Morgen debuteert Zulte Waregem Europees tegen Lokomotiv Moskou. Twintig jaar na de start van SV Waregems indrukwekkende Europese campagne ging Sport/Voetbalmagazine met Philippe Desmet polshoogte nemen op training.

“Hé, succestrainer !” Geen seconde staat Philippe Desmet alleen aan de ingang van het Regenboogstadion. Iedereen kent en feliciteert hem : Desmet heeft de competitiestart als trainer van vierdeprovincialer White Star Desselgem niet gemist. Bij diezelfde club haalde in 1975 SV Waregem de jonge Philippe Desmet weg, toen een zestienjarige spits in het eerste elftal. Het trainerschap in provinciale bevalt Desmet. Overdag runt hij nog Taverne De Meerschblomme in Avelgem en baat hij een videotheek uit.

In het Regenboogstadion wordt de laatste hand gelegd aan de verbouwingswerken, maar de thuiswedstrijd tegen Lokomotiv Moskou vindt plaats in Gent. Al toen Desmet twintig jaar geleden met SV Waregem Europees voetbalde, was het stadion te klein : “Toen we voor de match tegen Milan aankwamen, konden we onze kleedkamer niet in. De Italianen hadden die volgestouwd met hun materiaal. Die konden niet begrijpen dat er maar één kleedkamer per ploeg was. Ze hebben toen hun spullen wel buiten moeten zetten.”

Om vijf over drie stappen de spelers van Zulte Waregem over het zebrapad naar het trainingsveld. Desmet schudt trainer Francky Dury de hand. “Ik ken Dury al twintig jaar. Ik voetbalde toen nog net op het hoogste niveau, hij zat als trainer bij Beveren-Leie.” Waar heeft hij Dury ontmoet ? Desmet grijnst : “Op café. Waar anders leer je mensen kennen ?”

Dury, vindt hij, is nog altijd niet veranderd : “Toen al was hij zo bezeten van voetbal. Francky is ook een levensgenieter, maar voetbal stond altijd centraal. Hij was er altijd mee bezig. Net als Urbain Haesaert toen. Die mannen eten en slapen voetbal. Maar om nu te zeggen dat ik toen aanvoelde dat hij trainer in de eerste klasse zou worden ? Nee, dat niet. Hoe kan je dat nu voorspellen ?”

Zelf voelde hij die drive om trainer te worden minder : “Francky heeft meer ambitie dan ik. Ik heb ook geen spijt dat ik de trainersopleiding niet gevolgd heb. Weinig ploegmaats van ‘ons’ zijn trainer geworden op het hoogste niveau : Wim De Coninck was goed bezig, plots was het gedaan. Franky Dekenne traint nu RC Waregem in tweede. Toen ik bij de nationale ploeg kwam als speler, merkte ik het verschil : die mannen waren er altijd mee bezig. Die zijn niet onverwacht bijna allemaal trainers in de eerste klasse geworden : Gerets, Meeuws, Broos, Vandereycken, Vercauteren, noem maar op.”

Foto’s van San Siro

Desmets eerste Europese wedstrijd was thuis tegen het Deense Aarhus, in de eerste ronde van de UEFA-beker, seizoen 1985/86. “Dat leefde toen heel erg, het was zo lang geleden dat Waregem nog eens Europees had gespeeld.” Net als nu had Waregem toen nauwelijks echte fullprofs. “Een man of vier, vijf. Ik was heftruckbestuurder. Pas in dat laatste jaar bij Waregem werd ik prof. Heel de dag thuis zitten is ook niets. Waregem trainde om halfzes. Wij werkten tot vijf uur, dan vlug de auto in om net op tijd aan te komen. Om negen uur waren we thuis, tenzij we nog een pintje bleven drinken.”

Voor de eerste wedstrijd thuis tegen Aarhus werd de dagelijkse routine doorbroken : “De dag voor de wedstrijd werkte iedereen ’s ochtends nog, ’s middags trainden we en daarna gingen we voor het eerst in ons leven op afzondering : naar De Ceder in Deinze, vijftien kilometer van hier. Dat was echt een avontuur : samen eten, een video bekijken en dan wat kaarten. Tevoren verstonden we iets anders onder afzonderingen : op wedstrijddagen verzamelden we om elf uur, speelden om drie uur. Voor die Europese campagne toonden de meeste werkgevers zich soepel, de spelers kregen makkelijk verlofdagen. Naar Aarhus vlogen we de dag voor de wedstrijd. Trainen, naar het hotel en ’s anderendaags de wedstrijd. Shoppen of de stad verkennen was er niet bij, hoor. Ook niet in Milaan.” Nerveus was hij niet. “Nooit. Ik had geen last van een minderwaardigheidscomplex of zenuwen.”

