‘Ik ben fier op wat ik heb gedaan’, zegt Michaël Goossens, volgende maand 31 al en bij STVV in de laatste rechte lijn van zijn carrière beland. ‘Ik heb het niet gemakkelijk gehad, maar door mijn karakter heb ik me erdoor geslagen.’

Vriend van de trainer, met wie hij zeven en een half seizoen samenspeelde en die hij al ruim tien jaar kent. “Maar hij is trainer”, zegt Michaël Goossens over Marc Wilmots, “en ik ben speler.” Aan hun vriendschap dankt hij het dat hij weer voetbalt. Met Grazer AK trof Goossens een minnelijke schikking die hem geen kou zal doen lijden deze winter, zelfs niet als hij amper punten zou pakken met Sint-Truiden, zijn vijfde profclub al, maar de eerste waar hij alleen voor de premies speelt. Bij STVV noemen ze zich aangenaam verrast over hun aanvaller, die een modelprof heet te zijn. Een harde werker ook. “Dat moét ook als ik weer op niveau wil komen. Anders is het gedaan. Werken heeft me trouwens nooit tegengestaan.”

Maar dé vraag die iedereen zich hier stelt : wanneer gaat hij scoren ?

Michaël Goossens : “( Glimlacht.) Hopelijk zo vlug mogelijk. Belangrijker dan mijn eigen prestaties is dat de ploeg goed draait en wint. Fysiek zit ik nog maar aan zeventig, tachtig procent van mijn mogelijkheden. Da’s normaal ook : vorig seizoen heb ik amper gespeeld. Bovendien maakte ik deze zomer geen voorbereiding mee. Daardoor verloopt mijn terugkeer langzaam. Ik ben ook geen twintig meer, hé.”

Eenendertig in november om precies te zijn. Is dit de laatste rechte lijn van je carrière ?

“In voetbal weet je nooit. Ik was zestien toen ik van Seraing in tweede klasse naar Standard ging. Dit is mijn vijftiende seizoen als prof. Vijftien mooie en geslaagde jaren. Wat nog komt, kan mijn carrière alleen maar meer kleur geven.”

Wat denk je als je achterom kijkt ?

“Standard, Genua, Schalke, weer Standard, dan Oostenrijk, ondanks de blessures me goed geamuseerd, titel en beker gewonnen : dat is niet slecht. Ik denk dat veel spelers zich een carrière zouden wensen als de mijne, denk je niet ? Bon, nu ben ik in Sint-Truiden. Waarom zou deze club niet hoger kunnen mikken ? We hebben een jonge ploeg, met een volledig Belgisch middenveld van gemiddeld 23 jaar. Als je dat een paar jaar samenhoudt, krijg je misschien wel dezelfde automatismen als bij Club Brugge.”

STVV is je eerste Vlaamse club. Met jouw naam zou je denken dat er ook Vlaams bloed door je aderen stroomt.

“Niet echt. Ik had wel een oom die van Diest afkomstig was, de echtgenoot van de zus van mijn grootmoeder aan vaderszijde. Het was de tijd dat je nog de mijnen had in de streek rond Luik. Veel Vlamingen en Italianen zijn daar toen gaan werken.”

Voetballers hebben het altijd graag over ‘een nieuwe uitdaging’. Je had nog twee jaar contract bij Graz. Was het geen mooie uitdaging om na dat eerste tegenvallende seizoen te proberen een basisplaats af te dwingen ?

“Zo is het niet gelopen. Toen het seizoen begon, stond ik in de ploeg. Maar ik liep een spierscheur op, herbegon te vroeg, herviel en toen waren we ineens januari. In Oostenrijk heb je geen echte invallerscompetitie, maar een amateurploeg die in derde afdeling speelt. Ik was niet ingeschreven voor die competitie, dus kon ik geen wedstrijdritme opdoen. Ik trainde wel hard, maar dat is niet hetzelfde als wedstrijden spelen. Op het eind van het seizoen zeiden de clubmanager en de voorzitter me dat als ik een club vond, ze me zouden laten vertrekken. Anders zouden ze mijn situatie herbekijken na mijn vakantie. Het was hun bedoeling om aan een nieuwe ploeg te bouwen met vooral jonge Oostenrijkers. Anderhalve maand ongeveer heb ik met de jongeren getraind, tot we een financieel akkoord bereikten en ik vrij was.

