ik over Tom weet. Wij zijn vrienden, er zijn bepaalde dingen die onder ons blijven en waar ik niet over praat met mensen die ik niet ken.”

Je slaapt altijd bij Tom op de kamer. Hoe bereidt hij zich voor op een grote koers ?

“Hij zegt dat hij nooit nerveus is, maar wij zien het wel, hoor. Hij wordt dan een beetje stiller, begint meer op bepaalde zaken te letten. Alles moet net iets perfecter zijn : zijn fiets, zijn kledij. Er mag bij wijze van spreken geen spatje op zijn trui hangen, terwijl hij daar in een andere koers nooit over zou zeuren. De stress is er, maar het is nog gezonde stress. We plagen hem dan ook altijd.”

Boezemt Tom jullie op voorhand vertrouwen in ?

“Ja, door bepaalde dingen die hij zegt of doet op training. We rijden bijvoorbeeld een kaske op en dan zegt hij boven : ‘Ik heb dat klimmetje volledig op mijn buitenblad gedaan.’ Terwijl ik net binnenplaat geschakeld heb. Hij zegt ook op voorhand wat hij in bepaalde koersen wil bereiken. Alleen tegen ons, nooit in het openbaar. Ik weet wel wanneer hij er klaar voor is.”

Hoe is hij voor zijn ploegmaats ?

“Hij zorgt voor ons. Zo kan je het omschrijven. Hij zorgt ervoor dat wij goed materiaal hebben, hij zorgt ervoor dat de ploeg perfect loopt. Daarstraks is hij mij thuis komen ophalen, hij had een halfuur moeten omrijden. We hebben er nog mee zitten lachen, maar vroeger zou het niet waar geweest zijn. Dan zou Tom Boonen Kevin Hulsmans niet thuis zijn komen ophalen, maar dan had ik eerst met mijn fiets tot bij hem thuis kunnen rijden. Tom houdt van iedereen in de ploeg. Hij staat ook niet boven de ploeg. Als Cipollini vroeger met zijn vuist op tafel sloeg, werd iedereen stil. Terwijl Tom gewoon probeert om dezelfde persoon te zijn als wij. Ze vragen mij vaak : hoe is het om voor de wereldkampioen te rijden ? Weet ik veel, voor mij is het gewoon Tom voor wie ik rij.”

LOES GEUENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content