Het vrouwenvoetbal in België wil weg uit het verdomhoekje. Misschien helpt deelname van Eendracht Aalst aan de nieuwe Europacup.

Zo ver als in Amerika staat het damesvoetbal bij ons nog niet. Terwijl in het Koning Boudewijnstadion het aantal toeschouwers gestaag toenam naarmate de bekerfinale bij de vrouwen tussen Wezemaal en Sinaai Girls zijn einde naderde en de mannenwedstrijd tussen Lommel en Westerlo eraan kwam, gaat het aan de andere kant van de Atlantische Oceaan wel eens omgekeerd. Van de 80.000 toeschouwers die vorig jaar op het WK de halve finale tussen de VS en Brazilië meemaakten, keerden er 65.000 huiswaarts toen in hetzelfde stadion een competitiewedstrijd voor mannen in de MSL-Profliga begon.

In april werd in de VS zelfs een heuse profliga voor vrouwen opgestart, waarbij een TV-zender er zich toe verbond 88 competitiewedstrijden live uit te zenden. Niet onlogisch in een land waar vrouwenvoetbal via de school algemeen aanvaard is en waar alleen die mannen die niet aan bod komen in het basket of baseball, een overstap naar het voetbal ( soccer) overwegen. Een anti-discriminatiewet uit 1972 stelde dat geen enkele school staatssubsidies kreeg, als ze meisjes niet dezelfde (sport)faciliteiten aanbood als jongens. Het resultaat was dat het aantal voetbalclubs voor meisjes in tien jaar tijd vertienvoudigde.

In België staat vrouwenvoetbal nog in de kinderschoenen. Er zijn nauwelijks 13.500 aangesloten speelsters, verspreid over 158 clubs. Nederland telt 60.000 speelsters, Duitsland – dat net als Noorwegen een semiprofcompetitie heeft – telt er 774.000. Eigenlijk heeft het vrouwenvoetbal alles te danken aan een aanmaning van de Uefa in januari 1971, die de nationale bonden gebood om met vrouwenvoetbal te starten. Voor het eerste seizoen 1971/72 schreven er zich in België 33 ploegen in. Zij werden verdeeld over drie reeksen, waarvan de winnaars elkaar in een eindronde bekampten. Astrio Begijnendijk werd de eerste officiële kampioen, en verlengde het jaar daarop meteen zijn titel. Het volgende jaar waren er al 48 ploegen en vier reeksen; vanaf 1973 werden onder de nationale reeks provinciale reeksen toegevoegd.

Het voorbije seizoen 2000/01 was het eerste dat elke provincie minstens één provinciale reeks had. Er namen 158 clubs deel aan de KBVB-competitie, bijna vijf keer zoveel als dertig jaar geleden. Aanvankelijk kon een vrouwenclub zich enkel inschrijven als afdeling van een bestaande mannenclub. Dat verplichtte de eerste kampioen, Begijnendijk, om ook een mannenploeg in te schrijven alvorens het in competitie kon uitkomen. Sinds 1974 kunnen vrouwen zich onafhankelijk van mannen inschrijven.

Toch slaagt het vrouwenvoetbal er nauwelijks in belangstelling los te weken. Behalve de resultaten van eerste klasse moet al met een vergrootglas gezocht worden naar meer informatie. Elke vrouweneersteklasser kan slechts dromen van de persbelangstelling die de gemiddelde derdeprovincialer te beurt valt. Dat steekt. Want het klopt dat weinig toeschouwers het vrouwenvoetbal volgen. Kampioen Eendracht Aalst mag zich af en toe verheugen in een opkomst van duizend man, maar dat zijn toprecettes waar de meeste andere eersteklassers op een héél seizoen nog niet aan komen. Vrouwenvoetbal verkoopt zich slecht, de media zijn niet geïnteresseerd en dus kan ook aan sponsors nauwelijks return geboden worden, waardoor het vrouwenvoetbal zonder middelen achterblijft.

Maar de problemen situeren zich ook aan de basis. Er is de stiefmoederlijke behandeling van de vrouwenafdeling door de mannenclubs. En er is ook de ontrading om met de sport te beginnen, die nog niet zo heel lang geleden zelfs van bondswege werd gehanteerd. Rudi Molleman, die een boek schreef over het vrouwenvoetbal in België, stootte op een uitgave uit 1970 van Sportleven, het officiële orgaan van de KBVB, waarin een vrouwenploeg die zich wilde laten inschrijven, de vriendelijke raad kreeg dat toch maar niet te doen en over te stappen naar een sport die meer geschikt was voor vrouwen. Basketbal, bijvoorbeeld.

Terwijl mannenvoetbal een traditie heeft sinds 1890, heeft het vrouwenvoetbal tachtig jaar minder geschiedenis. Een meisje dat wil voetballen moet in de eerste plaats haar ouders kunnen overtuigen. Dat ligt doorgaans al moeilijk. Terwijl elke vader vol trots zijn zoon naar de locale voetbalclub laat gaan, is de afkeer groot als zijn dochter wil voetballen. Annick Coolens, twintigvoudig international en net gestopt, kwam als negenjarige op een toevallige manier met de sport in contact, maar kreeg thuis tegenwind. “Ik hoorde dat de moeder van een vriend voetbalde, ik wist niet eens dat damesvoetbal bestond. Maar ik mocht niet van mijn moeder. Daarom liet ik me in het geheim aansluiten en ging ik zogezegd buiten spelen. Ik had al een paar wedstrijden gespeeld toen ze er thuis achter kwamen en ze er zich uiteindelijk bij neerlegden. Intussen voetbalde ik als negenjarige wel samen met vrouwen van dertig en ouder.”

