Van Champions Leaguehymne naar sloophamer

© VI IMAGES

Camp Nou, Bernabéu, San Siro of Old Trafford. Het kampioenenbal passeerde in de meeste mythische stadions, maar de allereerste wedstrijd in de Champions League werd gespeeld in… Tolka Park.

Vrijdagavond in Drumcondra, een troosteloze buitenwijk van Dublin. Het bruine water van de Tolka kronkelt langs bakstenen huisjes en vervallen fabrieken. Je zou het niet meteen zeggen, maar de buurt in het noorden van de Ierse hoofdstad is een schatkamer vol bijzondere verhalen en plaatsen. In Millbourne Avenue krabbelde James Joyce zijn eerste verhaaltjes bijeen, in Fagan’s Pub goot Bill Clinton een pint Carlsberg naar binnen.

Drumcondra herbergt botanische tuinen, een kasteel en Croke Park, met ruim 82.000 plaatsen het derde grootste stadion – na Camp Nou en Wembley – van Europa. Gebouwd voor Gaelic Football, de in Ierland mateloos populaire kruising tussen rugby, voetbal en sadomasochisme. In de schaduw van de machtige sporttempel staat een gehavend stadionnetje dat eruitziet alsof elke stevige windvlaag de laatste in de bestaansgeschiedenis zal zijn. Maar ook hier, in Tolka Park, werd geschiedenis geschreven.

Op 19 augustus 1992 floot Anders Frisk hier voor het begin van een wedstrijd onder de vlag van de Champions League, de gloednieuwe competitie/geldmachine van de UEFA. Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en Joegoslavië maakte een kleine voorronde noodzakelijk. Op die woensdag werd afgetrapt in Ljubljana (Slovenië), Valletta (Malta) en Klaksvík (Faeröer).

En dus ook in Dublin, waar kampioen Shelbourne FC het opnam tegen Tavria Simferopol uit Oekraïne. Van de tegenstander is weinig overgebleven. Na het annexeren van de Krim door de Russen ging de club onder een andere naam verder in de Russische competitie. Wat van Tavria resteerde, maakte op Oekraïens grondgebied een herstart in het amateurvoetbal.

Sloophamer

Shelbourne bestaat nog wel, al hangt op deze zomeravond een onheilspellende stilte rond Tolka Park. Over anderhalf uur moet het hier beginnen tegen University College Dublin, een derby in de tweede klasse, maar het stadion is hermetisch gesloten. ‘Drie kwartier voor de wedstrijd gaat de kassa open’, zegt een steward. ‘Als je echt al naar binnen wilt, dan moet je even aankloppen.’

Hij wijst naar een gammele poort. Een paar keer rammelen en zie daar, een vriendelijke zeventiger met een gebreide sjaal. Frank Young is perschef, fanshopuitbater, programmaboekjessamensteller en regelneef van Shelbourne, de rood-witte draad in zijn leven. Hij was erbij in 1967, toen Jimmy O’Connor een 2-0-achterstand tegen Bohemians omboog met 3 doelpunten in 2 minuten en 13 seconden: nog altijd een wereldrecord voor de hoogste nationale competities. ‘Wordt nooit meer gebroken. Tegenwoordig zijn de spelers al drie minuten bezig met juichen na een goal.’

Een container in het stadion is ingericht als fanshop.
Een container in het stadion is ingericht als fanshop.© VI IMAGES

Frank was er ook bij tijdens roemruchte Europese wedstrijden tegen Hajduk, Glasgow Rangers en Deportivo La Coruña. En tegen Tavria, maar van die avond kan hij zich bar weinig herinneren. ‘Ik zal je straks voorstellen aan mannen die een beter geheugen hebben.’

