Uit het eindklassement van het seizoen 1980/81 zijn inmiddels acht clubs verdwenen. Sport/Voetbal Magazine duikt bij zes onder hen terug in de tijd, peilt naar de oorzaken van de vrije val en naar de ambities voor de toekomst.

Winterslag en Waterschei, Berchem en Beringen, Kortrijk en Waregem. Altijd al werden ze in één adem met elkaar genoemd, maar daarom niet altijd om dezelfde reden. Winterslag en Waterschei, door voetballeken ook wel eens smalend Waterslag en Winterschei genoemd, hebben een gemeenschappelijk mijnverleden. Berchem en Beringen raakten nooit verlost van het etiket liftploeg. Kortrijk en Waregem waren in de jaren tachtig het sportieve uithangbord van het Texas van België waar de lokale industrie ondanks een bloeiende periode zich nooit echt achter één groot project schaarde. En er is ook nog Club Luik, in 1994 op sterven na dood en nu uit de as herrezen maar volgend seizoen allicht terug naar derde wegens geen licentie.

Ook Cercle Brugge en RWD Molenbeek behoorden twintig jaar geleden tot de eerste klasse. RWDM keert na drie jaar terug, Cercle is al jaren een vaste waarde in tweede. Over Waregem hadden we het in één van onze vorige nummers, maar hoe zijn de andere zes zo diep kunnen vallen en wat mogen ze van de toekomst verwachten ?

Berchem Sport (achttiende en laatste met 19 punten).

De club van het Rooi degradeerde tussen 1976 en 1987 drie keer uit de hoogste klasse : in 1976, 1981 en voor het laatst in 1987. De gloriejaren van geel-zwart lagen toen al bijna veertig jaar terug in het verleden. Kort na de tweede wereldoorlog werd KBS drie keer op rij vice-kampioen telkens achter Anderlecht. In 1951 totaliseerde het zelfs evenveel punten (38) en had het ook vier matchen meer gewonnen, maar Anderlecht kon een beter doelsaldo voorleggen, wat toen van doorslaggevende aard was. Begin jaren zeventig kende de club met onder meer doelman Tony Goossens, de Engelsman Mike Kear, de Duitser Walter Rodenkamp en de Nederlander Adri Versluys een revival met een knappe zevende plaats.

Anderlecht, Brugge en Standard trokken met knikkende knieën naar het lieflijke stadionnetje waar liberalen en socialisten naast elkaar in de pluchen zeteltjes van de hoofdtribune zaten. Wijlen Jos Van Eynde (BSP) en Frans Grootjans (PVV) lieten er op zondagmiddag hun emoties de vrije loop en iedereen in hun onmiddellijke nabijheid kon horen hoe ze over de scheidsrechter dachten. We vermoeden dat de jonge Jean-Luc Dehaene toen nog gewoon tussen de spionkop van blauw-zwart stond.

Maar vaak was het iets te veel kommer en kwel in de Antwerpse randstad en moest er tot op de laatste speeldag geknokt worden voor het behoud. De grote namen uit de jaren zeventig vertrokken en de vrije val leek ingezet. In het stadion werden de staanplaatsen door onkruid overwoekerd al behield de typische jaren dertig-hoofdtribune wel zijn charme. Maar het publiek, nochtans minder cynisch als dat van Beerschot en niet zo kritisch als dat van Antwerp, keerde het Rooi de rug toe.

Het Ludo Coeckstadion was al geruime tijd het zorgenkind van de club en op last van de commissie Magotte liet Berchem voor twaalf miljoen frank aanpassingswerken uitvoeren. Geld dat niet in de ploeg kon geïnvesteerd worden, waardoor er een definitief einde kwam aan het eersteklassevoetbal op het Rooi. “Sinds 1987 is het alleen maar bergaf gegaan”, zegt huidig jeugdvoorzitter en duivel-doet-al Roger Rodolf, die al sinds 1960 officieel deel uitmaakt van de club. “Pas nu, veertien jaar later maken we nog eens een sprong naar boven en dat geeft ons weer nieuwe moed.” Berchem Sport, dat tot 1989 in derde klasse speelde en sinds 1997 een vaste waarde in bevordering was geworden, maakte het voorbije seizoen voor het eerst in zijn geschiedenis kennis met provinciale nadat de voetbalbond een onregelmatigheid bij de overdracht van het patrimonium uit 1998 had vastgesteld.

