Van Finding Nemo tot The Pink Panther

© BELGAIMAGE

In de Ronde van Italië, die vrijdag op het eiland Sardinië van start gaat, worden scenario’s geschreven waar zelfs kaskrakers niet mee kunnen concurreren. Op de Italianen na vertolkten Belgische renners al het vaakst de hoofdrol. Bij de honderdste editie: de rijke geschiedenis van onze landgenoten in de Giro.

Danteske weersomstandigheden, abominabele wegen, etappes van gemiddeld vierhonderd kilometer die om middernacht van start gaan en ruim zeventien uur duren, een recordverschil van net geen twee uur tussen de nummers een en twee in de eindstand: de Giro van 1914 zal de boeken ingaan als de zwaarste ooit. Van de 81 deelnemers halen er slechts acht Milaan.

In die zesde editie van la corsa rosa wordt ook de eerste bladzijde Belgische Girogeschiedenis geschreven. Naast 77 Italianen, twee Fransen en een Brit verschijnt voor het eerst een landgenoot aan de start, de dan 31-jarige Georges Goffin uit Ben-Ahin (Hoei). Hij is een avonturier pur sang en een welstellende burger die zich heel wat reisjes kan veroorloven. Hij heeft al drie keer deelgenomen aan de Tour, telkens is hij in de eerste etappe afgestapt. Goffin houdt er de weinig flatterende bijnaam ‘Nemo‘ aan over, Latijn voor ‘niemand’.

In 1914 staan zowel de Giro als de Tour op zijn programma. De Waalse nobody doet er zijn reputatie alle eer aan en staakt in beide wedstrijden weerom in de openingsrit de strijd. Na de Groote Oorlog zal hij in de Tour van 1922 een laatste maal aan het vertrek komen van een grote ronde. Eén keer raden wanneer hij er dan de brui aan geeft.

Bijverdienste

In die pioniersjaren van de Giro zijn de ‘buitenlanders’ de vreemde eenden in de bijt. Dikwijls doen er alleen maar Italianen mee. Het epicentrum van de wielerwereld bevindt zich aan de andere kant van de Alpen. Grote Franse fietsenfabrikanten als Alcyon en Peugeot sponsoren de toonaangevende teams. Terwijl een modaal jaarloon nog geen duizend goudfrank bedraagt, spannen ze in ruil voor tienduizenden goudfranken de toppers van die tijd voor hun kar. Onder hen ook de eerste Belgische Tourwinnaars Odiel Defraeye en Philippe Thys. De Franse sponsorbelangen verklaren waarom zij zich nooit op de Giro richten.

Alleen vlak na Wereldoorlog I krijgt Goffins avontuur tijdelijk navolging. In Frankrijk is het vet dan even van de soep. Gebrek aan tubes en fietsen dwingen de constructeurs ertoe zich te verenigen in een consortium, La Sportive. De plaatsen zijn duur, de rennerslonen kelderen. In de hoop een centje bij te verdienen zoekt een handvol landgenoten zijn heil in Italië, zoals de Oost-Vlaamse broers Marcel en LucienBuysse bij Bianchi. Terwijl ‘de kleenen‘ in 1926 zal triomferen in de langste Tour ooit, is het Marcel die in de Giro de hoogste ogen gooit. In 1919 staat hij als eerste Belg op het eindpodium (derde).

Op 6 juni 1920 stormt een nagenoeg voltallig ‘peloton’ – lees: negen van de tien renners die nog in wedstrijd zijn – in de slotetappe naar de paardenrenbaan in Milaan. De toeschouwers zijn in extase om streekrenner en eindlaureaat Gaetone Belloni te verwelkomen. Om geen glimp te missen verdringen ze elkaar, voor de renners is er geen doorkomen aan. Van een sprint komt niets meer in huis, sommige bronnen gewagen zelfs van een collectieve valpartij. In elk geval zal de jury er niets beters op vinden dan de negen ex aequo als ‘winnaar’ uit te roepen. Zo staat Marcel Buysse voor altijd als eerste Belgische ritwinnaar op de tabellen.

