Na jaren van blessureleed staat Juha Reini opvallend autoritair te voetballen in de Genkse verdediging. Voor de Finse international is Genk allang geen opstapje meer.

Twee Finnen spreken af om iets te gaan drinken in een café. “Hoe gaat het met jou ?”, vraagt de één. De ander kijkt geërgerd : “Gingen we een rondje praten of iets drinken ?”

Juha Reini (26) kan erom lachen. Reini kan om véél lachen. Niets heeft hij van een sombere Fin en stilaan praat hij ook behoorlijk Nederlands. Bij Genk volgt hij één keer per week een uur Nederlandse les. Dat gebeurde de voorgaande jaren ook, maar toen was het vooral lachen en zeveren geblazen met een grote groep. Nu, met enkel Brockhauser en Origi erbij in een privéklasje, gaat het vooruit. Tenzij een vertrek uit Genk straks zijn vooruitgang abrupt afstopt. Want Reini mag dan wel samen met Delbroek, Teelen, Origi en Brockhauser de langste staat van dienst hebben in Genk, na vier jaar is hij er einde contract. Tot nogtoe kreeg hij geen enkel signaal dat zijn club aanstuurt op een verlenging. Het betekent dat hij straks gratis weg zou kunnen, maar verheugen doet hij zich daar niet op : “Eigenlijk zou ik het liefst hier blijven”.

Op zijn eerste seizoen in België na, toen hij met RC Genk landskampioen werd, bleef Juha Reini vaker dan hem lief was noodgedwongen aan de kant met blessures. De laatste twee jaar ging het met ups en downs. “Meestal downs.” Nu is hij fit.

Reini : “Toen ik naar Genk kwam, hoopte ik dat België het opstapje zou worden naar een grotere competitie, zoals Engeland of Italië. Voorlopig zitten die plannen in de ijskast, maar als tijdverlies of een persoonlijke nederlaag beschouw ik dit niet, want dit is een prima club. Toen ik hier aankwam, wist ik niet hoe goed de competitie hier wel was. Zoals ik al zei : het was een opstapje naar hoger. Dat komt door het vooroordeel in Scandinavië over het niveau van de Belgische competitie. Ik kende alleen een paar namen van topploegen : Anderlecht, Brugge, Standard en Lierse. De meeste Finnen focussen uitsluitend op het Engelse voetbal. Daarnaast heb je Spanje, Italië, Duitsland, Frankrijk en een beetje Nederland. De rest beschouwen ze als crap.

“Al gauw merkte ik dat ik moest vechten om me staande te houden. Al heel snel leerde ik uitkijken naar de volgende wedstrijd in plaats van naar de volgende club. De spelers waren sterker dan ik had verwacht, ook technisch. Het tempo ligt hier erg hoog. Vrienden die elders voetballen, zelfs in Engeland, zijn als ze op bezoek komen, telkens weer verbaasd over het hoge tempo en hoe goed het niveau wel is. Elk jaar sta ik ervan te kijken hoeveel goeie spelers hier wel lopen. Ik heb echt niet de indruk dat het slecht gesteld is met het niveau van het Belgische voetbal.”

Juha Reini kwam per toeval in België terecht. Met Finland speelde hij een interland, toen Aimé Anthuenis, op dat moment de trainer in Genk, een landgenoot van hem volgde : Tomy Kinunen.

“Plots beslisten ze om mij erbij te nemen. Twee voor de prijs van één ? Kan zijn, want Finse voetballers zijn niet duur. Op dat moment was er een aanbieding van een Engelse tweedeklasser en had ik een voorakkoord met het Noorse Valerengen. Noorwegen betaalt het best in Scandinavië en heeft de best aangeschreven competitie; hun scouts zitten overal in Finland. Maar mijn voorcontract verviel, toen mijn club besliste niet op het aanbod in te gaan. Drie dagen later kwam het voorstel van Genk. Voor mij was het een gok. Misschien ben ik wel naar Genk gekomen omdat ze ook Kinunen namen, zodat ik me hier niet alleen zou moeten aanpassen. Ik kwam met hem mee, maar ik was degene die uiteindelijk bleef. Hij maakte het niet, was nog vaker geblesseerd dan ik. Nu voetbalt hij weer in Finland en maakt hij ook geen deel meer uit van de nationale ploeg.

“Ja, soms is een transfer naar het buitenland geen stap vooruit, maar één achteruit. Voor mij was het een enorme stap voorwaarts. Ik kom uit een competitie waar je haast niets betaald wordt. Bijna alle clubs groeiden de jongste jaren uit tot profteams, maar behalve bij de ploegen in Helsinki valt er nauwelijks geld te verdienen. Je overleeft, verdient net genoeg om te eten en je huur te betalen, maar geld opzijleggen is er niet bij. Daarom dromen alle profs van het buitenland. Wie in Finland tien jaar als prof gevoetbald heeft, moet zich zorgen maken over de volgende dag, hoe hij brood op de plank krijgt. Toen Genk kwam, was ik drie jaar prof. Op mijn eentje knoopte ik de eindjes aan elkaar. Had Genk zich niet gemeld, dan zou ik korte tijd later iets gaan studeren zijn om geleidelijk aan een andere carrière voor te bereiden.