Dat jaar ging de club in vereffening en richtte VLM-baas Freddy Van Gaever een nieuwe NV op waar ook de huidige voorzitter, de Armeense juwelier Pieter Cavatti deel van uitmaakte. Rodolf: “We waren tot kort voor het einde van de competitie 1999-2000 in bevordering in de running voor een plaats in de eindronde maar, plots werden we omwille van extrasportieve redenen een reeks lager ondergebracht. Een serieuze klap waardoor we ook in acute spelersnood kwamen. Kort voor het begin van de competitie beschikten we over amper tien kernspelers. Die werden echter snel aangevuld met een lading Armeniërs die voorzitter Cavatti had laten overkomen en waar de club zich financieel niet hoefde over te bekommeren. Pas in laatste instantie kwamen we aan twintig kernspelers nadat we nog enkele kleine transfers konden realiseren. Maar voor de publieke belangstelling was dat jaar eerste provinciale niet eens zo’n slechte zaak. Je kan beter tegen Belgica Edegem spelen dan tegen Meldert.”

Berchem had die vrije val misschien wel kunnen vermijden als het was ingegaan op de fusievoorstellen van Germinal Ekeren dat later naar Beerschot is getrokken. “Fusie ?”, vraagt Rodolf verwonderd. “Opslorping zou het geweest zijn, met nog amper twee mensen van Berchem in het bestuur. Neen, eigenlijk is Berchem altijd op zichzelf willen blijven bestaan, ook al waren er vanuit de onmiddellijke omgeving nog wel clubs bereid tot een fusie. Maar wij zijn nooit vragende partij geweest. Het fel besproken Eurostadionproject met het oog op Euro 2000, dat later naar de Bosuil verhuisde, was aanvankelijk hier op het Rooi gepland. Een stadion met geïntegreerd winkelcomplex waar ook John Evers, de man van voormalig voorzitter Suzy Coeck, zijn schouders mee onder zette. Maar dat bleek niet alleen veel te duur (800 miljoen), maar het stuitte tevens op fel verzet bij de bewoners van de Fruithoflaan, die geen mastodont in hun buurt wilden.”

En daardoor is Berchem nog altijd Berchem, een gezellige familieclub in het wat aftandse stadion waar de supporters nu wel graag opnieuw naartoe komen. Jong en oud. Rodolf : “Berchem wil zo snel mogelijk opnieuw deel uitmaken van de liga. Tweede klasse is het hoofddoel, al heeft onze voorzitter zelfs eerste klasse voor ogen. Maar dat zal dan vooral wel met eigen jeugd moeten gebeuren. Dat is overigens ook onze sterkte. Tijdens de laatste wedstrijden van het voorbije seizoen stonden er maar liefst acht juniors op het veld. Gemiddelde leeftijd van de ploeg : twintig jaar. Berchem Sport heeft momenteel vijfhonderd jeugdspelers. De toekomst van de club ligt mee in hun handen.”

FC Beringen (zeventiende, 24 punten).

Het verhaal van de oudste mijnclub van het land is vergelijkbaar met dat van Berchem. Vice-kampioen in 1964 op vier punten van Anderlecht en nadien verzeild geraakt in de grijze middenmoot om uiteindelijk in de kelder van de hoogste klasse te belanden. De tijd dat de luidsprekers in het stadion Kom van dat dak af van Peter Koelewijn op het publiek loslieten om enkele tientallen van de 24.000 opeengepakte fans van het dak te halen, lag in de donkere jaren tachtig lang achter de rug. Sterkhouder Julien Cools werd in 1973 van de hand gedaan om de nieuwe verlichting te kunnen financieren en de concurrentie met de andere mijnploegen liet zich intussen ook gevoelen.De successen van Waterschei en Winterslag waren een doorn in het oog van de Beringse clubleiding.