Fascistische roedebundel

Tot de jaren dertig nemen amper tien Belgen aan de Italiaanse ronde deel. Keerpunt wordt de beslissing van Tourbaas Henri Desgrange om vanaf 1930 zijn wedstrijd niet langer voor merken- maar voor landenteams open te stellen. Met slechts acht plaatsen in de nationale Tourploeg krijgen zo steeds meer Belgische renners de Giro in het vizier. Vanaf 1931 zal de tocht door de Laars steevast minstens één Belgische deelnemer tellen. Uitzonderingen zijn de editie van 1936, die internationaal geboycot wordt vanwege de Italiaanse inval in Abessinië (Ethiopië) en de Giro’s van 1940 en 1946, waar de meeste Belgische renners in het gespannen internationale klimaat geen trek in hebben. In 1940 meldt de amper 20-jarige Briek Schotte zich wel aan, maar zijn kandidatuur wordt door de organisatoren niet weerhouden. Ze vinden hem ‘onvoldoende bekend’.

Opvallend genoeg vaardigt België in 1939, wanneer Benito Mussolini een duivels pact met Adolf Hitler sluit, wel een ploeg af, terwijl de rest van de wereld niet welkom is. Heeft ons land de uitnodiging te ‘danken’ aan het feit dat prinses Marie-José, de zus van Leopold III, gehuwd is met kroonprins Umberto, de latere koning van Italië? Het blijft een raadsel. Dat de Giro de hoogste kringen beroert, blijkt in elk geval wanneer de Italiaanse paus én notoir wielerliefhebber Pius XII tijdens die editie de Belgische ploeg audiëntie verleent.

De toenemende Belgische belangstelling leidt begin jaren dertig tot nieuwe successen, en deze keer niet voor de groene tafel. In 1933 glijdt de uitmuntende klimmer Jef Demuysere over glooiende Toscaanse wegen mee in een ontsnapping. Hij eindigt als vierde van vier vluchters, maar houdt er wel de leiderstrui aan over. Het shirt is pas twee jaar eerder ingevoerd en kreeg de roze kleur van de organiserende Gazzetta dello Sport. De renner uit Wervik is niet alleen de eerste Belg, maar ook de eerste buitenlander in het begeerde tricot, waar in die tijd weliswaar de fascistische roedebundel op prijkt.

Ondanks zijn maglia rosa voelt Demuysere zich niet te beroerd om in de vlakke etappes zijn snelle ploegmaat Gerard Loncke te piloteren. De West-Vlaming weet dat hij op zijn beurt in de bergen de steun van de Limburger dubbel en dik nodig zal hebben. Het leidt tot de eerste pure Belgische ritwinst in de Giro: Loncke verslaat zowaar de onklopbaar gewaande rittenkaper Alfredo Binda. De renner uit Overpelt doet in een brief aan het thuisfront wel zijn beklag over zijn niet altijd even sportieve Italiaanse rivalen: ‘Die manier van rijden hier met hun Binda en Guerra. Ze hebben elk 25 knechten, de ene helft om hen te trekken en te stoten, de andere helft om ons te hinderen.’ Binda zal uiteindelijk ook Demuysere een pad in de korf zetten door zich voor de vijfde en laatste keer tot eindwinnaar te kronen. Net als het jaar voordien, toen hij ervan beticht werd de zege te hebben verkocht, wordt de West-Vlaming tweede. Hij zal nooit een grote ronde winnen.

Lires als smeermiddel

Dat laatste zal ook Rik Van Steenbergen nooit lukken. In 1951 komt de man uit Arendonk nog het dichtst in de buurt. Drie dagen voor het einde heeft hij het roze om de schouders met anderhalve minuut voorsprong. Zijn grootste handicap is echter zijn ploeg. Zijn Belgische teamgenoten, onder wie Briek Schotte, Raymond Impanis en Marcel Kint hebben al vroeg in de ronde hun koffers gepakt. Ze hadden eindelijk de premie willen regelen voor hun steun aan Rik I op het WK in Kopenhagen van bijna twee jaar (!) eerder. Maar ze waren op een njet gebotst. Toen bleek dat hun kopman ook in de Giro alleen maar wat kruimels van de royale ploegpremie wilde delen, was de maat vol.