“Omdat het beroep van profvoetballer slecht betaald wordt, geniet je ook weinig maatschappelijk aanzien in Finland. Hier wordt profvoetbal ervaren als een echte job, bij ons niet. In andere sporten ligt dat anders. Een professioneel ijshockeyer verdient in Finland wat een voetballer hier krijgt, een skiër verdient ook goed zijn brood. Maar voetbal op clubniveau is een marginale sport. Het niveau is in die drie jaar dat ik er weg ben, ook niet gestegen. De competitie duurt er maar zes maanden, maar dat betekent niet dat je zes maanden vakantie hebt. Er wordt bijna het hele jaar door getraind, waarvan vijf maanden indoor, gewoon onder elkaar, zonder wedstrijden. Dat is niet erg bevorderlijk voor het niveau. Vandaag zijn het wel bijna allemaal profteams in de eerste klasse, maar de budgetten gaan opnieuw omlaag. De trainingsfaciliteiten en speelvelden worden steeds beter, maar er komt geen kat kijken. Gemiddeld 2500 toeschouwers voor een competitiewedstrijd, behalve in Helsinki; daar haal je al eens toprecettes. Daarom wil ook elke goeie jonge Finse voetballer bij één van de clubs in Helsinki voetballen.”

Ook in tactisch opzicht vroeg het Belgische voetbal een hele aanpassing van de Fin. “In Finland voetbalde ik in zone, met iemand voor mij op de rechterkant, zoals bij de nationale ploeg. Hier was het echt afzien, omdat Anthuenis aan de zijkanten man-tegen-man liet spelen. In Finland deed ik vooral verdedigend werk, maar hij bleef benadrukken dat ik hier ook mee moest gaan om gevaar te creëren. Zodoende moest ik leren de hele tijd op en neer te lopen. Met het aanvallende deel van mijn werk had ik best wat moeite. De hele tijd dacht ik : oh my god, er staat niemand achter mij om me rugdekking te geven bij balverlies. Misschien verwachtte hij méér van mij dan ik bracht. Maar we werden kampioen en maakten veel plezier. In Finland had je vanzelf een hechtere band omdat geld niet zo belangrijk was. Vaak gingen we met de ploeg op stap voor zogenaamde sauna-avonden. Na een sauna een pintje of twee drinken.

“Na het vertrek van Anthuenis klikte het gewoon niet meer. Tot nu. En dan denk ik : het moet aan de trainer liggen, ook al klinkt dat als een cliché. Want de spelers zijn op één na dezelfde als vorig jaar. Al bij de eerste training onder Vergoossen voelde je dat het goed zou gaan. Eén man kan écht het verschil maken. Ook Boskamp wilde dat we zonevoetbal speelden, maar het kwam er niet uit. Boskamp wist wat hij wou bereiken, maar kon het niet overbrengen. Dat zorgde voor heel wat frustratie. Bovendien was iedereen doodsbang om iets verkeerd te doen. Vergoossen legt ons de dingen uit. In een individueel gesprek zegt hij je wat je goed doet en wat verkeerd, en hoe je fouten kan vermijden. Vorig jaar werd de kritiek in groep gegeven. Altijd negatief. Op de duur zag je spelers zo bang worden dat ze niets meer durfden. Dan loopt het natuurlijk helemaal verkeerd af.

“Ik had er allemaal weinig last van, want ik sukkelde van de ene blessure in de andere. Ik hoop dat ik alle pech heb opgebruikt in die twee jaar. Plezant was het allemaal niet. Ik zat in een vreemd land op mijn eentje in de fitnessruimte af te zien, terwijl in de kleedkamer alleen triestige gezichten rondliepen en het op het veld voor geen meter liep. Maar als je even nadenkt, ga je het anders bekijken. Tenslotte werd ik nog altijd flink betaald om het mooiste beroep van de wereld uit te oefenen. Jong zijn, zorgeloos op het veld rondrennen, plezier maken en er nog voor betaald worden ook. Wat wil je meer ? Het was hier veel beter dan in mijn thuisland. Ik besefte dat ik er ondanks mijn ellende nog goed aan toe was.”

Ze komen weer lachend naar de training, de spelers van Genk, zegt Reini. “Vorig jaar kwam het wel eens in je op : shit, vandaag weer training. Het stadion was de laatste plaats waar je wilde zijn. Iedereen was ook enkel met zichzelf bezig. Nu doen we weer samen dingen, net als in dat eerste jaar met Anthuenis. De laatste twee jaar wilde niemand nog ergens naartoe, uit schrik dat we buitengegooid zouden worden of voor verrot uitgescholden omdat ons voetbal nergens op geleek.

“Ooit wil ik terug naar Finland. Omdat ik nergens een gelukkiger mens kan zijn dan daar. Ook al kan het erg stil en vervelend zijn als je niets omhanden hebt in het stadje van 35.000 inwoners waar ik vandaan kom, op 500 kilometer van Helsinki. Maar het liefst zou ik hier nog een tijdje blijven. Ik beschouw dit al lang niet meer als een tussenstap. Ik denk dat Genk na alle blessurepech die ik doormaakte, even afwacht hoe ik me doorzet. In die drieënhalf jaar heb ik ook geen enkele aanbieding gekregen van een andere club, zelfs al bleef ik in de nationale ploeg een basisspeler.

“Bij de laatste interland in Finland riep een vrouw op straat me na : Juha, je mag altijd terugkomen, hoor. Bleek het om de nieuwe voorzitter van mijn vroegere club, Vaasa, te gaan. Dat doet plezier, maar ik ben er echt niet aan toe. Nu teruggaan naar Finland zou aanvoelen alsof ik mijn voetbalcarrière beëindig. Het zou een te grote stap terug zijn.”

door Geert Foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content