Frank bleef zijn club ook trouw na 2007, toen landskampioen Shelbourne FC na jarenlange geldsmijterij met een miljoenenschuld werd teruggezet naar het tweede niveau. Spelers vertrokken, perspectieven verbleekten en supporters keerden zich af van de club. Frank niet. Hij behoort tot het groepje taaie vrijwilligers dat de levensvatbaarheid van de club probeert te rekken. De kleine persman staart naar de verlaten tribunes. ‘In onze goede jaren kwamen er vaak 10.000 mensen. Nu 400, als het meezit. En dat is maar goed ook, want veel meer fans kan ons stadion niet meer aan.’ Zoals de meeste Ieren bekijkt hij de zaken bij voorkeur van de optimistische kant.

Frank wijst naar de roestige Richmond Road Stand, aan de overzijde van de hoofdtribune. ‘Gebruiken we alleen nog in noodgevallen. Het dak is niet meer zo betrouwbaar.’ Aangrenzend, achter een van de doelen, een stelling met verweerde stoeltjes. De Ballybough End. ‘Daar laten we niemand meer toe, instortingsgevaar.’

Hij gaat voorop naar de aaneenschakeling van bouwseltjes achter de andere goal. Links een modern stuk tribune, ernaast een drietal kraampjes. De snoepverkoopster, zelf zo te zien niet vies van zoetigheid, legt haar Marsrepen netjes op een rij. Helemaal rechts staat een container: de fanshop. Klanten kunnen kiezen uit thuis- en uitshirt, koffiemok, clubspeldje en koelkastmagneet. Verkoper Fintan verwacht geen stormloop. ‘Elke wedstrijd neemt de belangstelling af. Zeker nu steeds meer fans thuisblijven uit protest. Onnozelaars.’

Hij doelt op de supporters die wegblijven vanwege de aangekondigde verhuizing naar Dalymount Park, het stadionnetje van rivaal Bohemian FC. Voor Tolka Park wacht de sloophamer. ‘Dat een groep fans alleen nog naar uitwedstrijden gaat, is ridicuul. Ze besteden geld bij elke club, behalve bij ons.’

Hoofdschuddend staat Fintan achter zijn toonbankje. Hij verwijt de supporters een gebrekkige kennis van functioneren van de Ierse overheid. Eerst moet Dalymount Park voor een miljoen of 20 verbouwd worden, een klus die in 2020 klaar moet zijn. ‘Dus zal het wel op zijn vroegst 2025 worden. Maar als we ooit nog vooruit willen als club, moeten we wel een keer weg.’

Frank vertelt hoe alle lichtmasten het opeens begaven tijdens de ontmoeting met Wexford. Fans deden nog dappere pogingen om de voetballers bij te schijnen met het licht van hun telefoons, maar dat mocht niet baten. De wedstrijd werd gestaakt. ‘De reparatie kostte 1700 euro. We zijn met de pet rondgegaan en hebben het bedrag net bijeengekregen. De komende jaren blijft het behelpen. Als er een onderdeel naar beneden dondert, zullen we het met tape weer vastplakken.’

In zijn winkeltje verkoopt Fintan zelden een exemplaar, maar het komt geregeld voor dat hij er eentje naar het buitenland moet opsturen. ‘Naar Ieren in het buitenland of voetbaltoeristen.’ Frank, glunderend: ‘Bij de vorige thuismatch waren er bezoekers uit Italië, Frankrijk en Duitsland. Ongelooflijk. Mensen die komen kijken, blijven vaak supporter.’

Niet verwonderlijk. Niet alleen is Tolka Park een lustoord voor liefhebbers van voetbalruïnes, de lieden die er rondscharrelen zijn stuk voor stuk gastvrij. Neem Christopher Sands, de 80-jarige clubarchivaris met een hoofd waar van alle kanten haar uit steekt. Trots toont hij het boek waarin hij de geschiedenis van Shelbourne FC heeft vastgelegd. ‘Hier staat alles in wat je moet weten.’ Hij grijpt de verslaggever bij een arm en schudt hem eens goed door elkaar. ‘Een hele eer, een gast uit Oekraïne!’

