Underdog

© KOEN BAUTERS

David tegen Goliat. Een luttele zwaai met zijn slinger, en een steen doorboort het hoofd van Goliat. David wint. Of Rocky Balboa, de dilettante bokser die de kans krijgt om te boksen tegen heersend kampioen Apollo Creed. Trainer Mickey ziet, samen met ons, Rocky vijftien rondes standhouden. Split decision, Creed wint maar Rocky is de symbolische winnaar.

Tadej Pogacar tegen Primoz Roglic. Zevenenvijftig seconden achter op Roglic omzetten naar een voorsprong van één minuut eenentwintig. Ik roep, tier en juich terwijl ik naar de live beelden kijk vanuit een studio op Play Sports. Enkele medevoetbalanalisten kijken bedenkelijk. Alsof ik elke etappe op de voet heb gevolgd. Ik dweep nog een beetje met de terechte overwinning van Pogacar en geef toe dat ik geen fervente kijker ben. Maar de euforie was merkbaar in heel mijn lijf. Waarom? Waarom voelen we vaak liefde of sympathie voor de underdog?

We voelen hier en daar afgunst bij glansprestaties of vreugde bij verlies van de gedoodverfde winnaar.

Rechtvaardigheid! Wij, aimabele mensen, zijn gevoelig voor ongelijkheid. We gooien ons mee in de strijd tegen racisme, pleiten voor meer vrouwen in beleidsfuncties en hopen op vaderschapsverlof na de bevalling. ‘Kijken’ naar ongelijkheid is niet ons ding. De kleine David moet het doen met enkele stenen en een stok. Rocky’s carrière zit in het slop en Pogacar heeft geen ploeg die voor hem rijdt. De kans op slagen is klein. Wij, aimabele mensen, merken als aandachtige observator op dat ze benadeeld worden. Kleine Tadej moet namelijk meer moeite doen.

Maar … wij, soms minder aimabele mensen, voelen ook hier en daar afgunst bij glansprestaties of net vreugde bij verlies van de gedoodverfde winnaar. Het plezier wanneer de grote der groten van zijn voetstuk valt. Lionel Messi mist een penalty voor de Argentijnen, Tiger Woods heeft dan toch buitenechtelijke affaires en Duitsland gaat eruit in de kwartfinale volgend jaar. Schadenfreude, kwaadaardige vreugde dus. Toegestaan tot een leeftijd van zeventien jaar. Ik voel namelijk geen kwaadaardige vreugde naar Roglic toe. Eerder medelijden, dat snel overgaat naar een diep respect.

De aimabele mens heeft misschien nood aan uniciteit. Het uniek willen zijn. Het supporteren voor de underdog dat ons heldhaftig en anders maakt. Wie heeft er nog nooit van gedroomd om als enige met een voetbaltruitje van die ene, op voorhand verloren, ploeg in de tribune te staan? Om dan ook als enige recht te veren vanuit ons zitje wanneer die 0-1 valt in de 89e minuut. Maar mijn vreugde om de overwinning van Pogacar was niet van die aard.

Het was er één van liefde voor de verrassing, voor de overstijgende klasse en de jeugdige aanvalsdrang van een sportjongen met een droom. Begrijp me niet verkeerd: ik ontken niet dat mijn gejuich en gesupporter op die historische 19 september een symbolische opvulling was van de gepercipieerde ongelijkheid tussen Roglic en Pogacar. Maar ik genoot van het ongebreidelde lichaampje dat voorovergebogen op zijn fiets Frankrijk doorkruiste. Eenmaal aangekomen in Parijs werd hij winnaar van de Tour en is hij niet langer de underdog. Tadej Pogacar is een Tourwinnaar, herder David trouwt met de dochter van de koning en neemt de plaats in van Goliat en Rocky krijgt acht films. Wout van Aert krijgt van mij een diepe buiging en als ik weer helemaal rechtop sta, draai ik mij om, grijp ik naar die underdogfakkel en geef hem aan Remco Evenepoel. Want vergeet niet: jongens van 22 jaar kunnen de Tour de France winnen. Toch?

De column van Imke Courtois verschijnt tweewekelijks.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content