De Gouden Generatie van Portugal heeft geen afscheid kunnen nemen met een titel. Het Duitse realisme van de Griekse tegenstander in de finale haalde het. Sirtaki in Lissabon !

Behalve de Grieken zelf, die graag een gokje wagen, had bij de start van het toernooi wellicht niemand een cent durven te verwedden op de titelkansen van Griekenland. Onder leiding van de Duitse bondscoach Otto Rehhaghel maakten de Grieken brandhout van alle voorspellingen. Dat gebeurde hoofdzakelijk met bijzonder behoudend voetbal. Geen enkel ander team nam in Portugal zo’n afwachtende houding aan als het Griekse. Op die manier roeide het helemaal tegen de stroom in : zowel in de poules als nadien in de wedstrijden met rechtstreekse uitschakeling kozen ploegen vooral voor een offensieve speelstijl.

Aan Giorgios Karagounis en de zijnen was het duidelijk niet besteed. De Griekse kapitein verzamelde zoveel gele kaarten, dat hij er in de finale al niet meer bij was. Daarmee was hij niet aan zijn proefstuk toe, want wegens een schorsing moest hij ook al de laatste groepswedstrijd tegen Rusland missen. Allemaal niet verwonderlijk in de wetenschap dat de middenvelder van Inter Milaan tijdens Euro 2004 liefst 47 door de scheidsrechters bestrafte fouten beging. Hij was lang niet de enige Griek die niet aarzelde om de botte bijl te hanteren. Ook Yourkas Seitaridis beging vóór de finale 32 overtredingen. Daarmee stond hij derde op de ranglijst, achter zijn aanvoerder en de Nederlander Giovanni van Bronckhorst (35 overtredingen).

De Grieken kregen niet minder dan 14 gele kaarten, en waren ook op dat vlak de ‘leiders van het peloton’. Ook het feit dat ze tot en met de kwartfinale slecht 43 procent van de tijd in balbezit waren – waarvan dan nog 60 procent op de eigen speelhelft – contrasteert fel met de cijfers van de andere halve finalisten. Portugal, de tegenstander in de finale, kon pronken met 58 procent balbezit en zelfs Letland, een van de vroege uitgeschakelden, deed met 47 procent balbezit beter dan de finalist. Opmerkelijke cijfers, die illustreren dat balbezit niet altijd veel zegt over de resultaten.

Met de spelers over wie hij beschikte, maakte Otto Rehhagel de juiste tactische keuzes. In tegenstelling tot de andere teams, die stuk voor stuk uitpakten met een zoneverdediging, koos de voormalige coach van Werder Bremen voor het oeroude Duitse recept met een libero : Traianos Dellas trok de wacht op achter de mandekkers. En die namen hun taak vrij letterlijk op. Zo mocht de Tsjech Milan Baros in de halve finale van geluk spreken dat hij niet, net als Roy Makaay tegen Zweden, een plaspauze moest maken, want anders was Seitaridis hem ongetwijfeld ook naar de toiletten gevolgd.

Uiteraard staat het iedereen vrij om te spelen zoals hij wil, maar de echte voetballiefhebbers zullen het er toch moeilijk mee hebben dat de mandekking bij de Grieken zo strikt was en dat de scheidsrechters, Pierluigi Collina in de wedstrijd tegen de Tsjechen voorop, daar zo tolerant voor waren. De kale Italiaan had in het begin van de wedstrijd nooit de twee charges tegen de Tsjechische kapitein Pavel Nedved mogen toelaten. Na een botsing met Costas Katsouranis raakte het blonde nummer 11 van Juventus geblesseerd, en dat was ongetwijfeld het keerpunt van de wedstrijd. Ook het truitjetrek van Mihalis Kapsis tegen Jan Koller had een straf verdiend.

Net als het feit dat de Grieken bij het minste contact makkelijk neergingen om tijd te winnen, zorgde dit alles ervoor dat de voetballiefhebbers in het algemeen weinig sympathie hadden voor Griekenland. Anderzijds : geen enkele ploeg geraakt zo maar in de finale. De Griekse spelers hadden dus ook heel wat verdiensten. Het team blonk uit door zijn collectieve ingesteldheid, zijn grote solidariteit en de wil van elke speler om door een muur te gaan. Elke speler zette zich honderd procent in om de bal te recupereren, en zelfs de gepatenteerde topscorer Angelos Charisteas voelde zich nooit te beroerd om de mouwen op te stropen.