Het noemen van de naam Tavria Simferopol heeft Christopher blijkbaar op het verkeerde been gezet. Hij neemt het ter kennisgeving aan, signeert zijn boek met zwierige letters en begint te vertellen. Hoe de club, opgericht in 1895, de eerste decennia nog op de zuidoever van stadsrivier de Liffey gevestigd was. In die tijd gold Shelbourne FC als de club voor havenarbeiders, zoals zijn vader. Nog maar net uit de luiers ging hij voor het eerst naar een wedstrijd. ‘Zodra je zindelijk was, ging je mee naar het stadion. Na je eerste communie mocht je met vriendjes naar Shelbourne. Als je rond je twaalfde je vormsel had gedaan, was je vrij om alleen te gaan. Dat waren de ongeschreven regels in onze wijk.’

Shelbourne zwierf van stadion naar stadion, om eind jaren tachtig definitief de Liffey over te steken naar Tolka Park. Christopher bleef zijn club altijd trouw. In de jaren zestig genoot hij volop. Shelbourne was toonaangevend in het Ierse competitievoetbal, dat nog wat voorstelde. Daarna kwam het verval, en voor Christopher is duidelijk wie dat op hun geweten hebben: de Engelsen. Het begon al met de uitzendingen van Match of the Day, waardoor de Ieren in de gaten kregen hoe het voetbal een eiland verderop werd gespeeld. De interesse in de eigen competitie verflauwde snel. ‘Ik kon zelfs mijn neefje geen vrijkaart voor Shelbourne meer aansmeren.’

In de fanshop zijn thuis- en uitshirts, koffiemokken, clubspeldjes en koelkastmagneten te koop.
In de fanshop zijn thuis- en uitshirts, koffiemokken, clubspeldjes en koelkastmagneten te koop.© VI IMAGES

Maar Christopher wil geen oude zeurpiet zijn. Liever vertelt hij mooie verhalen over historische figuren als Val Harris, de alleskunner die de Shels in 1926 naar de eerste van 13 landstitels leidde. En over George Best, die het in 1975 opnam tégen Shelbourne. De Noord-Ier had toen al andere prioriteiten in zijn leven dan voetballen. Hij had even daarvoor getekend bij Cork Celtic, waarvoor hij alleen thuisduels zou spelen. Shelbourne lokte Best met een deel van de recette naar Dublin. Het volgepakte stadion zag de voormalige wereldster lamlendig over het veld sjokken en met de handen in de zij staan toekijken. Het verhaal wil dat Best zich de avond ervoor in zijn hotel had volgegoten met champagne.

Clublegende Mark Rutherford poseert met de trouwe fans Noel (links) en Tosh.
Clublegende Mark Rutherford poseert met de trouwe fans Noel (links) en Tosh.© VI IMAGES

Christopher memoreert de avond dat de semiprofs van Shelbourne met 3-0 voor kwamen tegen de miljonairs van Glasgow Rangers. Tot verbijstering van de eigen spelers, zodat er op het einde alsnog 3-5 op het scorebord stond. Heeft Christopher eigenlijk nog herinneringen aan het duel met Tavria? ‘Helaas, een van de weinige wedstrijden die ik miste.’ Hij pakt de verslaggever nog eens stevig beet. ‘Maar jongen, ik weet wel dat jullie die avond verdomd leuk speelden.’

Trofeeënkast

De jonkies van Shelbourne huppelen naar buiten voor de warming-up. Ze spelen voor een onkostenvergoeding. Onder hen een elektricien, een loodgieter, een sportinstructeur en studenten. Trainer Owen Heary, als speler goed voor een recordaantal van 274 competitieduels, werkt als pakketbezorger. Hij moest vanochtend al om vijf uur op.

Op de tribunes schuifelen oude mannen naar hun stoeltjes. Een deur ter hoogte van de middenlijn leidt naar een raamloos kamertje dat ruikt naar heel lang geleden. Het is de bestuurskamer. De vloer is bedekt met smoezelig tapijt, in de hoek staat een stoffige vitrine. Er zijn trofeeën in de vorm van een schip, een kanon en een trol. Iets verderop schudt levende legende Mark Rutherford handen met een groepje heren op leeftijd: de bestuursleden.

