Wat hebben het Europees kampioenschap voetbal, Wimbledon en de Ronde van Frankrijk in 2008 gemeen? Juist, ze werden gewonnen door Spanjaarden. Is dat toeval of is er meer aan de hand?

De lijst van Spaanse overwinningen in 2008 is indrukwekkend. Om er nog enkele in chronologische volgorde te noemen: de Giro ( Contador), Roland Garros ( Nadal), vijf gouden medailles op de Olympische Spelen (o.a. Sánchez en Nadal), de Vuelta (Contador), de ProTour ( Valverde), de Davis Cup tennis (zonder Nadal!) … Zelfs koning Juan Carlos spreekt van ‘een magisch jaar’. En dat terwijl het land van ver komt, van heel ver. “Van hoe ver dan wel?”, zal u denken. Daarvoor gaan we even terug in de tijd.

Afrika

Na de Spaanse Burgeroorlog van 1936 tot 1939 komt generaal Francisco Franco aan de macht. Tot zijn dood in 1975 regeert hij met ijzeren hand. Terwijl in de meeste West-Europese landen al lang een democratie geïnstalleerd is, blijft de plaat van Spanje hangen. El generalísimo schermt het land af, ruimt de oppositie vakkundig uit de weg en censureert erop los. Moderne films en boeken komen er niet in. Er wordt wel een heuse propagandamachine in gang gezet om buitenlandse toeristen naar de zonovergoten Spaanse costas te lokken onder het motto España es diferente (Spanje is anders). José Manuel Hernández (46), professor en directeur van de Master in Psychologie van de Lichamelijke Activiteit en de Sport aan de autonome universiteit van Madrid: “Spanje was inderdaad anders. Maar waarom? Omdat wij onder een dictatuur leefden en niet wisten wat er in de landen rondom ons gebeurde. In de rest van Europa werd smalend gezegd: ‘Afrika begint aan de Pyreneeën.’ En dat was ook zo. De wetenschap bijvoorbeeld stond hier al die tijd stil. Daar was het regime niet in geïnteresseerd.” Jesús Míngez (35), journalist van sportkrant AS, bevestigt: “Wij waren het lelijke eendje van Europa.”

Het zo goed als onbestaande sportbeleid onder Franco was in handen van de militairen van de Falange, de fascistische partij van Franco. Sport bestond uitsluitend tot meerdere eer en glorie van het vaderland, maar er werd niet in geïnvesteerd en van infrastructuur was al helemaal geen sprake. Sporadische successen waren dus veeleer toevalstreffers. Carlos Arribas (50), wielerjournalist bij El País: “In het wielrennen stond er tijdens de dictatuur maar één kampioen op: Federico Bahamontes. Franco liep met hem te koop als dé exponent van zijn regime. Maar dat wás Bahamontes natuurlijk niet. Alles wat hij bereikte, had hij te danken aan zijn eigen wilskracht en talent, zeker niet aan het regime. Luis Ocaña? Die is wel geboren in Spanje, maar heeft het grootste deel van zijn leven in Zuid-Frankrijk gewoond. In het voetbal had je Real Madrid. Die club kreeg de volledige steun van het regime, dat wil zeggen: veel geld, een stadion, … Het was de ploeg waar Franco graag mee uitpakte. Andere ploegen, zoals eeuwige rivaal Barcelona, werden veel slechter behandeld. In de individuele sporten was het al niet veel beter. Golf en tennis waren elitesporten, alleen weggelegd voor de rijksten. Manuel Santana ( winnaar van de US Open, Roland Garros en Wimbledon in de jaren 60, nvdr) en Manuel Orantes ( winnaar van Roland Garros en de US Open in de jaren 70, nvdr), waren lucky shots, mannen uit een miljoen.”