Zonder team overleeft Van Steenbergen desondanks de eerste Dolomietenrit. En ook twee dagen voor Milaan verdedigt de nochtans zwaar gespierde Enrico il Leone in het hooggebergte zijn roze trui met hand en tand. Pas tegen de top aan van de laatste Dolomietencol keert het tij. De leider heeft geen antwoord op de aanval van de Italiaan Fiorenzo Magni, die zich als een kamikaze in de plenzende regen op modderige wegen naar beneden stort. Na de rit staat Van Steenbergen 1’46’ in het krijt, meteen ook zijn achterstand in Milaan. Hij zal zijn tweede plaats nooit meer herhalen, al ontwikkelt hij zich met zijn snelle benen wel tot een te duchten rittenkaper.

Dat internationale toppers zoals Van Steenbergen in de naoorlogse jaren steeds beter de weg vinden naar de Giro, hangt samen met de oprichting in 1948 van de Challenge Desgrange-Colombo, een WorldTourklassement avant la lettre met dubbele punten in de Giro en de Tour. Bovendien voltrekt zich in die jaren op het schiereiland een miracolo economico en ondergaat de sponsoring van wielerteams er een revolutie. In het zog van huidcrèmeproducent Nivea, door Magni geïntroduceerd, verschijnen op de shirts voor het eerst merken van buiten de fietsindustrie. Die nieuwe sponsors krijgen algauw de reputatie royaal te betalen. Voor veel buitenlandse vedetten groeit Italië uit tot het land van melk en honing.

Een van de stranieri (niet-Italianen) die voor de Italiaanse lires bezwijken, is Rik Van Looy, jarenlang het uithangbord van Faema. De koffiezetfabrikant wil de Keizer van Herentals zien schitteren op Italiaanse wegen. Het is een van de verklaringen waarom de klassiekerspecialist pas in 1962, op zijn 28e, zal debuteren in de Tour, terwijl hij dan al in vijf Giro’s twaalf ritzeges én een bergtrui heeft veroverd.

Geboorte van een kannibaal

In 1967 staat Rik II voor het laatst op de deelnemerslijst van de Giro. Hij heeft zijn rugnummer al ingeleverd als in de twaalfde etappe een nieuw keizerrijk wordt geboren. De Majella, het op een na hoogste massief van de Apennijnen, vormt het ruige decor. Aan de finish, op de ruim 2000 meter hoge Blockhaus, is het door een gure wervelwind barkoud. Op de klim geven de oud-ploegmaats Felice Gimondi en Vittorio Adorni elkaar geen duimbreed toe. Uiteindelijk is het Gimondi’s adjudant Italo Zilioli die daarvan profiteert en zich onweerstaanbaar losrukt. Voor de ‘Italiaanse Poulidor‘ wenkt een prestigieuze ritzege, maar op de laatste flanken slaat zijn droom stuk. Achter de rug van Zilioli duikt als een duivel uit een doosje een zwart-wit silhouet op: een renner van Peugeot die nog 22 moet worden, maar de Italiaan gezwind ter plekke laat en doorstoomt naar zijn allereerste ritwinst in een grote ronde. ‘Tot gisteren stond hij bekend als klassiekeroverwinnaar,’ schrijven de kranten daags nadien, ‘maar Eddy Merckx heeft zich nu ook gevestigd als ronderenner.’ Vijftig jaar na datum, volgende week zondag 14 mei, brengt de Giro hulde aan de Kannibaal met een terugkeer naar de Blockhaus.

Het eerste ritsucces leidt Merckx bij zijn debuut naar de derde plek in het tussentijdse klassement. Maar tegen het einde van de Giro rijzen bij veel waarnemers toch weer twijfels over zijn mogelijkheden als ronderenner. Merckx valt terug naar de negende plaats, op bijna twaalf minuten van Gimondi. Zijn verklaring: een beginnende bronchitis, niet verwonderlijk na de rit door de regen en mist naar de in die tijd nog onverharde Tre Cime di Lavaredo.

