Goed nieuws voor de Rode Duivels : Tunesië werd al in de eerste ronde van de Afrikaanse Landenbeker uitgeschakeld. Een bericht uit Mali.

Dinsdag, 22 januari, elf uur ’s ochtends. In de lokalen van Radio France International wordt de Tunesische bondscoach Henri Michel uitgenodigd om de verzamelde Tunesische pers te woord te staan. De eindronde van de 23ste Afrika Cup in Mali is nog maar pas begonnen en dit rendez-vous was aanvankelijk niet voorzien. Oorspronkelijk hadden Michels verklaringen van de avond voordien moeten volstaan voor de Tunesische journalisten die in Bamako waren neergestreken.

Maar hun openingsmatch tegen Zambia was voor de Tunesiërs dermate met een sisser afgelopen dat de volgende dag enige bijkomende uitleg wenselijk wordt geacht. Zambia stond te boek als de meest bescheiden ploeg uit groep D, die voorts nog Senegal en Egypte bevatte. Toch was Tunesië tegen Zambia niet verder geraakt dan een scoorloos gelijkspel. Een voor de Tunesiërs bovendien nog gevleid gelijkspel. De beste twee kansen van de wedstrijden vielen voor de voeten van een Zambiaan, meer bepaald van Dennis Lota, tegenwoordig behoorlijk opgevrijd door AA Gent. Daartegenover kon Tunesië slechts een handvol schamele schermutselingen en halve kansjes plaatsen. De gelegenheidsspitsen Imed Medhebi en Jamel Zabi – de vervangers van de vaste maar geblesseerde waarden Zied Jaziri en Ali Zitouni – wisten er geen raad mee.

Het aanvalsduo werd in die match tegen Zambia aangevuld door de bijkomende spits Zoubeir Baya en door twee middenvelders die de flanken afdweilden : Hatem Trabelsi op rechts en Raouf Bouzaiene op links. Op het middenveld knapten Riadh Bouazizi en Mehdi Nafti hun werk degelijk op, en ook de driemansdefensie (met Khaled Badra als libero en twee mandekkers, Radhi Jaidi en Madi Marzouki) liet zich zelden verontrusten. Maar daar kochten de Tunesiërs dus niets mee.

In de slotfase poogden de Adelaars van Carthago nog alles op alles te zetten en zochten ze hun heil in verre, hoge ballen. Radhi Jaidi, heer en meester in het luchtruim, onderscheidde zich in die periode door zijn balrecuperatie. Maar het offensief van de Tunesiërs verliep te rommelig om gevaar laat staan een doelpunt op te leveren.

“W

at kan ik meer zeggen dan dat we er alles aan gedaan hebben om de overwinning te behalen”, spreekt Henri Michel de volgende dag de pers toe. “Eerst door Mehdi Nafti op te offeren voor een offensievere speler, Hassen Gabsi. Vervolgens door Hatem Trabelsi te vervangen door Godhane Kais, met de bedoeling centraal meer slagkracht te krijgen. Maar met twee debuterende spitsen bleek het moeilijk om tot harmonie te komen. Hebt u nog vragen, heren?”

Die hebben ze. Bijvoorbeeld : “Waarom hebt u Imed Medhebi, die nog nooit op dit niveau heeft gevoetbald, opgesteld terwijl de beste Tunesische spits van dit moment, Faouzi Rouissi, niet eens in de selectie van 22 spelers is opgenomen ?”

Michel krijgt niet eens de tijd om een fatsoenlijk antwoord te formuleren, want daar wordt al de volgende vraag afgevuurd. Of dit de slechtste wedstrijd van Tunesië was geweest sinds hij in november tot bondscoach aangesteld werd ? En zo gaat het vragenuurtje ongenadig verder – elke vraag een nieuwe kaakslag. Tot Henri Michel eieren voor zijn geld kiest en wegloopt.

Om twaalf uur had hij dit blad een interview beloofd, maar de Fransman heeft er na de vergiftigde sfeer op de persconferentie geen zin meer in. “Ik heb mijn dosis nu wel gehad. Kom morgen terug, misschien ben ik dan meer in de stemming.”

Dat blijkt niet het geval. Vierentwintig uur later dopen de Tunesische reporters hun pen nog altijd in vitriool. En zijn spelers maken het hem allesbehalve gemakkelijk. Tijdens de ochtendtraining bakken ze er niks van. Henri Michel – eerder als bondscoach aan de slag bij Kameroen, Marokko en Frankrijk – mag zijn stem verheffen zoveel hij wil, en zich zelfs een enkele keer zo kwaad maken dat hij rood aanloopt : zijn spelers nemen de draad niet op. Nog altijd opgewonden verlaat Michel het terrein. Nee, een gesprek met ons ziet hij nog altijd niet zitten.