Om het gebrek aan clubs op te vangen, mogen meisjes sinds 1985 tot hun veertiende meespelen met de jongens. De meeste clubs gedogen die regel, maar van aanmoediging is geen sprake : op hun vijftiende haken de meisjes immers toch af en dan moeten ze op zoek naar een eigen club. Door een gebrek aan een echte opleiding was het niveau dan ook jarenlang matig. De meeste meisjes debuteren niet in een jeugdploeg, maar meteen in het eerste elftal. Bij een niet-eersteklasser mogen ze daar al meedoen vanaf hun veertiende, bij een eersteklasser vanaf hun vijftiende. De meeste vrouwenclubs beschikken niet over een jeugdteam en hebben geen geld om een degelijke opleiding uit de grond te stampen. Als er al een jeugdteam is, worden daar alle leeftijden samengevoegd.

Wat het vrouwenvoetbal ook mist, is voorbeeldfiguren. Zoals Sabine Appelmans het tennis en Ingrid Berghmans, UllaWerbrouck en Gella Vandecaveye het judo promoten, zijn er in het vrouwenvoetbal in België geen rolmodellen. In de Verenigde Staten wordt de beste speelster, Mia Hamm, druk gesoliciteerd voor reclamecampagnes. In België wordt de vrouwelijke bondscoach zelfs in het eigen kleine wereldje af en toe niet herkend. Eind jaren zeventig was er bij Herentals de technisch vaardige Marina Verdonck, die nogal wat persbelangstelling losweekte, en bij Standard was er de Italiaanse Sara Feraguzzi : allebei genoten ze naambekendheid tot buiten hun club, maar het blijven uitzonderingen. Annick Coolens : “Ik herinner me uit mijn tijd bij Gent dat twee jonge meisjes ooit een handtekening gingen vragen aan Marina Verdonck. Het is de enige keer dat ik ooit zoiets meemaakte.”

Behalve uit het aantal nationale selecties bleek iemands naam en faam in het verleden vooral uit de hoogte van de transfersommen. Ooit bood Standard 400.000 frank voor de toen al 37-jarige Yvonne Van Kerckhoven, toen ze met Begijnendijk eens 73 goals maakte. Toen huidig bondscoach Anne Noë in 1982 van Scherpenheuvel naar Standard verhuisde, was de transfersom van 350.000 frank een heus record. Om Annick Coolens bij Gent te kunnen weghalen, haalde Egem 425.000 frank boven. Om nóg twee andere bekende speelsters aan te trekken moest Egem een lening van een miljoen frank afsluiten. Het leverde de club alvast een kampioenstitel op.

Rijk worden de speelsters er zelf niet van. Annick Coolens herinnert zich dat ze met haar status van internationaal bij Aalst 7000 frank per maand aan kilometervergoeding kreeg, plus 500 frank per punt. Bij Egem bedroeg de winstpremie 1000 frank. Toen Anderlecht haar benaderde, stelde die club haar in het pre- Bosman-tijdperk voor dat ze zelf 100.000 frank bijlegde om aan de gevraagde transfersom te komen. Coolens weigerde. Anne Noë kreeg toen ze negen jaar geleden voor Standard tekende, twee frank per kilometer en 300 frank bij een zege. Bij Standard liep toen de enige prof, de Italiaanse international Sara Feraguzzi, door de ploeg uit Luik opgemerkt op een toernooi en speciaal voor het voetbal naar België gehaald, terwijl ook haar man een job kreeg via de club. Een voor België uitzonderlijke situatie.

Ook in de nationale ploeg telt de eer meer dan het geld. Geld voor stages is er niet, wie mee wil voor een interland in het buitenland, moet vakantiedagen opnemen, waardoor een aantal speelsters af en toe moeten bedanken voor een selectie. Bij tweedeklasser Kontich keken ze verbaasd op toen voor een aldaar georganiseerde vriendschappelijke interland Nederland twee dagen tevoren de grasmat al kwam verkennen, terwijl de Belgische meisjes – opgehouden door fileproblemen – amper een uur voor de match arriveerden. Nederland won, met 0-4.

Bij de clubs maakt geld de laatste jaren wél een klein verschil. De topclubs van de laatste vijf jaar zijn niet toevallig twee verenigingen die via een samengaan met een eersteklasser uit het herenvoetbal, de sprong naar de top maakten. Eendracht Aalst – voorheen de Kamillekens, genoemd naar Keizer Carnaval Kamiel Sergeant – kregen het eerste jaar na de fusie vijf miljoen, terwijl Brussel ’71 aan het samengaan met Anderlecht een mooie accommodatie – het vroegere stadion van RC Jet naast het Koning Boudewijnstadion – en een jaarbudget van zeven miljoen overhoudt. De voorbije twee jaar kocht Eendracht elders in Vlaanderen de betere speelsters weg. Het wil zich wapenen voor de Europacup, die vanaf volgend seizoen op initiatief van de Uefa voor het eerst georganiseerd wordt. Van Belgische kant mogen drie teams deelnemen. Aalst hoopt stilletjes dat het internationale contact het niveau zal verhogen en het product aantrekkelijker maakt voor de media en de sponsors. Het is volgens velen de enige weg om uit de negatieve vicieuze cirkel en het verdomhoekje te geraken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content