Wanneer de Grieken in balbezit kwamen, probeerden ze ook altijd iets constructiefs te doen. Bij een 1-0 voorsprong in de openingswedstrijd bijvoorbeeld, hadden ze zeker nog meer het spel kunnen vergrendelen, maar ze bleven proberen om ook naar voor te gaan als ze daar de kans toe hadden. Dat resulteerde uiteindelijk in de verdubbeling van de voorsprong. Het dient ook gezegd dat het Griekse team zich tijdens het hele toernooi liet opmerken door een hoge snelheid van uitvoering en een zelden geziene efficiëntie, zowel over de grond als in de lucht. Meer dan één Griek speelde zich onder de Portugese zon in de kijker. Zoals de middenvelders Giorgios Karagounis, die een gave techniek koppelt aan een grote werkkracht (hij maakte de openingsgoal in de eerste wedstrijd), Theodoros Zagorakis, de ‘metronoom’ van de ploeg, en Costas Katsouranis, die het de spelverdeler van de tegenstander in elke wedstrijd knap lastig maakte.

Een bijzonder belangrijke rol was ook weggelegd voor de twee centrale verdedigers : Traianos Dellas, de man die met zijn silver goal tegen Tsjechië zijn land naar de finale loodste, en Michalis Kapsis. Pauleta, Koller, Raúl en Trezeguet hebben moeten ervaren dat deze verdedigers absoluut geen kleine jongens zijn – letterlijk en figuurlijk. En in tegenstelling tot veel van hun ploegmaats slaagden ze erin de tegenstrevers af te blokken zonder daarvoor naar overtredingen te moeten grijpen.

Voor drie Portugese internationals was Euro 2004 nog belangrijker dan voor de andere spelers : Luis Figo, Rui Costa en Fernando Couto. Zij waren de laatste vertegenwoordigers van wat ze in Portugal de geraçao de ouro (de gouden generatie) noemen. Onder leiding van Carlos Queiroz, de coach die vorig seizoen aan de slag was bij Real Madrid, won die generatie zowel in 1989 als in 1991 het jeugd-WK.

Couto, nu 34, was er al de eerste keer bij, net als Jorge Costa en Vitor Baía die eind mei met FC Porto de Champions League wonnen. Van de zege uit 1991 in een finale tegen Brazilië, waren Luis Figo en Rui Costa de grote bezielers. Dat gebeurde voor 120.000 fans, in het Estádio da Luz van Benfica Lissabon, op strafschoppen tegen een team waarin onder meer Roberto Carlos en Giovane Elber speelden. Rui Costa, die tijdens Euro 2004 nochtans een penalty miste tegen de Engelsen, was toen de grote held : hij scoorde de beslissende elfmeter.

Hoewel hij tijdens Euro 2004 na de openingswedstrijd zijn plaats in de basis moest afstaan aan Deco, was het nummer tien van Portugal, die al sinds mensenheugenis zijn brood verdient in Italië, van groot belang. Met name wegens zijn beslissende goal tegen Rusland na een uitstekende pass met de buitenkant van de voet van Cristiano Ronaldo. Op die manier toonde Rui Costa aan bondscoach Luiz Felipe Scolari dat hij nog steeds een beslissende rol kan spelen. Misschien niet meer als onbetwiste basisspeler, zoals tijdens de volledige voorbereiding, maar wel als supersub.

In de openingswedstrijd tegen Griekenland, slaagde de middenvelder van AC Milan er niet in om zijn team te sturen zoals dat van hem verwacht werd. Tegen het stugge verdedigende spel van de Grieken vond hij geen antwoord, vooral omdat hij de neiging had zelf te lang de bal te willen houden. Daarom moest hij aan de rust in de kleedkamer blijven. Zijn vervanger, de mateloos populaire tot Portugees genaturaliseerde Braziliaan Deco, speelde wél zoveel mogelijk in één tijd. Zo bezorgde hij Portugal wat meer elan. Hij verzekerde zich meteen van een basisplaats, terecht wegens zijn impact op het spel en zijn positieve invloed op de ploegmaats.