V

an meer goede wil getuigt gelukkig wel Zoubeir Baya. De dertigjarige offensieve middenvelder geldt als een van de meest ervaren spelers van de Tunesische ploeg. Hij heeft dan ook al wat van de wereld gezien. Na zijn debuut bij l’Etoile du Sahel in Sousse, verdedigde hij vier seizoenen de kleuren van SC Freiburg in Duitsland, en dit jaar acteert hij voor rekening van Besiktas Istanbul. Veel meer dan Hatem Trabelsi, die het bij Ajax Amsterdam niet verder dan doublure schopt, en het trio Raouf Bouzaiene-Khaled Badra-Hassen Gabsi, aan de kost bij Genua, mag Zoubeir Baya zich erop beroemen het beste exportproduct van het Tunesische voetbal te zijn.

Zijn commentaar snijdt als een mes. “De match tegen Zambia bevestigt wat ik al vermoedde : dat we hier in Mali niet veel te zoeken hebben. We moeten ons geen begoochelingen maken. Zelfs als onze ploeg compleet staat, kunnen we de concurrentie met de beste Afrikaanse teams – in mijn ogen : Kameroen en Nigeria – niet aan. Na het wegvallen van onze beste twee spitsen, Zied Jaziri en Ali Zitouni, moesten we al op een mirakel hopen om tot in de kwartfinales door te stoten. Senegal en Egypte vallen voor Tunesië een maat te groot uit. En nu we zelfs tegen Zambia punten laten liggen, kunnen we stilaan onze koffers pakken. Het zal er op het WK niet anders toegaan, vrees ik. België en Rusland liggen in principe boven onze mogelijkheden. En gastland Japan onderschatten we best ook niet.”

Kom, kom, niet te bescheiden. Zoubeir Baya schudt zijn hoofd. “Dat we ons twee keer opeenvolgend konden kwalificeren voor de eindronde van het WK, overtreft eigenlijk al de verwachtingen. Dat is al een fameuze prestatie voor een klein voetballandje als Tunesië. Anders dan Nigeria en Kameroen en de meeste andere Afrikaanse landen beschikken wij niet over spelers die in de sterkste competies ter wereld aan de slag zijn. In Tunesië ben ik helaas de uitzondering die de regel bevestigt. Zolang andere Tunesische voetballers mijn voorbeeld niet volgen, zullen we tot een tweederangsrol veroordeeld blijven : zowel op wereld- als op Afrikaans niveau.”

Het vervolg van het parcours van Tunesië op de Afrika Cup stelde Zoubeir Baya niet in het ongelijk. Van de vijf teams die dit jaar zowel de eindronde van de Afrikaanse Landenbeker als die van het WK spelen, slaagde alleen Tunesië er niet in om in Mali tot in de kwartfinales door te dringen. Na de opdoffer tegen Zambia liep het tegen een nederlaag aan tegen Egypte (1-0) om nadien tegen Senegal af te sluiten met een nieuwe brilscore. Waardoor Tunesië Mali verliet zonder er maar één keer gescoord te hebben, al incasseerde het ook maar één enkele goal. Dat laatste dankt het in grote mate aan doelman Chokri El Ouaer, die bij momenten subliem stond te keepen.

I

n het thuisland kwam de afgang van Tunesië als een klap aan. En met recht en reden. Van de vijf ploegen die de dubbelslag Afrika Cup-WK realiseerden, liet Tunesië in Mali veruit de zwakste indruk na. De ploeg bezit noch de schotvaardigheid van Kameroen, noch de fysieke kracht van Nigeria, noch het technisch meesterschap van Senegal, en nog minder het tactisch vernuft van de Zuid-Afrikanen. Zoals Tunesië in Mali voetbalde, hoeven de Rode Duivels er hun slaap niet voor te laten. Maar definitieve conclusies mogen aan het Tunesische optreden in de Afrika Cup niet geknoopt worden : daarvoor was de ploeg te zeer gehandicapt.

Ondertussen zijn het harde tijden voor Henri Michel. Zich ervan bewust dat zijn spelers niet aan de verwachtingen beantwoordden, verklaart hij zich bereid om terug te treden als de omstandigheden hem daartoe dwingen. Straks spreekt de Tunesische voetbalbond zich over het lot van de Fransman uit. Maar onderweg naar het WK versleet de federatie al twee bondscoaches. Misschien ligt het niet aan de trainer.

door Bruno Govers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content