Na een uitgebreide passage bij Utrecht en een korte stop in Almelo is Stefaan Tanghe terug in België. In hartje Lauwe maakt hij de balans op van zeven vette Nederlandse jaren.

Nu de familie na zeven jaar Nederland opnieuw in Lauwe woont, is het ten huize Tanghe nog een beetje zoeken naar de juiste tongval. Papa Stefaan is al het best geïntegreerd. Hij vertelt het relaas van zijn carrière overwegend in een accentloos Algemeen Nederlands, maar schakelt met sprekend gemak over op het plaatselijke dialect. Zoon Juul en dochtertje Emma hebben nog wat werk voor de boeg. Wanneer ze vragen of papa een handje kan helpen bij het afspelen van een dvd doen ze dat met een onmiskenbaar Nederlands accent. “Dat moet er nog uit”, vindt Stefaan. “Maar op school en in de crèche hebben ze dat opgepikt. Zelf heb ik er minder last van. Al moet ik in interviews wel opletten dat ik niet overdrijf met het woordje ‘lekker’.” In wat volgt, zal hij welgeteld één keer zondigen.

Laten we beginnen bij het begin : FC Utrecht. Ooit gedacht dat je het daar vijf seizoenen zou uitzingen ?

Stefaan Tanghe : “Ik weet nog wat Hugo Broos zei toen ik voor Utrecht tekende : ‘Helemaal geen club voor jou’. Utrecht heeft de naam een harde club te zijn en Broos dacht dat ik daar als schuchtere West-Vlaming niet zou aarden. Ik neem aan dat hij op dat moment vooral ontgoocheld was over mijn vertrek bij Moeskroen. Achteraf bekeken is het natuurlijk een hele goede keuze geweest. Twee bekers gewonnen, de Johan Cruijff Schaal gewonnen, vier Europese campagnes… Was ik in België gebleven dan had ik nooit zo’n erelijst bij elkaar gevoetbald. Die eerste bekeroverwinning in 2003 was de mooiste. 1-4 winst tegen Feyenoord in de Kuip. Wellicht de beste wedstrijd die ik met Utrecht speelde.

“Toch had Broos wel een punt. Het Nederlandse voetbal is inderdaad hard. Zeker niet alleen verbaal. Elke training is een schoppartij. Niemand wordt gespaard, ook niet de spelers met enige status. Iedereen wil in de ploeg staan. Na de training schudden ze dan handjes en zo worden alle ruzies bijgelegd. In België is de beleving van de training toch anders. Spelers willen hier vooral niemand blesseren. Zelf wil ik trainingspartijtjes altijd winnen, maar anderen lijken wel eens te denken : ‘winnen we dan is het het goed, verliezen we dan is het ook goed’.”

Volgens je ex-coach Foeke Booy ben je inderdaad vernederlandst. Je zou je verbaal veel meer laten gelden dan voorheen. Akkoord ?

“Dat is absoluut zo. Vroeger was voetballen voor mij : aanvallen en mijn mond houden. In Nederland kan dat niet. Trek je daar je mond niet open, dan doe je niet mee. Dat is op alle niveaus zo. Met Roeselare waren we in Delden op stage. Daar speelde ergens een Nederlandse amateurclub en dat hoor je tot tien kilometer ver. Bij een Belgische club is het een dooie boel. Op training wordt dat er echt ingepompt. Alleen, kaats, draai rechts,… Tot in het extreme, maar je kan beter te veel spreken op het veld dan te weinig. Wij Belgen mogen beslist wat mondiger worden, waarom altijd zo bescheiden ?”

Gezien jouw overwegend voetballende kwaliteiten was de Nederlandse competitie je op het lijf geschreven, niet ?

“Bwah, ik dacht aanvankelijk ook dat er in Nederland heel aanvallend gevoetbald zou worden. Ik ging ervan uit dat er meer ruimte zou zijn, maar dat bleek totaal niet het geval. Er is in Nederland een tendens om behoudender te spelen. Zelfs Ajax ruilt zijn 4-3-3 al eens in voor een 4-4-2. De ruimtes worden heel klein gehouden. Ik werd steeds heel kort gedekt. Vaak speelde ik als aanvallende middenvelder en dat betekende dat een verdedigende middenvelder een hele wedstrijd lang in mijn buurt bleef. Dat maakte het heel moeilijk voetballen. Het viel niet mee om ruimte te vinden en diepgang in je spel te leggen, maar uiteindelijk heb ik me daar wel goed op ingesteld. Op het juiste moment voor doel opduiken, dat is van jongs af aan mijn grote kwaliteit geweest, maar pas bij Moeskroen en zeker bij Utrecht koppelde ik daar ook scorend vermogen aan.”

Sollied en Anthuenis

Is er tijdens je beste Nederlandse jaren ooit interesse geweest van Ajax, PSV of Feyenoord ?

