Het negativisme was groot bij Waasland-Beveren, maar doemdenken heeft nog niemand geholpen. Ook Glen De Boeck niet, die bij zichzelf dacht ‘ook een goeiemorgen allemaal’, fors ingreep en weer aanknoopte met het succes. ‘Ik zie heel veel perspectief in Beveren.’

Exact een jaar geleden zaten we hier ook, in een trendy restaurant in Antwerpen, vlak bij het punt waar Waalse en Vlaamse Kaai met elkaar verbroederen. Net als nu regende het en sloeg de kilte op de botten wanneer je na gezellig tafelen weer de hoek omsloeg, richting Schelde. Maar er is weldegelijk een verschil. Zag hij er een jaar geleden nog moe uit en wat murw getikt nadat een avontuur in Venlo voortijdig werd afgebroken, dan leeft de Glen De Boeck (41) anno 2012 zichtbaar op. Zes weken Waasland-Beveren en een 11 op 18 hebben hem duidelijk een nieuwe drive gegeven. De dagen zijn goedgevuld, de ploeg voetbalt aardig tot goed en er wenkt een stage onder de Turkse zon. Er is weer perspectief voor het dode vogeltje dat de neo-eersteklasser was. De Boeck reanimeerde en dat gaf hemzelf ook weer zuurstof.

Hoe kwam Waasland-Beveren bij jou terecht?

Glen De Boeck: “Ze hebben mij gecontacteerd de dag na de nederlaag tegen Brugge, 2-6. Om elf uur ’s ochtends kreeg ik telefoon, of ik geïnteresseerd was. Daarop zijn we rond de tafel gaan zitten. Ik had ze al een paar keer zien spelen, er zat wel iets in, vond ik. Maar ik vond ze ook af en toe wat naïef. Ik heb na dat gesprek even bedenktijd gevraagd, ’s avonds zijn we bij elkaar gaan zitten en bereikten we een akkoord voor een contract tot het einde van het seizoen.”

2-6 verloren, alles in puin. Hoe begin je?

“Toen ik er aankwam, was alles negatief. Alles. Je voelde dat als je binnenkwam in die club. Die hadden het eigenlijk al opgegeven. Daar schrok ik van. Je begint met het voeren van individuele gesprekken. Uitvissen waar het aan ligt. Een aantal jongens kende ik. Daniel Cruz, Wesley Sonck. Je praat, schrijft dingen op, legt linken. Er zaten wat verhoudingen scheef, die tracht je op te lossen door gesprekken. Je hebt zelf ook voetbalideeën, die leg je voor aan de groep, wat je wilt. En dan heb je twee mogelijkheden: ofwel pakt de mayonaise, ofwel pakt ze niet.”

‘Daniel, wie is dat?’

Je greep voor je eerste wedstrijd, op KV Mechelen, zeer grondig in, met zeven positiewissels.

“Ik vond het niet logisch dat een ploeg in die situatie zo veel goals slikte op counter en desorganisatie. Dat valt te trainen, maar heeft ook te maken met de discipline van de spelers. Die was ver te zoeken. Ik hoef daar niet flauw over te doen, ik heb ook een stuk professionaliteit binnengebracht: samen ontbijten om een groepssfeer te creëren, vier uur voor de match samenkomen in plaats van twee uur. Ik wil dat die jongens voetbal eten, drinken en slapen. Voor heel wat jongens was dat een grote verandering. Ik heb geprobeerd mijn ideeën over te brengen door de training ontzettend veel stil te leggen, steeds weer, tot ze het snapten. Mijn stembanden zagen af, maar het loonde. Toen ik op dag één Jonathan Rowell bezig zag, dacht ik: wauw! Ik moest aan Cruz gaan vragen wie dat was, ik had nog nooit van hem gehoord. Die jongen ziet het niet alleen, hij kan het ook nog uitvoeren. Links of rechts, maakt niet uit. En die had nog nooit gespeeld.”

Met de wedstrijden werd hij wel zelfverzekerder, op het arrogante af.

“Dat is dan ook mijn taak, om zijn overmoed – want dat is het – te temperen. Zijn voordeel is wel dat hij een professionele opleiding had. De discussie die we nu hebben, is of hij het hoger kan. Hij vindt van wel, ik niet. Hij moet zich spiegelen aan Lucas Biglia. In het begin vond die dat ook, daar had Frankie Vercauteren met hem heel veel gesprekken over: dat hij geen nummer 10 was. Als je hem nu bij Anderlecht ziet functioneren… Biglia is de patron, maar een rij lager. Rowell moet ook achter de bal spelen. Siebe Blondelle maakt ook die progressie. In diens carrière zit veel meer dan wat hij er tot nu uithaalde. Die is veel te gemakkelijk voor zichzelf, bijna schandalig vind ik dat. Hij is niet traag, hij is groot, atletisch, multifunctioneel, én een goeie linkspoot. Als ik morgen trainer ben van een club die wat hoger staat, neem ik die zo mee voor de kern. Alleen heeft hij nog niks gedaan met die kwaliteiten.”