Barcelona ’92

Na de dood van Franco in 1975 zet Spanje de stap naar de democratie en maakt het tortillaland een inhaalbeweging. Elf jaar later treedt het, samen met buurland Portugal, toe tot de Europese Unie. De economie gaat met rasse schreden vooruit, maar het jarenlange isolement onder Franco laat in het hoofd van de Spanjaard sporen na. Professor José Manuel Hernández: “Ten opzichte van de rest van Europa, zelfs de rest van de wereld, voelden we ons minderwaardig. Dat had veel te maken met het jarenlange juk van de dictatuur, maar ook het fysieke aspect speelde daarin een rol: de gemiddelde Spanjaard was klein en dik, of neigde naar overgewicht. Bovendien hadden we op sportvlak bijna nooit wat gewonnen. Op de Olympische Spelen van 1960 in Rome pakken we één bronzen medaille in het hockey, verder niks. Op onze volgende medaille – weer een bronzen, in het boksen dit keer – moeten we wachten tot de Olympische Spelen van 1972 in München.” Van de eerste Olympische Spelen in 1896 tot de Spelen van Montréal in 1976 veroverde Spanje in totaal slechts elf medailles. Ter vergelijking: in diezelfde periode won België … 298 medailles.

Eind jaren 80 beslist het Internationaal Olympisch Comité om de Zomerspelen van 1992 toe te wijzen aan Barcelona. Die toewijzing betekent een keerpunt in de Spaanse sportgeschiedenis. Op dat moment beslist de Spaanse regering om het nodige geld te investeren in de groei van de Spaanse sport en om een heus sportbeleid op poten te zetten. Dat steunt op drie pijlers: (1) de ontwikkeling van de nodige infrastructuur, (2) de financiering van de atleten, (3) de creatie van een detectieplan om talenten al op school te spotten. Luis Lucio-Villega de la Cuadra, directeur communicatie van de Hoge Raad voor de Sport, steekt een sigaret op en legt uit: “Sinds de democratisering waren een paar gemeenten al begonnen met de bouw van de nodige infrastructuur, maar over meer dan een zwembad hier en daar ging dat niet. Eind jaren 80 kregen ze plots serieuze budgetten om er echt werk van te maken. Bovendien financierde de staat de aanleg van drie centros de alto rendimiento ( centra van hoog rendement, nvdr) in Madrid, Barcelona en de Sierra Nevada. Daar kunnen topatleten zich in de best mogelijke omstandigheden perfectioneren in hun discipline. Die centra horen bij de beste van de wereld.”

In de aanloop naar de Spelen in Barcelona beslist de staat ook om atleten te financieren door middel van beurzen, zodat ze zich volledig kunnen toeleggen op hun sport. Het daartoe ontwikkelde programma wordt ADO ( Ayudo al Deportista Olímpico, hulp aan de olympische sporter) gedoopt. Luis Lucio-Villega de la Cuadra: “ADO is een programma voor sportieve uitmuntendheid. Het is eigenlijk discriminerend omdat het alleen kandidaat-medaillewinnaars een financieel duwtje in de rug geeft. Aangezien de staat niet mag discrimineren, heeft ze voor de financiering van het ADO-programma een fonds opgericht waarin verschillende partners zitten: de Hoge Raad voor de Sport, het Spaanse Olympisch Comité, de Spaanse televisie, en vooral: een hele hoop bedrijven uit de privésector. Die laatste zijn de belangrijkste geldschieters.”

Dat het om bedragen gaat waarmee je meer dan een kartonnetje sportdranken kan gaan kopen, bewijzen de cijfers van het ADO-programma voor de Olympische Spelen van 2008. Het ADO-budget voor de olympische cyclus 2005-2008 bedroeg 60 miljoen euro. In totaal ontvingen 460 Spaanse atleten een beurs. Voor individuele atleten bedroeg de beurs maximaal 60.000 euro per jaar, voor ploegsporten maximaal 30.000 euro. Zo kregen in de laatste maanden voor de Spelen van Peking onder andere de latere medaillewinnaars David Cal (kanovaren/zilver), Joan Llaneras (puntenkoers wielrennen/goud), Fernando Echávarri (zeilen/goud) en Antón Paz (zeilen/goud) elk nog 60.000 euro op hun rekening gestort.