“Neen, de Nederlandse topclubs hebben nooit interesse getoond. Bovendien dacht ik altijd : ‘Als een club uit de top drie niet lukt, dan kan ik nergens beter zitten dan bij Utrecht, een goeie middenmoter en een gezellige club.’ Twee keer heb ik heel dicht bij een Belgische topclub gestaan. Toen ik nog voor Moeskroen speelde, was er heel concrete interesse van Anderlecht. Aimé Anthuenis wilde me graag, maar voorwaarde was wel dat Pär Zetterberg zou vertrekken. Uiteindelijk tekende ik in april voor Utrecht en twee weken later verkaste Pär naar Olympiacos.

“De interesse van Club Brugge was nog concreter. Het eerste jaar bij Utrecht had ik het moeilijk en Sollied zag me graag komen. Financieel was ik rond met Brugge en ook de clubs stonden op het punt een vergelijk te vinden. Maar vlak voor een delegatie van Utrecht naar Brugge zou afreizen om de transfer af te ronden, blesseerde ploegmaat Reinier Robbemond zich aan de schouder. Ik viel voor hem in, speelde een goeie wedstrijd en scoorde twee keer. Toen mocht ik niet langer vertrekken.”

Had je het kunnen waarmaken bij een topclub ?

“Ik weet het niet, dat is heel moeilijk in te schatten. Was ik op iets jongere leeftijd bij Utrecht terechtgekomen, dan had ik die transfer misschien wel gemaakt. Mijn beste jaren in Nederland beleefde ik rond mijn dertigste. Op die leeftijd is het niet opportuun om de overstap naar de top nog te maken.”

Een ander manco in je carrière : je speelde nooit een groot toernooi met de Rode Duivels. Ook daar stond je nochtans twee keer heel dicht bij.

“Ja, dat klopt. Voor Euro 2000 had ik gewoon pech. Ik zat in de selectie, maar twee of drie weken voor de start van het toernooi breek ik bij Moeskroen mijn teen. Jammer, maar niks aan te doen.

“Dat ik het WK in Japan en Zuid-Korea miste, viel me zwaarder. Robert Waseige nam me op in de voorselectie van zevenentwintig, maar uiteindelijk viel ik alsnog af. Toen ik dat hoorde, was het uiteraard een grote ontgoocheling, maar onverwacht kwam het zeker niet. Met Waseige was de relatie verre van optimaal. Ik weet niet waarom. Ik sprak weinig met hem en hij leek ook niet veel vertrouwen in me te hebben. Ik scoorde in de voorbereidingsmatch tegen Noorwegen de winning goal, maar de volgende wedstrijd werd ik niet geselecteerd. Walter Baseggio kreeg op mijn positie steeds de voorkeur, hoewel ik hem toen niet goed vond spelen.

“Ach, was Georges Leekens bondscoach gebleven, had ik misschien twintig of dertig wedstrijden meer gespeeld voor de nationale ploeg, maar ik prijs me gelukkig met de carrière die ik tot dusver heb gehad.”

Je denkt nooit eens op een onbewaakt moment : ‘Verdorie, misschien had ik het nog verder kunnen schoppen’ ?

“Eigenlijk niet. Op mijn eenentwintigste speelde ik nog bij de provinciale juniores van Kortrijk. ’s Morgens om kwart over negen, met vrienden die tot vijf uur op café hadden gezeten ( lacht). Op zo’n moment is een internationale carrière het laatste waaraan je denkt.

“In 1998 ging ik samen met Yves ( Vanderhaeghe, nvdr) naar de Rode Duivels kijken in Parijs. Compleet met een sjaal rond de hals en de nationale driekleur geschilderd op onze wangen. Dat je een jaar later zelf bij die selectie zit, dat is tamelijk absurd. Ik zat daar aan tafel met al die grote namen en durfde nauwelijks rond me te kijken. Ik was net prof geworden bij Moeskroen, was nog een verlegen West-Vlaams manneke. Ik reed naar de training met mijn wagen van Moeskroen, een klein modelletje dat beletterd was van boven tot onder. Die auto stond daar op de parking tussen de Mercedessen en de Porsches… Mocht ik toen geweest zijn wie ik nu ben, dan had ik ongetwijfeld veel meer mijn mond open gedaan. Dan zou ik me veel meer hebben geprofileerd, maar toen had ik dat nog niet in me.

“Neen, ik ben heel tevreden met mijn carrière. Bij welke ploeg ik ook speelde, nergens heb ik het cadeau gekregen. Bij Kortrijk was ik te klein en te tenger. Dat wilden ze verhelpen met groeihormonen, maar dat heb ik maar niet gedaan. Op mijn negentiende ben ik dan plots tien centimeter gegroeid en zo was dat probleem van de baan. Bij Moeskroen zat ik de eerste zes maanden op de bank. Broos zei tegen mij : jij bent de man van de terugronde. Mijn geluk was toen dat ik in mijn eerste wedstrijden meteen scoorde. Om maar te zeggen : een voetbalcarrière is altijd het resultaat van talent en een dosis geluk. Je moet het geluk hebben dat je een trainer treft die je een kans wil geven, maar ook voldoende talent om het precies op dat moment waar te maken.”