“Graz was geen vergissing, maar het geluk heeft me er in de steek gelaten. Positief is dat ik voor het eerst in mijn leven landskampioen ben geworden en dat we de beker wonnen.”

In Oostenrijk.

“Maar Oostenrijk is toch niet slecht ? Ik moet daar echt om lachen, hoor. In Oostenrijk zeggen ze : ‘België ? Kennen we niet.’ Je schat het Belgische kampioenschap wat dat betreft beter niet te hoog in. Toegegeven, technisch is het in Oostenrijk minder goed, maar fysiek en tactisch is het er beter dan hier. Wacht maar tot Club Brugge tegen Austria Wenen moet spelen, dan zullen we wel zien.”

Van Standard naar Graz op je 29e : dat was niet de grote stap voorwaarts.

“Maar ook geen grote stap achteruit. Graz speelt elk jaar Champions League of Uefabeker en heeft een supermodern stadion met 16.000 zitplaatsen. Het kampioenschap krijgt er veel meer aandacht van de televisie dan hier in België. Ze kopiëren veel uit Duitsland.”

Je terugkeer van Schalke naar Standard was toch bedoeld om nadien weer twee stappen vooruit te zetten ?

“Toch wel. Maar bij mijn terugkeer naar Standard spéélden we geweldig voetbal en ik scoorde veel. Bon, daarna zijn er dingen gebeurd… Er kwamen ook mensen met wie ik me niet goed verstond. Bovendien ben ik in drie jaar tijd twee keer geopereerd : eerst aan de schouder, dan aan de buikspieren. De ene keer drie maanden out, de andere keer twee maanden. Het volgende seizoen met Robert Waseige wonnen we niet, waarna Dominique D’Onofrio de ploeg overnam. Op het menselijke vlak had ik geen enkel probleem met hem, hij is een vriendelijke man, maar op het voetbalvlak zaten we niet op dezelfde golflengte. Enfin, ik niet alleen : méérdere spelers. En dan had je nog Costantin : die man heeft meer kapot-gemaakt dan wat ook.”

Het waren je late twintiger jaren, normaal het hoogtepunt voor een voetballer.

“Ik wás ook top. Ik scoorde aan de lopende band, in mijn tweede seizoen ook nog eens twaalf goals in vijftien matchen. Van Lucien ( D’Onofrio, nvdr) wist ik dat er clubs in mij geïnteresseerd waren, maar hij wilde me niet laten gaan tot we kampioen waren geworden met Standard. Dat was zijn doel. Nadien zijn de problemen begonnen.”

Hoe vaak ben je geopereerd ?

“Vier keer. Blessures hebben een bepalende invloed gehad op mijn carrière. Door mijn spierscheur bij Graz kwam Roland Kollmann in de ploeg. Hij werd Oostenrijks topschutter en pakte zijn plaats bij de nationale ploeg terug. Dit seizoen vergaat het hem een pak minder. Zo snel verandert het. Wie weet wat er was gebeurd als ik niet geblesseerd was geraakt.”

Heb je ergens spijt van ?

“Dat ik nooit kampioen van België ben geworden met Standard. Ik was eens tweede en derde, won de beker, maar geen titel. En de blessures.”

Sinds je zeventiende leef je onder het vergrootglas, je vertrok jong naar Italië, woonde daarna in Duitsland en Oostenrijk : wat doet dat met een jongeman ?

“Het verandert hem. Heel erg. Andere landen, andere culturen, andere talen. Ook andere voétbalculturen. Daar steek je van op, zeker als je later als trainer actief wil blijven.

“Het is moeilijk geweest, maar het was mijn keuze. De juíste keuze. Ik wilde voetballer worden en er geld mee verdienen : dan moet je opofferingen doen. Natuurlijk hebben jongeren van mijn leeftijd dingen beleefd die ik niet heb meegemaakt. Maar als ik vijfendertig ben, zal ik dingen doen die zij zich niet kunnen veroorloven. Het was soms hard, ik moet dat niet ontkennen : alleen zitten met je vriendin in Italië, de taal niet spreken… Maar ik heb Italiaans geleerd, nadien ook Duits : met Engels erbij beheers ik nu vier talen. Da’s niet slecht. En straks zijn het er vijf, als ik de lessen Nederlands hier achter de rug heb.”

