Op Allerheiligen viert Union zijn 110de verjaardag. Dat wordt weer kaarsjes blazen.

Aan de ingang van het Club House van Union hangt een overlijdensbericht. Frans Verschueren is 86 geworden. Van 1941 tot 1954 voetbalde de linksachter in het eerste elftal. Daarna was hij voor zijn geliefde club zowat manusje-van-alles. Toen Union in december 1976 failliet ging, richtte hij mee de nieuwe club op. Een voor een vallen de boegbeelden van een groots verleden in de eerste klasse weg. Eén speler van het mythische Union 60 leeft nog : Jacques Bastin is nu 95. De uitbater van het Club House wil hem graag nog eens uitnodigen, maar Bastin kan niet meer in zijn eentje naar de wedstrijd komen. De tand des tijds doet niet aan monumentenzorg.

Het Club House is op een doordeweekse middag gewoon open. Dat is elke dag zo, van ’s ochtends tot ’s avonds, zeggen uitbater Nicolas Stamelos en kelner Michel Bollaerts. Stamelos, van Griekse afkomst, groeide op 500 meter van het stadion op, Bollaerts komt al sinds 1965 naar den Union kijken. “Union is nog altijd een familieclub”, zeggen Stamelos en Bollaerts. “Hier komen na een match alle spelers binnen, geven de supporters een kus en drinken samen een pint, ongeacht de uitslag.”

Vorige woensdag daagden slechts 1000 toeschouwers op voor de midweekmatch tegen Eupen, maar een week eerder zaten er 2500 in de tribunes tegen Tubeke. Onder hen Vincent Kompany. Vader Kompany komt hier vaak kijken, zegt Stamelos. In het eerste elftal speelt Emongo Diowo, met wie Vincent in zijn jeugd vaak optrok.

Eigenlijk was op de dag van de match tegen Tubeke een galawedstrijd tegen Anderlecht gepland, ter gelegenheid van de 110de verjaardag van Union die deze week gevierd wordt. De kalenderperikelen in de tweede klasse gooiden dat feestprogramma overhoop. De match wordt waarschijnlijk afgewerkt aan het eind van het seizoen.

Anderlecht was al eens te gast voor de 100ste verjaardag van geel-blauw. Toen liep het stadion, om veiligheidsredenen beperkt tot 8000 plaatsen, nog eens vol. Vorig jaar daagden voor de thuismatch tegen KV Mechelen 4500 kijkers op, in competitieverband de grootste recette sinds Union-VK Ninove in 1983. Die topaffiche tussen de nummers één en twee in de derde klasse A lokte toen liefst 10.000 kijkers naar het Dudenpark. In die jaren steeg Union in één ruk van de vierde naar de tweede klasse.

Tegenwoordig lokt Union tussen 1000 en 2000 kijkers. De grote massa zakt niet naar hier af. De ligging van het stadion en de accommodatie nodigen niet uit tot een bezoek van wie niet in de buurt woont. Een rechtstreekse afrit tussen de Brusselse ring en het stadion is er niet. Afrit 17, Anderlecht-Industrie, die ook naar het nabijgelegen Vorst Nationaal voert, is nog het meest aangewezen. Qua setting in het mooie, glooiende park is het Joseph Mariënstadion (genoemd naar de clubvoorzitter die aan het bewind was ten tijde van het fameuze Union 60) een van de mooiste van België, maar parkings zijn er niet. Nu al klagen de buurtbewoners van de Brusselse Steenweg (waar het stadion zich bevindt) over de overlast wanneer ze op wedstrijddagen hun straat moeten vrijhouden en hun auto elders moeten parkeren.

Koninklijke familie

Dat Union in het Dudenpark (dat op grondgebied Vorst ligt) voetbalt, dankt het aan de koninklijke familie. Die schonk een deel van het park aan de noodlijdende maar populaire volksclub toen die weer eens zonder stadion zat. Zelf kreeg de koninklijke familie het park in 1869 van kanthandelaar Guillaume Duden. In 1912 werd het opengesteld voor het publiek.