Het ADO-programma betaalt ook de lonen van buitenlandse coaches die naar Spanje worden gelokt om met hun expertise de atleten beter te maken. Luis Lucio-Villega de la Cuadra: “Een voorbeeld: de aanwerving in 2001 van de revolutionaire Nederlandse hockeycoach Maurits Hendriks gebeurde met ADO-geld. Hij haalde de Spaanse hockeyploeg uit het slop, won het Europees kampioenschap in 2005 en veroverde zilver op de Olympische Spelen in Peking.”

Mentale klik

Alle inspanningen in de aanloop naar Barcelona ’92 leveren ook resultaten op. De Olympische Spelen zijn met 22 medailles een relatief groot succes voor Spanje. Carlos Arribas: “Een van de meest tot de verbeelding sprekende gouden medailles was die van Fermín Cacho op de 1500 meter. Die had niemand zien aankomen. Ze bracht een golf van enthousiasme teweeg.”

De olympische prestaties vallen samen met de opkomst van Spaanse sporters in andere sporttakken. In het wielrennen domineert Miguel Indurain tussen 1991 en 1995 de Ronde van Frankrijk, en Arantxa Sánchez en Sergi Bruguera winnen een paar grandslamtitels in het tennis. Juan Gutiérrez, chef sport van AS: “In die periode vindt een mentaliteitsverandering plaats. Langzaamaan begint het besef bij de Spaanse sporter te groeien dat hij niet minderwaardig is, dat hij zelfs in staat is om een kampioen te zijn, om te winnen.”

Professor José Manuel Hernández kadert die mentale klik in de langzaam evoluerende Spaanse samenleving: “In de jaren 80 begon de Spanjaard in te zien dat zijn stukje grond, zijn huis, zijn dorp en zijn land niet het enige waren wat de wereld te bieden had. Vanaf dat moment is hij de voor hem onbekende wereld een plaats gaan geven en is hij ook zijn plaats gaan zoeken in die wereld. Belangrijk daarin was de toetreding van Spanje tot de Europese Unie in 1986. In die EU waren we op dat moment geen topland, maar we hoorden er tenminste wel bij, terwijl we daarvoor beschouwd werden als de rare vogels. Spanje evolueerde in die periode op heel wat vlakken: betere voeding, beter onderwijs, hogere levenskwaliteit.”

In die oplevende context blijft de sport niet achter. Door de successen van de olympische atleten in Barcelona en van iconen zoals Miguel Indurain begint de Spaanse sporter meer en meer in zichzelf te geloven. De mentale klik die begin jaren 90 gemaakt wordt, is uitermate belangrijk, en vormt, samen met de verbetering van de infrastructuur en de investeringen in de sport, de basis voor het magische jaar 2008. Juan Gutiérrez: “De huidige Spaanse kampioenen zijn kinderen van 1992. Zij waren allemaal nog heel jong toen de Spelen in Barcelona plaatsvonden: Pau Gasol, Rudy Fernández, José Calderón, Ra-fael Nadal, Alberto Contador, Alejandro Valverde, Fernando Torres, Iker Casillas, Fernando Alonso, … Stuk voor stuk hebben zij zich kunnen ontwikkelen met betere trainers, betere infrastructuren en betere voorbereidingsmethodes. En vooral: zij gaan de competitie aan zonder complexen! Ze hebben immers niet het donkere Spanje gekend, alleen het succesvolle Spanje. De huidige Spaanse sportgeneratie voelt zich niet meer minderwaardig.”

En doping?