Op 26 jaar al terugkeren naar Standard had iets van : met de staart tussen de benen. Was het niet te vroeg ?

“Ik weet niet. Dankzij Standard kwam ik toch terug in de nationale ploeg. Maar vooral deed het goed om na vier jaar buitenland weer dichter bij de familie te zijn. Dat heeft ook meegespeeld. Standard is geen kleine club, hé ? Ik kon er een goed contract tekenen, wat ook niet onbelangrijk is. Het idee van D’Onofrio was waarschijnlijk om me na één of twee jaar te laten vertrekken, zoals met Emile ( Mpenza, nvdr) is gebeurd, maar ze hebben me gehouden. Misschien was dat een vergissing.”

Waarom heeft het nooit geklikt met de nationale ploeg ?

“( Kort.) Weet ik niet. Ik ben twee wedstrijden in de basis begonnen : tegen Duitsland en in Noord-Ierland. Eén doelpunt gemaakt, twee keer heel goed gespeeld. ( Glimlacht.) Mysterie. Maar ik betreur het niet : het zou beter geweest zijn als ik er vaker bij was geweest, dat is waar, maar het is nu eenmaal zo gegaan.”

Jammer dat je wellicht altijd herinnerd zal worden als de eeuwige belofte die de verwachtingen nooit helemaal inloste.

“Jammer, ja. Maar dan antwoord ik : kijk naar mijn carrière en zeg me welke beloftevolle spelers het me nog zullen nadoen. Laten we het daar later nog eens over hebben. Ik ben fier op wat ik heb gedaan. En verder : je m’en fou. Er zullen altijd jaloerse mensen zijn.”

Velen zeggen : afgemeten aan zijn talent had het meer moeten zijn. Zie jij dat ook zo ?

“Nee. Talent is één, maar je maakt ook deel uit van een ploeg. Als die niet draait, waar sta je dan met je talent ? Alles zou er helemaal anders hebben uitgezien als we kampioen waren geworden met Standard. Alleen daardoor al zou men heel anders tegen mij hebben aangekeken. Dat ik dat geluk niet heb gehad, betreur ik nog het meest.”

Jarenlang ben je in één adem genoemd met Régis Genaux en Philippe Léonard. Ook hun palmares had er beter kunnen uitzien.

“( Windt zich op.) Er zijn in België mensen die veel te veel verwachten. Philippe heeft jarenlang bij Monaco gespeeld : probeer je dat eens voor te stellen ! En Régis zat bij Udinese en Coventry, maar was vaak geblesseerd waardoor hij vroeg is moeten stoppen. Je moest hem eens zien stappen nu : het voetbal heeft hem gesloopt. Maar het waren niet de eerste de beste clubs, hé. We zullen zien wie het hen nadoet.”

Ariël Jacobs, destijds je coach bij de nationale beloften, noemde je ooit “un grand con”, omdat hij vond dat je je talent te grabbel gooide. Je gaf hem toen gelijk. Is er toch niet dat beetje besef dat je te erg van het leven hebt geproefd ?

“Hoe gaat dat… Je bent jong, achttien jaar, je speelt bij Standard en alles wat daarbij hoort, je komt van Luik, stad waar het altijd beweegt. We hadden een fantastische ploeg : Demol, Vos, Asselman, Wilmots, Bettagno… Drinken, uitgaan met de vrienden, la fête. Pas toen ik naar Italië ging, heb ik me ten volle gerealiseerd wat het is om prof te zijn. In Italië, in Duitsland en zelfs in Oostenrijk heb ik gezien dat jongeren er ernstiger met hun vak bezig zijn dan wij in België. Misschien wilde Ariël dat zeggen. Hij had gelijk. Maar men zegt soms : jeugd kent geen deugd.”

Niet alle wilde verhalen waren verzonnen ?

“Sommige kloppen min of meer, maar zeker niet allemaal. Vaak zijn het gefrustreerde en jaloerse mensen die zaken gaan vertellen. Luik is zo’n stad waar je dít doet ( neemt zijn wijsvinger) en men er dát van maakt ( brengt zijn hand halverwege de arm).”

Zoals dat jij met een wapen rondliep.