Het stadion werd ingehuldigd op 14 september 1919. De huidige hoofdtribune dateert van 1926. De buitengevel is een geklasseerd monument, in de receptiezaal hangt een glas-in-loodraam. Zelfs de urinoirs ogen imposant. Het gezellige Club House naast de hoofdingang is een klein museum op zich, met verkleurde foto’s en oude documenten aan de muur. Zo leest de bezoeker hoe in 1907 de wedstrijdrecette tegen Club Brugge 281 Belgische frank opleverde, omgerekend zo’n 7 euro, al was een frank in die tijd veel meer waard. Aan de bar hangen sjaals van buitenlandse voetbalclubs. Voor voetbalfans van over de grens is Union een echte cultclub geworden. Nogal wat Engelstalige inwoners van de Belgische hoofdstad wonen de thuiswedstrijden bij. Once bitten, forever smitten, zo vertaalde een Engelse supporter van Wimbledon – die regelmatig langskomt voor de Engelstalige website – de Vlaamse slogan ‘Unionist tot in de kist’. “De supporters van het Nederlandse Heracles en het Engelse FC Wimbledon komen een aantal keer per seizoen langs”, zegt Nicolas Stamelos. Deze zomer gaf hij nog een barbecue voor tifosi van Torino.

“Union blijft Union, dat maakt het voor buitenstaanders zo’n sterk merk”, weet Stamelos. “We zijn de oudste Brusselse club. Anderlecht en Molenbeek dateren van na ons.” Samen met Anderlecht is het de enige Brusselse club die niet al een rist naamsveranderingen heeft ondergaan. “Mo- lenbeek is Molenbeek niet meer. Wij zijn nog altijd Union, een echte familieclub met stamnummer 10. Dat moet zo blijven.”

Aanvankelijk waren de supporters gekant tegen de samenwerking met Anderlecht, net zoals Union een paar jaar geleden neen zegde tegen de grote plannen die Johan Vermeersch had met het Brusselse voetbal. Maar momenteel is Sébastien Siani – vorig jaar door paars-wit uitgeleend aan Zulte Waregem – een van de publiekslievelingen in het Dudenpark, geeft Michel Bollaerts toe : “Ik denk niet dat Union de laatste twintig jaar nog zo’n mooi voetballende ploeg had als nu.”

Manager Philippe Nicaise wandelt het Club House binnen. De manager, die vorig seizoen overkwam van Olympic, ontkent dat Union straks een filiaal van Anderlecht wordt : “Nu hebben we twee spelers van hen, Siani en Evariste Ngolok. Dat kunnen er volgend jaar drie, maximaal vier zijn. Het is niet de bedoeling dat hier een heel Anderlechtelftal met een Anderlechttrainer komt. Er is geen sprake van een opslorping. We gaan de samenwerking nog beter uitwerken, maar Union blijft Union.” Daarom houdt de club ook buitenlandse investeerders af. Nicaise : “Die zijn er geweest, uit Turkije en Italië, maar je weet altijd waar dat op uitdraait. Dat zijn zakenmensen met in hun zog een spelersmakelaar die hier zijn spelers wil plaatsen om ze in de vitrine te zetten. Dat willen we niet. Union wil zijn nationale en Brusselse karakter behouden.”

Vorig jaar had toenmalig voorzitter Enrico Bové, die bij de Europese Commissie werkt en mee aan de oorsprong lag van de Euro, contacten in Italië. Toen erevoorzitter Charles Picquéde boot afhield omdat de onderneming te veel risico’s inhield, stapte Bové op. Sindsdien heeft de club geen voorzitter meer. Picqué – in het dagelijkse leven minister-voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke regering – bracht de drie vorige dirigenten ( Willy Michielsen, Giovanni Ravasio en Jean Godefroid) samen in een triumviraat, maar in de praktijk runnen manager Nicaise en bestuurder Michielsen de club.

“Toch zijn de Brusselse supporters niet kwaad op de minister-voorzitter, die het ambitieuze plan afschoot”, zegt Ivan Uytterhaegen, die sinds 1964 Unionist is en de Nederlandstalige editie van de website van Union verzorgt. “Picqué is geen rem op de uitbouw van de club, maar een wijs man. Hij werd in 1993 zelf voorzitter toen de club er financieel slecht voor stond en houdt na zijn aftreden in 2000 een oogje op de gang van zaken. Het klopt dat hij ervoor zorgde dat die dubieuze plannen met Italië niet doorgingen. Union moet geen avonturen aangaan. In 1976 deed het dat wel en iedereen weet nog hoe dat afliep. Die les heeft men hier onthouden.”

“Dat Union nu in de tweede klasse speelt, daar moeten we Picqué uit heel ons hart dankbaar voor zijn”, zegt Bollaert.