Plateaus bier

Na vijf seizoenen verdween je uiteindelijk uit de basis bij Utrecht. ‘Problemen met het vormpeil’, zo verwoordde Foeke Booy het.

“Daarin heeft hij gelijk. Het hele team speelde niet goed, ikzelf dus ook niet. Ik begon de eerste twee wedstrijden als kapitein, maar het draaide niet. Ik had me kunnen verzoenen met een plaats op de bank, maar Booy zette me meteen uit de selectie. Voor mezelf wist ik op dat moment : ‘Dit kan niet, het is tijd om te vertrekken.’ Voor mij was het moeilijk om nog verder te werken met Booy, ik vond het nogal vreemd wat er allemaal gebeurde.

“In de winterstop kwam het aanbod van Heracles. Achteraf bleek dat een heel goeie keuze. Ik heb er anderhalf jaar lang een schitterende tijd gehad. Alles kon daar : muziek voor de wedstrijd in de kleedkamer, plateaus bier na een gewonnen match, allemaal geen probleem. Nooit had ik gedacht dat zo’n klein clubje zó kon leven. 8500 plaatsen telde het stadion, maar het was steeds uitverkocht. Enige minpunt waren de kilometers. Elke dag reed ik 130 kilometer enkel van Utrecht naar Almelo. Geen ideale situatie met een vrouw en twee kindjes.”

Dan tref je het nu beter met Roeselare. Hoe is die overgang er gekomen ?

“Vorig jaar liep ik Luc Devroe tegen het lijf. Hij liet verstaan dat Roeselare geïnteresseerd was indien ik naar België wenste terug te keren. In december nam hij daadwerkelijk contact op en een maand later waren we er eigenlijk al uit. Alleen kwam er op dat moment een kink in de kabel : Devroe trok naar Club Brugge en zijn opvolger Hans Galjé was niet helemaal overtuigd van de transfer. Ik denk dat hij wat problemen had met mijn leeftijd. Daarom hebben ze me een aantal wedstrijden gescout bij Heracles en op basis daarvan beslist om me toch te nemen.”

Galjé zal zich die keuze wel niet beklagen. Je ontpopte je meteen tot een belangrijke schakel bij Roeselare.

“Ja, dat is leuk om vast te stellen. Je komt toch met een pak vraagtekens naar België. In de voorbereiding liep het voor geen meter. Op een bepaald moment dacht ik bij mezelf : ‘Als dat maar goed afloopt.’ Ik had absoluut geen zin om me hier in de laatste jaren van mijn carrière belachelijk te laten maken. Maar nu is de competitie begonnen en draait het lekker. Ik denk dat de mindere voorbereiding te wijten was aan de zware conditietraining die we afwerkten. Slechte wedstrijden kwamen er meestal na doorgedreven trainingen. Ook dat is een verschil met Nederland. Daar doe je echt alles met de bal. Bij Heracles bestond een opwarming bijvoorbeeld uit een partijtje zes tegen twee. Een loopsessie om zeven uur ’s morgens, zoals we hier op stage deden, dat was ik echt niet meer gewoon. Ik merk echter dat we van dat conditionele werk de vruchten plukken.”

Hoe evalueer je het niveau van de huidige Jupiler League ? Ligt het hoger of lager dan toen je zeven jaar geleden vertrok ?

“Dat is een vraag die me vaak wordt gesteld, maar op dit moment kan ik dat onmogelijk inschatten. Mijn eerste indruk is dat het niveau niet drastisch is veranderd. Afgelopen weekend speelden we tegen Genk en dat lijkt me qua niveau dicht aan te leunen bij het Genk waar ik destijds met Moeskroen tegen speelde. Hun eerste helft was heel goed, maar ze bliezen ons zeker niet van de mat. In Nederland gebeurt het vaak dat je er in de topwedstrijden niet aan te pas komt. Als je met Heracles Almelo op PSV gaat spelen, dan weet je dat de kans bestaat dat je tachtig minuten geen bal raakt. In België is dat anders. Ajax, PSV en Feyenoord hebben ook absolute topspelers in de rangen. Jongens die je even minder kan zien in een wedstrijd, maar dan met één doelgerichte actie de wedstrijd beslissen. Belgische topploegen moeten het van het collectief hebben. Presteren daarin een paar spelers ondermaats, dan ben je als kleinere club niet kansloos.” S

Door Jan-Pieter De Vlieger

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content