Wie Spanje zegt, zegt ook doping. Het land was jarenlang een paradijs voor dopingzondaars. Juan Gutiérrez erkent het probleem: “Parallel aan de verbetering van onze infrastructuur en van onze trainers, verbeterden scrupuleuze dokters, die alleen uit waren op geldgewin, hun methodes. Terwijl de wetgeving in andere landen – zoals Frankrijk, Italië of België – al lang verstrengd was, bleef men in Spanje de andere kant opkijken. Veel oplichters konden hier terecht, en dat waren niet alleen Spanjaarden, maar ook buitenlanders zoals Ullrich, Basso, Hamilton, Botero, …”

In 2004 publiceert AS de schokkende getuigenis van Jesús Manzano, op dat moment renner bij de Spaanse formatie Kelme, over bloeddoping. De journalist die het verhaal naar buiten brengt, is Juan Gutiérrez: “Niemand geloofde Manzano. Ook niet toen hij zei dat bloedtransfusies een gebruikelijke praktijk waren in het wielrennen. Maar in datzelfde jaar werden Tyler Hamilton en Santi Pérez betrapt op … bloeddoping. Toch bleven de Spaanse justitie en overheid de verklaringen van Manzano negeren. Tot in 2006 Operación Puerto werd uitgevoerd. Dat dopingnetwerk, met als spil Eufemiano Fuentes, was hetzelfde waar Manzano het al in 2004 over had.”

De naam is gevallen: Eufemiano Fuentes. Blijkt dat Fuentes ook een van de dokters was die de Spaanse atleten op de Olympische Spelen van 1992 in Barcelona begeleidde. Daarna was hij clubdokter bij Elche, een Spaanse voetbalploeg uit tweede klasse, en bij verschillende Spaanse wielerformaties, zoals Once, Amaya en Kelme. Afgelopen maand deed Cristina Pérez, een voormalige atlete en vrouw van dokter Fuentes, een aantal ronkende verklaringen in La Provincia, een dagblad op de Canarische Eilanden, waar meneer en mevrouw Fuentes heden ten dage resideren. Een citaat: “De sport is een hypocrisie waarin beleidsmensen en sporters meedraaien, waarin doping schering en inslag is en waarin alles toegelaten is om te winnen.” En nog: “Ik weet wat er in Barcelona in 1992 gebeurd is. Ik ben de doos van Pandora. Als ik op een dag openga, betekent dat het einde van de sport.”

Journalist Jesús Míngez is niet overtuigd: “Persoonlijk vind ik haar niet geloofwaardig. Als je iets weet, bewijs het! Als je het niet kunt bewijzen, stop dan met die verdachtmakingen.” Op zijn kantoor in het staatsgebouw van de Hoge Raad van de Sport steekt Luis Lucio-Villega de la Cuadra nog een sigaret op en zegt, lichtjes zijn stem verheffend: “Ik ga hier niet in polemiek treden met mevrouw Fuentes. Ze noemt geen namen, ze levert ook geen bewijzen. Luister, Spanje kon zich in 1992 als organisator van de Spelen simpelweg geen dopingschandaal permitteren. Alle Spaanse atleten hebben de dopingcontroles overleefd. Het is natuurlijk wel zo dat de controles toen minder efficiënt waren.”

En wat te denken van de bewering van Fuentes himself dat hij ook met voetballers en tennissers gewerkt heeft? Jesús Míngez: “In het laboratorium van Fuentes zijn volgens de officiële instanties van de Guardia Civil alleen bewijzen gevonden dat hij met wielrenners werkte: bloedzakken en documenten. Nu, ik ben er zeker van dat Fuentes ook met andere sporters gewerkt heeft, maar helaas zijn er geen bewijzen.”