Het jaar erop zijn de weersomstandigheden op de ontzagwekkende Dolomietenreus zo mogelijk nog slechter: dikke sneeuwvlokken teisteren de renners. Aan de voet van de Tre Cime lijken de kansen van de favorieten op epische ritwinst al verkeken. De kloof van negen minuten met de vroege vluchters is onoverbrugbaar. Al denkt één man daar anders over. Aan de voet laat Merckx zijn Faematrein het tempo fors optrekken om er dan alleen op uit te vliegen. Het is het historische moment waarop het aanstormende talent Eddy Merckx zich definitief ontpopt tot Kannibaal. Eén voor één raapt de losgeslagen kampioen de vroege vluchters op, Giancarlo Polidori in de slotkilometer als laatste. Gimondi, die wenend over de streep rijdt, verliest meer dan zes minuten. Merckx zal zijn eerste eindzege in een grote ronde niet meer uit handen geven.

De doorbraak van Merckx als ronderenner luidt het begin in van een gouden Belgisch decennium in de Giro. Van 1967 tot en met 1978 gaan onze landgenoten met 94 etappezeges aan de haal, op een totaal van 159 in 99 edities. Ook de zeven Belgische eindzeges en de vijf overwinningen in het puntenklassement dateren uit die periode (zie kaders).

Verraad en vaandelvlucht

En het hadden nog meer roze truien kunnen zijn. In 1969 is Merckx op weg naar een tweede Girowinst wanneer hij in Savona in tranen de wedstrijd moet verlaten na een positieve dopingtest. In de organiserende Gazzetta dello Sport verklaart zelfs de koersdirectie daags nadien doodgemoedereerd: ‘Merckx is onschuldig, het gaat duidelijk om een samenzwering.’ Later in zijn carrière zal de Kannibaal nog twee keer een positief plasje afleveren.

In 1971 is in afwezigheid van Merckx het kopmanschap bij Molteni weggelegd voor Herman Vanspringel. Maar net als in de Tour van 1968 zal de Kempenaar op de dichtste ereplaats eindigen, op goed twee minuten van de Zweedse tijdrijder Gösta Pettersson, die hij in het gebergte nooit helemaal op de knieën krijgt. ‘Ik had de B-ploeg meegekregen en zat alleen in het gebergte’, zal Vanspringel inroepen. ‘Met meer ondersteuning zat een Girozege er wel in.’

In 1976 doen de Belgen, twee ploegmaats nog wel, elkaar de das om. Nu het rijk van Merckx tanende is, is Roger De Vlaeminck ervan overtuigd dat het roze voor hem is weggelegd. Hij eist de hele Brooklynploeg in zijn dienst op.

Diep in de slotweek is het echter niet De Vlaeminck maar ‘knecht’ Johan De Muynck die zich in de Dolomieten als sterke man opwerpt en de roze trui overneemt van Gimondi. Op de vraag of hij nu in dienst zal rijden van De Muynck reageert de Eeklonaar geprikkeld: ‘Met die zever van dat kopmanschap altijd! Heb je niets anders om over te spreken?’

Daags nadien trekt De Vlaeminck ten aanval, maar hij loopt op een counter van rivaal Francesco Moser en verlaat daarop, met de puntentrui nochtans stevig om de schouders, als een dief in de nacht Italië. Ook zijn kamergenoot Ronald De Witte geeft op. De kranten zijn furieus en verwijten de twee ‘deserteurs’ vaandelvlucht en verraad. In Het Laatste Nieuws schrijft Robert Janssens: ‘Roger is moreel ten onder gegaan, omdat hij de stap van kopman naar helper niet kon zetten.’ De Vlaeminck wijt zijn opgave aan een blessure.

Op de laatste dag krijgt de soap een dramatische ontknoping. In een tijdrit ’s ochtends moet De Muynck een voorsprong van 25 seconden verdedigen tegen Gimondi. De Muyncks eerste ploegleider zal achter de Italiaan aanrijden om toe te zien op onregelmatigheden, de tweede zal De Muynck volgen. Maar op het moment dat de roze trui aan de start verschijnt, is er geen volgwagen in de buurt. De auto is het parcours niet op geraakt. Sabotage? Het zal een mysterie blijven.