Maar het seizoen 1980/81 stond bij Beringen vooral in het teken van de omkoopaffaire met Beerschot. De zaak kwam aan het rollen na een klacht van Beringen, dat weet had van een tussenpersoon die de tegenstanders van Beerschot had benaderd om de Antwerpenaars in de laatste wedstrijden te laten winnen. De zaak sleepte zo lang aan dat beide clubs hun eerste wedstrijd in de daaropvolgende competitie pas na drie speeldagen mochten afwerken. Een affaire die bij heel wat mensen nog in het geheugen gegrift staat dankzij toenmalig televisienieuwslezer Jan Van Dam. Op de avond van de uitspraak schakelde de kalende presentator rechtsreeks over naar een collega van de sportredactie in het bondsgebouw met de woorden : “en dan gaan we nu naar de voetbalbond waar vanavond het verdict is gevallen in de omkoopaffaire tussen Beerschot en… ( zware trilling in de stem omdat de naam van de club hem ontsnapt) …en die andere ploeg.” Waarna de sportcollega in de Guimardstraat het verdict voorlas. Beringen mocht ten koste van Beerschot in eerste blijven.

“Overal waar Beringen ging spelen, werd Beerschot geroepen en omgekeerd”, vertelt sportief medewerker Jos Huybrigs, die van kinds af het wel en wee van zijn club heeft gevolgd en nu al een aantal jaar mee in de bestuurskamer zit. “Het seizoen na de omkoopaffaire werd wijlen Hans Croon omwille van de tegenvallende resultaten vroegtijdig doorgestuurd en vervangen door Urbain Haesaert. Die maakte met de ploeg een geweldige remonte en won vier van de laatste vijf wedstrijden. De laatste tegen Gent was er te veel aan. Het was het jaar dat Club Brugge pas op de slotdag het behoud verzekerde tegen RWDM dat niks meer te verliezen had. Anders was Club eraan.”

Haesaert bereikte met Beringen de eindronde maar werd kort voor de nacompetitie vervangen door, ook al wijlen, Jef Vliers. De club slaagde er nog één keer in een terugkeer naar het hoogste niveau te bewerkstelligen, maar verdween in 1984 definitief uit de eerste klasse. Drie jaar later, toen de mijnpoorten onherroepelijk dichtgingen, verliet Beringen de liga. Tot 1995 was het in de derde klasse actief. Momenteel is FC Beringen een vaste waarde in bevordering. “Hoegenaamd niet leefbaar”, zegt Huybrigs. “Wij halen voor onze thuismatchen 700 tot 800 toeschouwers : dat is drie keer zoveel als de meeste clubs in vierde klasse. En van die inkomsten kan je geen speler betalen die maandelijks vijftigduizend frank kost. De grote boeman is eerste provinciale waar nauwelijks controle is en waar een pak meer te verdienen valt. En niet altijd in het wit”

Aan het einde van de competitie 1999-2000 leek het definitieve einde van FC Beringen in zicht. De club ging in vereffening en kwam in aanleg van schrapping. Een schrapping die pas recent – op 31 mei dit jaar – werd opgeheven. “Er diende een put gevuld van om en bij de zes miljoen frank”, weet Huybrigs. “Het ging net zoals bij de meeste clubs om vroegere RSZ-schulden. Zelfs nog vanuit de tijd dat Beringen in eerste speelde.”