Fernando Couto was tijdens dit toernooi min of meer hetzelfde lot beschoren, al kon hij in tegenstelling tot Rui Costa geen revanche nemen bij invalbeurten. De langharige verdediger van Lazio Roma, die ondertussen meer dan honderd interlands op zijn palmares heeft staan, leek in de eerste wedstrijd tegen Griekenland compleet van de kaart, hoewel hij mocht aantreden voor zijn eigen publiek in het Estádio do Dragão van Porto. Bijgevolg moest hij vrij logisch zijn plaats afstaan aan Ricardo Carvalho, die zich net als dribbelkont Cristiano Ronaldo ontpopte tot een van de revelaties van het toernooi.

Carvalho werd alleen nog tegen Spanje en Nederland in het slot van de wedstrijd gewisseld voor Couto, die dankzij zijn ervaring uiteraard weet hoe een voorsprong met alle mogelijke manieren verdedigd kan worden. Zelfs tegen een spits als Roy Makaay, die door de belaagde Nederlandse coach Dick Advocaat was ingebracht in een poging alsnog het tij te keren.

Van het ‘gouden trio’ kreeg Luis Figo uiteindelijk het meeste krediet van coach Scolari. De tijd lijkt op de vedette van Real Madrid minder vat te hebben dan op zijn collega’s. Tegen Nederland slaagde het nummer 7 er in ieder geval in om zowel op de rechter- als op de linkerflank enkele sprintjes te trekken, die zelfs Tim Montgomery hem benijdt. Als terechte ‘man van de match’ nam hij in die wedstrijd revanche voor de eerdere partijen, waarin het hem minder goed verging en waarin hij na een aantal vervangingen niet onder stoelen of banken kon steken dat hij met de coach een haat-liefdeverhouding heeft.

Al in de openingswedstrijd tegen Griekenland bleek dat de coach en de kapitein niet bepaald op dezelfde golflengte zaten. Figo maakte zich enorm boos omdat de trainer het aandurfde om tijdens de rust al zijn ‘gabber’ Rui Costa te vervangen door Deco, een speler met wie hij – om het zacht uit te drukken – niet de allerbeste relatie heeft. Het ergste moest voor Figo echter nog komen, want in de topwedstrijd tegen Engeland haalde Scolari hem een kwartier voor het einde naar de kant. Een heuse primeur, want tot dan had geen enkele coach het aangedurfd om het wonderkind van het Portugese voetbal te vervangen als hij daar zelf niet om gevraagd had. Figo was dan ook bijzonder ontstemd en kwam zelfs niet terug op het veld om te kijken naar de strafschoppen die zouden beslissen of het thuisland al dan niet zou doorstoten naar de halve finale. Niet bepaald een houding die van een goede kapitein verwacht mag worden… Scolari bluste echter meteen de uitslaande brand door te verklaren dat hij alle begrip had voor de teleurstelling van een trotse kampioen.

Tegen Nederland zette de Portugese aanvoerder de puntjes weer op de i door een van zijn beste wedstrijden ooit te spelen. Na afloop van die wedstrijd waarin Portugal voor het eerst een finaleplaats afdwong op een groot toernooi – nadat het eerder al de halve finales speelde op het WK van 1966 en de EK’s van 1984 en 2000 – volgde een opmerkelijk lange omhelzing tussen de coach en de kapitein. Het was even opvallend als de uitgebreide felicitaties van Figo aan Deco, voor zijn assists bij de goals van Ronaldo en Maniche. Dertien jaar na de eerste finale bij de juniores kon Luis Figo dus eindelijk opnieuw een finale spelen. En het vooruitzicht daarop leek te volstaan om alle voordien opgelopen frustraties te vergeten. Maar dat was zonder die dekselse Grieken gerekend.

door Bruno Govers

Otto Rehhagel maakte de juiste tactische keuzes met de spelers waarover hij beschikte.

Geen enkel team nam zo’n afwachtende houding aan als Griekenland.

Na dertien jaar nog eens een finale leek bij Figo alle frustratie weg te nemen. Dat was zonder de Grieken gerekend.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content