Slapende supporters

Na Bovés vertrek probeert Union zo goed en zo kwaad als het kan te overleven. Het budget van vorig jaar (1 miljoen euro) is nog met 20 procent teruggeschroefd. “Daarmee is tweede klasse leefbaar”, zegt Nicaise. “Maar een kapitaalsverhoging dringt zich op. Op alle vlakken moeten we werken aan de wederopbouw. Het stadion is verouderd, we hebben niet eens een businessclub.” Garanderen dat Union over tien jaar nog in het immens mooie Dudenpark speelt, dat kan Nicaise niet.

“Toch blijven de supporters in alle stilte dromen van een terugkeer naar de eerste klasse”, bekent Ivan Uytterhaegen. “Als Union een paar jaar na mekaar de topvijf speelt, komen de vele slapende supporters die de club over heel Brussel heeft, wel terug.” Dat dacht men ook toen geel-blauw in 1996 na tien jaar afwezigheid nog eens naar tweede steeg. Toen werden bij de eerste thuiswedstrijd in de tweede afdeling de poorten wijd opengezet, maar daagden slechts 600 betalenden op. Die dag slikten veel Unionisten hun uitspraak dat hun club in de eerste klasse leefbaar zou zijn, voorgoed in. Uytterhaegen nuanceert dat : “De promotie in 1996 kwam onverwacht. Ploeg en club waren er toen niet klaar voor. Terugkeren naar eerste kan, maar niet via een avontuur. Als Union nog eens hogerop wil, moet het stilletjesaan gebeuren.”

De fans waar Union op terugvalt, zijn vooral Brusselaars. Die vormen meer dan 80 procent van de aanhang. Uytterhaegen geeft toe dat de club geen jong imago heeft. “Als je gloriedagen zo ver achter je liggen, sterven de mensen die dat bewust meegemaakt hebben, langzaam uit. Enkele jaren geleden probeerde men nog eens een jeugdvak uit te bouwen, maar een echt succes werd dat niet.” Op de staanplaatsen hoort Uytterhaegen nog altijd veel Nederlands praten. Dat wil zeggen : Vlaams Brussels. “Veel gezwans. Van in het begin is Union een volksclub geweest. De aanhang kwam uit de armere wijken rond het zuidstation en het justitiepaleis. Uit de Marrollen, kortom. Een volksclub is het nog steeds, met een unieke band tussen fans, spelers en bestuur.”

In afwachting dat er ooit nog eens spelers passeren die het niveau benaderen van de grote mythische namen, zijn de fans niet ontevreden met het leven in de tweede klasse. Zondag komt Antwerp FC op bezoek. Op de vraag welke Unionspelers die ze zelf hebben zien spelen, hen de voorbije decennia zijn bijgebleven, moeten ze even nadenken. Stamelos : “Voor mij Laurent Stas de Richelle en de Congolees Ange Ngapy, die de promotie naar de tweede klasse verwezenlijkte.” Uytterhaegen : “Verdedigers Paul Schraepen en Fernand Verleysen uit het begin van de jaren zeventig.” Bollaerts : ” Paul Vandenberg ! Dat was grote klasse, een spelmaker met een goeie pass over veertig meter. Mijnheer 50 procent, zoals Van Moer bij Standard. Van Union is hij naar Anderlecht gegaan.”

Precies dat Anderlecht nam na de Tweede Wereldoorlog Unions plaats als Belgisch recordkampioen over. “Omdat wij vooruitkeken, terwijl Union bleef stilstaan bij een groots verleden”, omschreef ex-Anderlechtmanager Michel Verschueren het ooit. Uytterhaegen geeft dat toe : “Union professionaliseerde niet toen andere clubs dat wel deden.” Het kreeg nochtans in 1971 een uitgelezen kans om een ambitieuze en kapitaalkrachtige man binnen te halen, die vastbesloten was zich met een professionele aanpak een weg te banen naar de top van het Belgische voetbal. Constant Vanden Stock, voetballer bij Union tot 1943, was net opgestapt bij de Rode Duivels en bij Club Brugge waar hij zich als Brusselaar niet happy voelde. Uit de hoofdstad kreeg hij twee aanbiedingen, van zijn twee ex-clubs, Union en Anderlecht. Bij Union aarzelde men, bij Anderlecht werd de rode loper uitgerold. De rest is geschiedenis. Ivan Uytterhaegen : “Toen heeft Union de boot gemist. Constant wou in Union investeren, maar Union zag de manier waarop hij het wilde doen niet zitten. Had men dat aanbod wél aangenomen, was de naoorlogse geschiedenis anders gelopen.” Twee jaar later degradeerde Union definitief uit de hoogste klasse. S

door geert foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content