In het begin beschouwde Waregem de Europese wedstrijden als een beloning voor de derde plaats die het het jaar tevoren onder trainer Urbain Haesaert behaalde. “Naarmate we verder raakten, groeide de ambitie. Toen we Milan en Hajduk gewipt hadden, bleven alleen Keulen, Real en Inter over. Dan denk je : waarom zouden we de finale niet halen ? Tevoren waren we content als we weer een ronde verder raakten.” Hij bevestigt het verhaal dat een paar spelers bij het betreden van het half gevulde San Siro een fototoestel bovenhaalden, helemaal onder de indruk van de sfeer : “Ik niet, maar anderen wel. Op AC Milan speelde je toch niet iedere week. Toen we naar buiten gingen om de grasmat te verkennen, namen sommigen hun fototoestel mee.”

Hartslagmeters

“Komaan, meer druk op die bal”, schreeuwt Francky Dury. Maar over het algemeen gaat het er vandaag gezapig aan toe. Plots : “Van zo’n training kan je niet moe zijn. Ik heb er nog geen enkele keer een zien gaan. Het is van ‘we zijn hier, dus we trainen’.”

De toeschouwers aan de rand van het trainingsveld kennen Smetje nog. Omgekeerd ook : “Het zijn dezelfden die vroeger naar onze trainingen kwamen kijken, maar net als ik twintig jaar ouder.”

Na weer een oefening consulteren de spelers van Zulte Waregem hun hartslagmeter : “Dat is het verschil met vroeger”, vindt Desmet : “Wij moesten onze polsslag zelf meten, nu lezen ze het resultaat af op hun hartslagmeter. Voor de rest wordt er niet anders getraind. De oefeningen die ik nu zie, zag ik twintig jaar geleden ook. Zoveel verschilt dat niet van wat ik in provinciale geef. Ik denk niet dat de spelers nu meer trainen, wel meer gericht. De computer toont wie wat nodig heeft. Wij deden vroeger waarschijnlijk veel oefeningen die nutteloos waren, maar waarvan we het niet wisten.”

“Hé, succestrainer !” Assistent-trainer Rik Vandevelde komt spontaan naar de rand van het veld om Desmet te begroeten. Die grijnst : “Wat doet die trainingsjas om je middel, Rik ? Probeer je een buikje te verbergen ?” Vandevelde grijnst terug : “Jij bent ook flink wat bijgekomen, hoor !” Hij schudt het hoofd : “Erg, hé, Philippe, hoeveel moeite we vroeger deden om ons te verzorgen en hoe weinig daar nu van overblijft.”

Philippe Desmet : “Rik en ik zaten samen in de kern. De basis van de goeie sfeer bij Waregem toen was dat de helft van de ploeg mekaar al kende van bij de junioren. Franky Dekenne zat daar, net als Wim De Coninck, Pino Decraeye, Ivan Desloover, Carlos De Coninck. Iedereen bleef ook jaren bij de ploeg, wij waren al content dat we met Waregem in de eerste klasse konden spelen. Een goeie sfeer schept een goeie band.”

Vier trainers op het veld, dat maakte hij vroeger ook niet mee : “Haesaert had ook een assistent en een keeperstrainer, maar hij deed wel heel veel in zijn eentje. Ging ook nog tegenstanders scouten. Als ik me niet vergis, is hij nog zelf naar Aarhus gegaan. Nu hebben trainers daar een heel team voor en kunnen ze zich meer bezighouden met voetbal en de ploeg. Alleen in provinciale moet je alles nog zelf doen.

“Haesaert had ook het geluk dat hij een goeie groep erfde. Wij hadden net een paar rampzalige seizoenen met Sandor Popovic meegemaakt, waarbij we net niet gedegradeerd waren. Wij hadden goesting om eens te tonen dat we meer konden. We hadden toch wel een goeie ploeg. Eén die aan mekaar hing, niet van één speler afhing. We waren collectief sterk. Als we alleen wilden spelen, ging het niet, maar als we als team goesting hadden, mochten ze allemaal komen.”

Geen Balaban

Een stuk of vijf matchen zag hij vorig jaar van Zulte Waregem. “Wat die ploeg sterk maakte, was de groepssfeer. Je moet plezier hebben op training. Als je met 22 profs niet overeenkomt, kan je geen plezier hebben. Wij hadden altijd plezier. We vonden altijd wel iets om een ander te pesten. Vaak wist Haesaert dat niet eens. Hij wist veel, maar hij mocht niet alles weten.”

Wie zijn de sterkhouders van deze ploeg ? ” De Brul, Chris Janssens. Die Van Nieuwenhuyze vind ik heel goed, een werkmier op het middenveld. Was ik van Club of Standard, ik zou die zeker kopen. Een nuttige speler, die ook hoger mee kan. Ik vergelijk hem met Vanderhaeghe : het type spelers dat zogezegd makkelijk gemist kan worden, maar in feite onmisbaar is. Verstaat ge ?”

Het type- Salou mist Zulte Waregem dit jaar, vindt hij : “Die vond ik vorig jaar zo sterk. Kon een bal bijhouden, zich goed vrijlopen, was moeilijk van de bal te zetten en kopbalsterk. Plus een aanbrenger die ook nog een goal kon maken. Een spits zoals ik er één was : alleen voorin. Dat was ook mijn rol. Ik moest aanspeelbaar zijn, om dan de bal bij te houden om opkomende spelers te bedienen. Je kon onze manier van spelen vergelijken met wat Zulte Waregem nu doet.”