Uiteindelijk springt tv-commentator Fred De Bruyne – de tijdrit wordt pas in de namiddag in samenvatting uitgezonden – in allerijl als gelegenheidsploegleider in de wagen van Girobaas Vincenzo Torriani. In geval van een lekke band zou de klassementsleider tenminste al gedepanneerd kunnen worden.

Van materiaalpech zal De Muynck gespaard blijven, maar aan Johny Vansevenant zal hij later vertellen: ‘Torriani jaagde de motoren ver vooruit, zodat ik zeker niet kon profiteren. Mijn sportbestuurder die achter Gimondi aanreed, was vijf kilometer voor het einde van de tijdrit aan de kant gaan staan. Hij zei dat alles goed verlopen was. Daardoor was tijdens die laatste vijf kilometer niemand meer bij Gimondi om hem te controleren. Later heb ik van een persfotograaf vernomen dat Gimondi in het zog van de motoren werd meegezogen. Hij had foto’s daarvan en had die ook aangeboden aan de grote baas van Brooklyn. Maar die heeft er niet voor willen betalen. Als een monument als Gimondi door een klacht van Brooklyn was gediskwalificeerd, hadden ze geen sjieke (Brooklyn kauwgom, nvdr) meer verkocht.’

Duik in ravijn

Niet De Muynck in 1976 maar Michel Pollentier wordt zo een jaar later, bij zijn eerste deelname, de eerste Belgische Girowinnaar sinds Merckx. Nochtans gaat ook Pollentier niet als ploegkapitein van start, maar hij komt in die rol terecht nadat Freddy Maertens in zijn jacht op een achtste (!) ritzege in een spurtduel met Rik Van Linden in Mugello zwaar ten val komt en met een polsbreuk de Giro moet verlaten. Tien dagen later neemt Pollentier definitief het roze over van Francesco Moser, die bergop nochtans op heel wat helpende supportershanden kan rekenen.

Met sponsors die hem liever in de Tour aan het werk zien, zal Pollentier opvallend genoeg nooit meer naar de Giro terugkeren. Toch volgt een jaar later alweer een Belgische eindzege en komt Johan De Muynck eindelijk toe wat hem twee jaar voordien ontnomen was. Het levert hem de bijnaam The Pink Panther op.

Daarna echter breken voor de Belgen in de Giro de magere jaren aan. In 1983 kroont Lucien Van Impe zich in de herfst van zijn carrière nog wel voor de tweede keer tot bergkoning en behaalt hij net als Frank Hoste een etappezege. Maar vanaf dan winnen de Belgen nooit nog meer dan één rit per jaar (met uitzondering van 2015). Wanneer Axel Merckx in 2000 voor de ogen van zijn vader, op dat moment live gastcommentator voor de Belgische tv, na een angstaanjagende duik in een ravijn naar etappewinst rijdt in Prato, staan de Belgen qua ritwinst al dertien jaar droog.

Ook in het klassement worden de ambities naar beneden bijgesteld. Na Claude Criquielion, zevende in 1989, duurt het een eeuwigheid eer nog eens een Belg een toptienplaats versiert: Rik Verbrugghe, negende in 2002. Sindsdien hebben alleen Jurgen Van den Broeck, zevende in 2008, en Thomas De Gendt, de stuntende derde van 2012, dat nog klaargespeeld. Bijna veertig jaar na de laatste Belgische eindwinst in een grote ronde blijft het nostalgisch wachten op een sequel van The Pink Panther met een landgenoot in de titelrol.

DOOR BENEDICT VANCLOOSTER – FOTO’S BELGAIMAGE

‘Met die zever van dat kopmanschap altijd! Heb je niets anders om over te spreken?’Roger De Vlaeminck

‘De Italianen hebben elk 25 knechten, de ene helft om hen te duwen, de andere helft om ons te hinderen.’ Gerard Loncke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content