Even leken de buren van Heusden-Zolder een reddingsboei uit te werpen maar die plannen zijn met een sisser afgelopen. “Iedereen in Heusden dacht dat de club nooit een licentie zou krijgen waardoor het hele bestuur zich achter een fusie met Beringen schaarde. Er was zelfs al een intentieverklaring tussen enkele bestuursleden van beide clubs. Tot de bond Heusden toch een licentie voor tweede toekende waardoor de fusieplannen werden opgeborgen. Bijzonder jammer want de nieuwe fusieploeg zou in het stadion van Beringen gaan spelen. Een oud maar proper stadion. Er waren zelfs al plannen voor een nieuwe arena, ergens halfweg tussen Beringen en Heusden. We zullen het dus alleen moeten rooien. Erger nog : we moeten eigenlijk van nul af herbeginnen want door de fusieplannen en de mondelinge akkoorden was alles wat Beringen zelf aanging, stilgevallen. Met welke ambitie ? Tweede klasse blijft het hoofddoel maar vraag me niet om daar een jaartal op te plakken.”

Waterschei (zestiende, 25 punten).

Thor Waterschei speelde als bekerwinnaar een lamentabel seizoen en eindigde de competitie met amper één punt meer dan Beringen. Het Europese avontuur was al na twee ronden voorbij. Twee keer vlotte winst tegen Omonia Nicosia in de eerste ronde, maar nadien met het kleinste verschil uitgeschakeld door Fortuna Düsseldorf. Waterschei betaalde de tol voor de onervarenheid in de ploeg die pas drie jaar voordien onder trainer Jef Vliers terug bij de elite was geklommen.

“Fysiek en mentaal was het bijzonder moeilijk om die midweekwedstrijden te verteren”, zegt Roland Janssen, het voorbije seizoen assistent van Pierre Denier bij Racing Genk en vroeger noeste werker op de linkerflank bij Waterschei. Op één of twee spelers na gingen wij allemaal werken overdag, wat zich op den duur wreekte. Voor bekerwedstrijden konden we ons echter wel opladen. De jaren 1980 tot ’83 waren de succesvolste met twee Belgische bekers en een halve finale in de Europabeker voor bekerhouders tegen Aberdeen.”

Vooral de kwartfinale tegen Paris Saint Germain staat nog op eenieders netvlies gegrift. Voor Janssen, die zelf het tweede doelpunt maakte, was Lei Clijsters de man van de match. “Centraal achterin sloeg hij alle aanvalsgolven af. Dat jaar draaiden we in de competitie wel beter dan tijdens de vorige campagne en eindigden we op een voortreffelijke negende plaats.”

Waterschei had in de jaren vijftig al furore gemaakt. Onder impuls van international Leon Ritzen bekleedde de club uit het André Dumonstadion in 1959 de derde plaats in de eindstand. Op nationaal vlak het absolute hoogtepunt. Maar ook hier luidde de glorie erg snel de val in, en drie jaar later tuimelde Waterschei uit eerste. Toen het meteen daarna met een tweede plaats in de tweede klasse opnieuw aanspraak kon maken op een nieuw verblijf in eerste, werd Waterschei zelfs naar derde teruggezet. Dat gebeurde omdat ex-speler Niesen de club van omkoping had beschuldigd. Omkoping die later werd bewezen.

Grote bewerker van de promotie in 1978 was Jos Heyligen. Hij werd vaak omschreven als werkschuw, maar met zijn verfijnde techniek wist hij het Waterscheipubliek steeds in vervoering te brengen. Een publiek dat toen veel talrijker was dan dat van Winterslag. “Dat komt allicht”, zegt Janssen, “omdat Waterschei langer aan de top heeft gespeeld dan Winterslag. Ons stadion was ook aangenamer dan dat van Winterslag en de supporters werden er minder gehinderd door de steunpilaren in de tribunes. De rivaliteit heerste vooral naast het veld. Voor spelers was die, zoals vaker, van minder groot belang.”