Dat in de zaak-Fuentes iedereen vrijuit is gegaan, lag aan het feit dat Spanje in 2006 geen antidopingwet had. Dopingdelicten vielen onder de wet van de volksgezondheid. En aangezien niet aangetoond kon worden dat de praktijken van Fuentes de gezondheid van de renners in kwestie in belangrijke mate hadden geschaad, had de Spaanse justitie geen poot om op te staan. Begin 2007 gebeurde dan eindelijk wat al lang had moeten gebeuren: onder impuls van Jaime Lissavetzky, de staatssecretaris voor Sport, werd de Spaanse antidopingwet ( la Ley Orgánica de Protección de la Salud y de Lucha contra el Dopaje) boven de doopvont gehouden en goedgekeurd. Jesús Míngez: “Er is ook een antidopingagentschap in het leven geroepen dat de controles gaat coördineren en erop moet toezien dat de wet wordt nageleefd. Spanje hoopt zo zijn imago van permissief land ten opzichte van doping van zich te kunnen afschudden.”

De al wat oudere Carlos Arribas is niet zo optimistisch gestemd: “We hebben nu wel een antidopingwet, maar dat zal niks veranderen. Dat is gewoon een farce. We zijn nu eenmaal latino’s, hé. We steken een wet in mekaar, maar daarna ondernemen we niks meer om ze te doen respecteren. Sinds het bestaan van die wet in januari 2007 is er in Spanje nog geen enkel dopinggeval aan het licht gekomen.” Ook over Eufemiano Fuentes heeft de excentrieke wielerjournalist zo zijn mening: “Fuentes is een kind van zijn tijd. Een tijd waarin doping gewoon deel uitmaakt van de sport. Toch denk ik niet dat we de zaak-Fuentes moeten opblazen. Een dokter als Fuentes is meer gevolg dan oorzaak. De oorzaak ligt in het feit dat sporters altijd op zoek zijn naar manieren om een hoger rendement te halen. Fuentes heeft Spanje op gelijke hoogte gebracht van landen die een systeem hadden om hun sporters te ‘prepareren’. Landen zoals de Verenigde Staten of het vroegere Oostblok. Trouwens, als Eufemiano Fuentes ertoe in staat zou zijn om Nadal Roland Garros, Wimbledon en olympisch goud te laten winnen, om Contador en Sastre te laten triomferen in de Giro, de Tour en de Vuelta, om de voetbalploeg naar de Europese titel te leiden en om Gasol te laten presteren bij de Lakers, dan zou hij God zijn, niet?”

Ook Juan Gutiérrez is ervan overtuigd dat het aandeel van doping in de successen van Spanje in 2008 gerelativeerd moet worden: “Zijn de prestaties van Alonso, Gasol, Torres of Casillas verdacht? Ik dacht van niet. Achter de evolutie van de Spaanse sport zit veel meer dan een paar doortrapte dokters.”

Toekomst

Ondanks de successen van dit jaar zijn er nog heel wat sporten waarin Spanje nog kan verbeteren. Om er maar drie te noemen: zwemmen, atletiek en judo. De heimelijke doelstelling is om straks op de Olympische Spelen van Londen in 2012 het record van de 22 medailles van Barcelona te breken.

De meeste Spaanse sporthelden van 2008 zijn ook nog jong: Rafael Nadal is 22, Fernando Torres is 24, Alberto Contador is 26, … Spanje lijkt de komende jaren dus gebeiteld te zitten. Volgens Jesús Míngez zit er ook al nieuw talent aan te komen: “In het tennis hebben we de veertienjarige Carlos Boluda, die nu al meer toernooien wint dan Nadal op die leeftijd. In het basketbal is de achttienjarige Ricky Rubio de rijzende ster. Hij was er al bij op de Spelen in Peking en trad mee aan in de verloren finale tegen de Verenigde Staten. In het voetbal verwacht ik veel van jongeren zoals Sergio Busquets van Barcelona en Daniel Parejo van Real Madrid.”

Kortom, Spanje staat aan het begin van een succesvol tijdperk. Het lelijke eendje is een mooie zwaan geworden. S

door steve van herpe

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content