Na zijn komst van Birmingham City eind jaren tachtig werd de Engelse jeugdinternational met grote ogen aangekeken. Rutherford was een van de weinige donkere voetballers in Ierland. ‘Op de tribune bleven ze naar me staren. In Dublin waren in die tijd nog maar weinig kleurlingen. In de cafés wilden mensen me aanraken en zo.’

Hij was erbij toen zijn club als een van de eerste ploegen in Europa mocht aantreden in de Champions League. ‘Ik weet nog dat we in de kleedkamer wekenlang fantaseerden over wedstrijden tegen Milan en Barcelona. Van Tavria had nog nooit iemand gehoord.’ Maar ook die tegenstander zorgde voor kriebels in de buik. ‘Mijn eerste Europese wedstrijd, zoals voor bijna alle jongens. Ploeggenoten werkten op de bank, het gemeentehuis of in de fabriek. Ik was een van de twee profs, we kregen 250 euro per week. Die avond hing er een geweldige sfeer. Er liepen allemaal officiële types rond, overal in het stadion hing het logo van de UEFA. We waanden ons echte sterren.’

Het werd een van de slechtste wedstrijden ooit onder de Champions Leaguevlag. Geen goals, amper kansen. ‘Ik kan me van de match vrijwel niets herinneren.’ In Simferopol was Tavria met 2-1 te sterk. Rutherford, nu computerreparateur: ‘Ik ben nog altijd trots. Elke keer als ik op tv de hymne van de Champions League hoor, denk ik: dat lied is ook voor ons gespeeld.’

De enige hymne die nu nog klinkt op Tolka Park is die van de vergankelijkheid. De spelers dromen niet meer van Milan of Barcelona, ze zijn al blij als er na de wedstrijd warm water uit de douches komt. Onder het verroeste dak van de hoofdtribune hangen spinnenwebben en talloze kabels. Het gras is sappig en groen, maar de maan is egaler van oppervlakte. De lijnen lijken getrokken door iemand met een paar glazen Guinness te veel op. De 410 toeschouwers vanavond kijken nergens meer van op. Af en toe roept iemand ‘ Come on Shels!‘ Daarna is het weer minutenlang stil. Halfweg de eerste helft is er even beroering, want de bal stuitert zomaar het UCD-doel in. ‘ I feeeeel good‘, jubelt James Brown door de krakende geluidsinstallatie.

Na de tweede helft, waarin Shelbourne de ene na de andere grote kans verprutst en op 1-1 blijft steken, meldt de perschef zich weer. ‘Genoten van het spel?’, vraagt hij lachend, het antwoord niet afwachtend. In de bar wrijft archivaris Christopher door zijn zeeroversbaard. ‘Deze club zit in ons bloed en gaat daar nooit meer uit. Wat er ook gebeurt. Tegen mijn kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen zeg ik altijd: ‘Vier de goede dingen in het leven en blijf kalm bij tegenslag.’ Zo doen we het hier ook. We ploeteren vrolijk voort.’ In de fanshop telt Fintan de dagopbrengst. Een euro of 70. ‘Het was een goede avond.’

Oude yoghurt in Simferopol

De zestigers Noel en Tosh waren er meer dan 25 jaar geleden bij, ook ín Simferopol. Die laatste heeft één volle pint voor zijn neus, één in de hand en talloze achter de resterende tanden. Van zijn gebrabbel is niks te maken, zelfs niet door zijn kameraad. Noel is gelukkig wel nuchter en goed te verstaan. Hij beaamt: de match tegen Tavria was niet om aan te zien. ‘Maar de uitwedstrijd was een geweldige ervaring. Met 40 supporters zijn we meegereisd. In Simferopol was niks te doen. Het was er bloedheet, het brood was vies en in de bar schonken ze geen bier. Alleen een lokaal drankje.’ Het geluid van Tosh zwelt aan. ‘Oude yoghurt!’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content