Een tweede omkoopschandaal luidde het definitieve verval in van de club, die in 1986 onder die naam voor goed uit de hoogste klasse verdween. Janssen : “Na de omkoopaffaire uit 1982 tegen Standard, werd de helft van de ploeg ( onder wie Roland Janssen zelf, nvdr) geschorst. Niemand daarvan is ooit teruggekeerd. De vervangers waren jonge spelers maar die konden het gewicht niet dragen.”

KV Kortrijk (dertiende, 30 punten).

Door de recente zege in de eindronde wist het failliete KV Kortrijk zich op de valreep in derde klasse te handhaven. Financiële problemen en intriges hebben de laatste jaren de geschiedenis van de club beheerst. KV Kortrijk, in 1971 ontstaan na een fusie tussen Kortijk Sport en Stade Kortrijk, was in de jaren tachtig een vaste waarde in de hoogste klasse. De dertiende plaats in 1980/81 bleek geen ongeluksgetal want in de volgende tien jaar groeide de Zuid-Westvlaamse club uit tot een degelijke middenmoter. In 1982 leidde Henk Houwaart KVK zelfs naar een zesde plaats en strandde op een zucht van Europees voetbal. “Het bestuur moest ingetoomd worden”, zegt Henk Houwaart in het geschiedenisboek van de club. “Maar financieel en qua spelerspotentieel waren we er niet rijp voor.”

Smaakmakers waren er nochtans voldoende : Djamel Zidane, Johan Vermeersch, Albert De Lamper en Boudewijn Braem, later gevolgd door Maxime Vandamme en Claude Verspaille. Verspaille die na Kortrijk nog voor Club Brugge en Moeskroen speelde en tegenwoordig bevorderingsclub Union Doornik traint, speelde vanaf zijn zeventiende in het eerste van KVK. “Een goeie ploeg met technisch vaardige spelers”, herinnert Verspaille zich. “Vooral Zidane kon het publiek doen genieten. Vaak zag je hem tachtig minuten niet, waarna hij plots met twee heerlijke bewegingen een wedstrijd in ons voordeel besliste. Maar de concurrentie was moordend en de eigen jeugd kreeg nauwelijks een kans.”

Kortrijk speelde toen al in een 4-4-2 met dubbele flankbezetting. “Houwaart was ver voor op zijn tijd. We waren een degelijke middenmoter en lokten tegen Anderlecht en Club Brugge 18 tot 19.000 toeschouwers. Sfeer was er altijd op de Groeningenkouter, voor mij nog altijd één van de gezelligste stadions van het land. Maar zoals Henk terecht opmerkte, moest het bestuur ingetoomd worden.

Voorzitter Arsène Degryse en sponsor Maes Pils hadden Europees voetbal als hoofddoel gesteld en betaalden zware spelerslonen. Ik denk dat daardoor de eerste financiële moeilijkheden zijn opgedoken. Later kenden we onder Leekens en nadien opnieuw met Houwaart nog een glorieperiode maar een echte subtopper werd Kortrijk nooit.

“Drie jaar geleden is de club onder Luc Vanderschommen, onze doelman uit de goeie tijd, uit de eerste klasse gezakt. Het faillissement was nadien onafwendbaar, de put was te diep en er dreigde een degradatie naar bevordering. Gelukkig zat er voldoende kwaliteit in de groep om de eindronde te winnen waardoor de club in derde kan blijven. Een aardige impuls, want ik heb al vernomen dat grote sponsors waaronder Barco en onze vroegere sponsor Novy bereid zijn om geld in de club te pompen. Een terugkeer naar tweede acht ik binnen de twee jaar zeker niet uitgesloten. Verder moet Kortrijk voorlopig nog niet denken, al hoop ik dat de gouden jaren tachtig er ooit zullen terugkeren.”

Club Luik (twaalfde, 31 punten).