“Een wápen ? ! Néé. Het is waar dat ik in die tijd vaak ging schieten, maar dan wel in een schietstand. Ik héb een wapen, én een vergunning : ik ben met alles in orde. Zie je hoe dat gaat ? De een vertelt dit, de ander dat, en op den duur krijg je zulke verhalen. Op honderd meter van ons huis in Tilleur, achter onze tuin, bevond zich een schietstand. Vanuit mijn slaapkamer kon ik het geluid van de schoten lichtjes horen. Op een dag ging ik kijken en ik was meteen verkocht. Toen ik naar Italië vertrok, ben ik ermee gestopt. Misschien dat ik er na mijn carrière weer mee begin. Ik heb twee kinderen ondertussen en dan blijft er ook niet veel tijd over ( lacht).”

In interviews benadruk je steevast dat je vrouw en je dochters, Cassandra (5) en Chiara (3), je hebben “veranderd”. Je bent “serieus geworden”. Meen je dat ?

“Het is omdat journalisten ernaar vragen dat ik over mijn familie praat, anders niet. ( Korte stilte.) Als ik jou zou vragen of je vrouw en je kinderen je leven hebben veranderd, wat ga je antwoorden ? Dan zeg jij ook niet : ‘Nee, het doet me niets, ik ga nog steeds stappen en drinken.’ Als je vrouw dat ’s anderendaags leest in de krant, ben je er geweest, nee ? Bon, het hééft mijn leven veranderd. Als vader heb je verantwoordelijkheid. Het is mooi om te zien hoe je kinderen zich ontwikkelen.”

Zelf groeide je op in niet het gemakkelijkste milieu.

“Nee. Een milieu van arbeiders, van werklozen, van de volkshuizen op de cité. Het was niet bepaald rustig wonen in Tilleur. Niet zoals in Vlaanderen : mooie villa, mooie tuin. Mijn ouders hadden weinig geld. We woonden in een huis van de gemeente, met twee of drie kamers en zonder verwarming boven. Ik weet dus waar ik vandaan kom, ik ken de waarde van geld. Mijn grootmoeder woont er trouwens nog altijd. Zelf woon ik nu in Olne, dicht bij Fléron, op een heuvel op het platteland rond Luik.”

Ook vaak door jou gezegd : dat je zonder het voetbal wellicht in de criminaliteit terecht was gekomen.

“Dat is ook zo. Mijn vrienden van vroeger hangen maar wat rond. Tilleur was berucht om zijn autodiefstallen en les gamins de merde. Ik ben eraan ontsnapt dankzij het voetbal. Altijd maar trainen. Het eiste me zo op dat het bijna werk werd. Bovendien leerde ik al erg vroeg mijn toekomstige vrouw kennen. Dat heeft me veranderd. Als je lang bij dezelfde mensen blijft, begin je te doen zoals zij.”

Vijf jaar geleden stierf je vader.

“Hij rookte erg veel. Dat is zijn dood geworden. Hij heeft ook gevoetbald, bij Tilleur en bij Club Luik, maar hield meer van de bloemetjes buitenzetten. Dat heeft zijn carrière gebroken. Wie jong is, maakt graag plezier, maar hij is er ook nadien mee doorgegaan. Hij dronk en rookte en was vaak niet thuis, waardoor ik vaker met mijn grootmoeder was dan met mijn vader. Door mijn karakter heb ik me erdoor geslagen. Omdat ik het wilde maken als voetballer : dat doel heb ik nooit uit het oog verloren. Mijn ouders waren gescheiden. Mijn moeder woont in Luik nu en is erg blij met haar kleinkinderen. Ik heb nog een halfzus uit een tweede relatie van mijn vader, maar daar heb ik niet zoveel contact meer mee.”

Je lacht weinig, bent voortdurend op je hoede, lijkt het wel.

“Ja ? Ik probeer er nochtans op te letten. Het komt door enkele slechte ervaringen met journalisten. Dat heeft me wat wantrouwig gemaakt. En ik ben bijzonder rancuneus. Ik vergeet nooit : vroeg of laat, al is het over vijftien jaar, krijg ik zo iemand wel te pakken.”

Is je zwarte lijst lang ?

“Nee, nee. En jij staat er niet op. Nóg niet ( lacht).”

Jan Hauspie

‘Als ik kampioen was geworden met Standard, zou men mij helemaal anders bekijken nu.’

‘Wie jong is, maakt graag plezier, maar mijn vader is er ook nadien mee doorgegaan. Dat is zijn dood geworden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content