Toch mag Salou bij Club Brugge niet altijd meedoen. “Bij Club heb je het probleem- Balaban. Die zou bij mij nooit mogen meedoen. Omdat ik het gene goeie vind. Ik bedoel : geen nuttige speler. Als je Balaban en Salou hebt, is mijn keuze snel gemaakt. Misschien heeft Balaban scorend vermogen, maar je moet kijken naar zijn rendement voor de ploeg. Met hem speel je met tien. Hij verdedigt niet. Vandaag kan je je dat als spits niet meer permitteren, ook niet met het excuus dat je vijftien goals gemaakt hebt. Doelpunten die je maakt als het al 2-0 of 3-0 is, tellen niet mee. Dat vind ik geen goals.” TonySergeant vergelijkt Desmet dan weer met Danny Veyt toen : “Danny en Alain Van Baekel kwamen om beurten diep, terwijl de anderen langs de flanken kwamen. Sergeant scoort makkelijk.”

Bij het wedstrijdje is er plaats voor twee keepers. De derde, Geert De Vlieger, wordt apart genomen. Zo’n concurrentie was er vroeger niet : “Wij hadden ook een tweede en derde doelman, maar die waren al veel minder dan de eerste keeper : Wim De Coninck was de vaste man in doel. Ook in het veldspel werd minder geroteerd. Als er geen blessures waren, speelden we met een vaste ploeg. Dat was niet slecht voor de automatismen : op de duur weet je wie wat doet.”

Geen geduld meer

Automatismen kweken kan tegenwoordig nog nauwelijks. Het is zo goed als onmogelijk dat een speler uit vierde provinciale de sprong naar de eerste klasse maakt : “Ik kon me nog rustig ontwikkelen, dat eerste jaar bij de junioren. Nu wil men spelers die er direct staan. Dat is praktisch onmogelijk, een speler van zestien die van de eerste ploeg in vierde provinciale in één jaar in de eerste klasse terechtkomt.”

Waarom is dat zo ? “Om twee redenen. Een speler zelf wil niet meer groeien. Als het even tegenzit, wil hij weg. Veel spelers zijn op hun negentiende al aan hun derde ploeg toe. Ze zijn te ongeduldig, roepen te snel dat ze geen kans krijgen. Zo’n type zal het vaak ook bij zijn volgende club niet maken, want als het daar ook niet snel genoeg gaat, wil hij opnieuw weg. Ook clubs hebben geen geduld meer met hun spelers. Zo kan je nooit groeien als team én als speler. Want hoe doe je ervaring op ? Door in dezelfde groep te blijven spelen, mekaar sterker te maken.”

Spijt dat hij de financiële vetpotten van het profvoetbal miste, heeft Smetje niet. “Waregem draaide toen met een budget van 30 miljoen frank. Wij werden er niet rijk, maar we werden correct vergoed en hadden een mooie job. Ook toen zeiden de oudere voetballers : we zijn tien jaar te vroeg geboren. Ik zei dat op het einde ook tegen jonge spelers. Je kan niet leven met het verleden, je moet naar de toekomst kijken.”

Zelf werd hij maar prof op zijn 26ste. “Tevoren kreeg ik aanbiedingen van Standard en Club Brugge, maar je was als speler niet vrij in die tijd. Was ik vrij geweest, zou ik wel gegaan zijn. Maar wie garandeerde me dat ik bij Standard of Club de basiself had gehaald ? En dat ik daar ook international was geworden ? Dat ik het niveau aangekund zou hebben, weet ik wel. Met Degryse en Ceulemans achter me, bijvoorbeeld. Bij de nationale ploeg ging het wel. Waarom zou dat bij Club niet gelukt zijn ?” Nooit bleef hij misnoegd achter toen een transfer weer eens niet doorging. “Eén keer kreeg ik opslag van Germain Landsheere, vijfduizend frank. Spelers waren toen content. Wij waren al blij dat we met Waregem in de eerste klasse konden voetbalden.”

Types wil hij best vergelijken, het niveau niet. “Het is tactischer geworden, kleine ploegen waar je makkelijk van wint, heb je niet meer in de Europabeker. Roepen dat het vroeger allemaal beter was, vind ik grote zever. Die spelers van nu zijn zeker niet slechter dan in onze tijd. Wat je wel ziet, is dat de topploegen in Europa van overal de beste spelers wegkopen waardoor het voor een kleine ploeg Europees veel moeilijker is om zo ver te raken als wij toen. Zo’n kleine ploeg die de halve finales haalt, is nu niet meer mogelijk. Misschien winnen ze van Moskou, maar ze moeten die matchen vooral als een mooie beloning voor vorig jaar zien en ervan genieten.”

GEERT FOUTRé

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content