Het stadion op Rocourt aan de Tongersesteenweg was voor de meeste ploegen niet zo’n leuke verplaatsing. De betonnen wielerpiste maakte van het stadion een kille arena en de witte leuningen op de staanplaatsen waren een vast gegeven in het decor van het Stade Jules George. Sfeer was er in die tijd zelden op Rocourt. Alle aandacht in de jaren zeventig en tachtig ging uit naar buur Standard aan de overkant van de Maas. Sclessin was de hel, Rocourt het tochtgat. Weinig inspirerend voor een club die pas in de tweede helft van de jaren tachtig opnieuw het vuur aan de schenen van de groten legde met een knappe derde plaats in 1985.

Dankzij de omkoopaffaire van het jaar voordien, met rivaal Standard in een hoofdrol, groeide Club Luik onder het voorzitterschap van André Marchandise een tijdlang uit tot de eerste club van de Cité Ardente. Het won in 1990 de beker en wist ook Europa te verbazen. Vooral de drie opeenvolgende campagnes van 1989 tot ’91 baarden opzien in de vurige stede en ver daarbuiten. De laatste twee edities werd telkens de kwartfinale gehaald, maar het Europese hoogtepunt uit de jaren tachtig was ongetwijfeld de uitschakeling van Benfica in de tweede ronde van de uefacup 1988/89 dankzij het onvolprezen duo Zvonko VargaNebosja Malbassa.

Maar de club bleef verlieslatend. Marchandise stapte in 1992 op en twee jaar later werd Rocourt onveilig verklaard wat het definitieve verval van de club inleidde. Zonder het goed te beseffen, speelden de rood-blauwen er op 10 december 1994 hun laatste wedstrijd, tegen Cercle Brugge. En de uitslag was al even troosteloos : 0-0. Een club met die historie – FC Luik was in 1896 de eerste kampioen – verdiende een beter afscheid. Talent was er op dat moment nochtans voldoende maar de club, die met een financieel tekort van om en bij de 300 miljoen kampte, miste een thuis. Het week zelfs heel even uit naar Sclessin, het hol van de leeuw. Dat de supporters dat niet pikten, bewijst de belangstelling voor de kapitale match van de 25ste speeldag tegen Beveren, een concurrent in de strijd tegen de degradatie : 383 betalende toeschouwers !

Luik won die wedstrijd wel en hield de hoop op een verlengd verblijf in de hoogste klasse nog even levendig. Het speelde zijn laatste wedstrijden in Eupen waar ondanks de afstand – veertig kilometer – de eigen aanhang wel paraat was. Maar de degradatie sloop met de week dichterbij en Luik verloor voor 4000 toeschouwers zijn laatste thuiswedstrijd tegen Lommel met 1-2. Een fusie met buur Tilleur bracht de oplossing voor het stadionprobleem maar omdat ze niet helemaal volgens de regels van de kunst tot stand werd gebracht, moest de nieuwe club van de voetbalbond in derde klasse beginnen in plaats van in tweede.

Het knusse Buraufosse werd opgeknapt, trok opnieuw duizenden bezoekers en het nieuwe RTFCL, Royal Tilleur Football Club Liègeois dat stamnummer vier had overgenomen, wierp zich op als de grote smaakmaker van derde klasse met een promotie naar tweede tot gevolg. Maar op lange termijn bleek het Engels ogende stadion evenmin een geschikte locatie. Gelegen midden in een volkswijk werd Buraufosse op 17 juli 1998 afgekeurd voor tweedeklassevoetbal. Tileur-Luik bereikte een akkoord met vierdeklasser Seraing RUL voor het gebruik van het stade du Pairay waar de club dit seizoen net de barragewedstrijden wist te ontlopen.

“Het was een hectisch seizoen,” zegt speler Steven Nijs. “Maar liefst vijf trainerswissels. Nog nooit meegemaakt. Maar het voetbal leeft er nog altijd enorm. Er is nog altijd een harde kern die maar één doel voor ogen heeft : een nieuwe confrontatie met aartsvijand nummer één Standard. Door de mindere resultaten speelden we dit seizoen zelden voor meer dan 2000 man, maar eens het hier weer goed gaat, wordt dat aantal zeker verdubbeld. Ook de clubleiding wil het oude Club Luik opnieuw doen herleven. Tilleur is sinds dit begin dit seizoen uit de clubnaam geschrapt. Het is niet meer RTFCL maar Football Club de Liège, een klein verschil nog met vroeger toen het Football Club Liègeois was”, besluit Nijs.

Maar of Club Luik zich ondanks de vijftiende plaats in tweede zal kunnen handhaven, is een ander verhaal. Tot op heden is er nog geen licentie toegekend en dreigt een nieuwe degradatie naar derde klasse. De eerstvolgende confrontatie met Standard lijkt verder af dan sommigen al dromen.

FC Winterslag (vijfde met 38 punten).

De Vieze mannen (verwijzend naar het mijnverleden) eindigden, zeven jaar na de intrede in de hoogste klasse, tijdens het seizoen 1980/81 voor de eerste en enige keer in hun bestaan hoger dan rivaal Waterschei. “Winterslag was een echte vriendenploeg en derby’s met Waterschei verliepen op het scherp van de snee, ook al gingen we met de collega’s van Waterschei nu en dan een pint pakken”, zegt Matty Billen. Billen is nu sportief manager bij tweedeklasser Maasland en speelde in de jaren tachtig als linksachter bij Winterslag. Ik herinner mij duels tussen onzePaul Lambrichts en hun Jos Heyligen waar de stukken vanaf vlogen.”

Winterslag was volgens Billen een meer volkse club dan Waterschei, dat een rijkere traditie had en waar het wat chiquer aan toe ging. “Dat zag je alleen al aan de stadions”, vertelt Billen. “Onze supporters zijn mee overgekomen uit provinciale en de club heeft dat provinciale karakter altijd weten te behouden.” Trainer Robert Waseige, toen ook al geflankeerd door Vince Briganti, was voor Billen ook in die tijd een uitstekende psycholoog en leidde Winterslag het jaar nadien door een fantastische Europese campagne met als hoogtepunt de uitschakeling van Arsenal in de tweede ronde

Door het bijzonder slechte weer daagden voor de heenmatch amper 12.000 toeschouwers op aan de Noordlaan , maar de aanwezigen kregen waar voor hun geld. De Duitser Karl Berger, die het enige doelpunt maakte, zorgde voor een redelijke uitgangspositie. Veertien dagen later op Highbury maakte Winterslag het onmogelijke waar. Billen kopte al na drie minuten op voorzet van Pierre Denier de openingsgoal binnen. Billen : “Dat doelpunt viel zo vroeg dat mijn vader, die enkele minuten te laat in het stadion was aangekomen, het niet heeft gezien.”

Het was wel de belangrijkste goal uit zijn carrière, want ze bezorgde Winterslag ondanks een 2-1-nederlaag toch de kwalificatie voor de volgende ronde tegen het Schotse Dundee United. Dundee bleek vooral in de terugwedstrijd in het eigen Tannadice park een maatje te groot voor de Limburgers : na een 0-0 in de heenwedstrijd, werd Winterslag met 5-0 teruggestuurd. En al was die campagne een bevestiging van het knappe seizoen dat eraan voorafging, ze liet wel sporen na. Heel wat talentvolle spelers als Paul Lambrichts, Paul Theunis (beiden Beveren), Matty Billen (Antwerp) en Geert Deferm (KV Mechelen) verlieten de club.

Winterslag kon ondanks dat Europese succesje niet wedijveren met de lonen die in andere clubs gangbaar waren. Een jaar later zakte Winterslag uit de hoogste klasse, waarna het in 1987 nog één keer uit het dal klom. Maar de toekomst oogde door de sluiting van de mijnen net als die van buur Waterschei uitzichtloos. Een fusie tussen de twee, één jaar later, bood de enige uitweg. Tien jaar later stond Genk opnieuw op de voetbalkaart van Europa.

door Stefan Van Loock

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content