Een van je eerste zetten was ook het naar achteren halen van Bas Sibum, tot dan verdedigende middenvelder.

“Er werd achterin te weinig gecoacht. Ooit zei een trainer mij: ‘Als je zelf niet rap bent, is dat niet erg, als je maar ziet dat er voldoende volk rond je staat dat je kan sturen.’ Organisatie heeft te maken met communicatie. In de ploeg werd niks gezegd. Daarom vond ik Sibum achteraan belangrijk. Nederlander, verbaal sterk. Niet snel, neen, maar er nog niet uitgelopen. Ik was als voetballer ook zo. Als je goed staat, en de rest rond jou ook, is traag zijn niet zo erg.”

In doel liet je Colin Coosemans staan.

“Ik vond het niet opportuun om daar weer te wisselen, omdat er net een week of drie, vier voordien was veranderd. Colin doet het goed en maakt óók heel veel progressie. Hij is nu baas tot aan het penaltypunt, daar waar hij voordien niet van zijn lijn kwam. Ik heb dat ook gezegd: liever een keer te veel komen en er desnoods eens onderdoor gaan, dan niet komen. Alle credits naar Michaël Clepkens, die heeft het goed gedaan, maar als de vorige trainer om welke reden ook een beslissing neemt, trek ik die door. Niet op basis van kwaliteiten, maar zeven wijzigingen was al meer dan genoeg.”

Oudjes

Hoe loopt het binnen de club?

“Ik denk dat er ook daar gigantisch veel veranderde. Vanaf 1 januari heb ik een voltijdse assistent. Ik schrok toen ik op een bepaalde moment alleen stond. Op een dag zei de assistent-trainer: “Coach, morgen ben ik er niet.” De keeperstrainer evenmin, ze moesten beiden werken… De doelmannen moesten zichzelf maar opwarmen. Ik delegeer veel als trainer, maar dingen die voor mij normaal zijn, twee assistenten, waren niet voltijds aanwezig. Scouting is ook nog een werkpunt. Ik heb nu het geluk dat ik in mijn functie als analist veel wedstrijden zag. Ik keek thuis ook nog heel veel voetbal, nam heel veel op, heb een netwerk. Ik kan dus nog veel zelf invullen op de korte termijn, maar dat is een werkpunt voor de langere termijn.”

Ben je voorbereid op de komende transferperiode?

“Ik ga nu wat af op wat ik zie en weet. Op dat vlak hebben we met Jonas Ivens al een heel belangrijke transfer gedaan. Verstandige gast, ik wilde hem indertijd al naar Beerschot halen, maar toen koos hij voor Groningen. We werken nu sneller dan we dachten toch samen. Hij wil opnieuw aan spelen toekomen, voor ons is dat een ongelooflijke aanwinst.”

Ga je Christophe Lepoint niet missen?

“Op dat vlak zullen we een aantal correcties moeten aanbrengen. Ik had hem er liever bij gehouden, maar het zal van de nieuwkomers afhangen of we hem missen. Als zij hun kwaliteiten tonen, hoeft dat in principe niet.”

Wat verwacht je van de nieuwe jongens van AA Gent?

“Als ik morgen in hun situatie zit en ik word weggestuurd – want zo is het toch – dan zou ik toch even willen laten zien dat ze de verkeerde keuze maakten. Christophe heeft het zo opgepikt, hard gewerkt en een ongelooflijk halfjaar gespeeld. De Jordan Remacle van OHL wil ik ook zien. Stijn De Smet ken ik van bij Cercle, ik blijf het zonde vinden dat hij niet het maximum uit zijn carrière haalde. Ooit heb ik gezegd: als die nooit de Gouden Schoen wint, ligt dat alleen aan hemzelf. Hij heeft nog steeds de tijd om er alles uit te halen, maar ik vind het spijtig dat hij zo ver is afgegleden. Hij moet weer bepalend worden en ik zal daar alle dagen bovenop zitten.”

Wat met de ouderen? Sonck, Cruz, Cavens…

“Ik kijk niet naar leeftijd, maar naar wat ze op het veld en tijdens de week presteren.

“Dat Franco Zennaro tegen RC Genk de bank haalde… Toen ik begon, was daar om allerlei redenen geen sprake van. Ik heb met die jongen een aantal gesprekken gehad, die is zijn stinkende best beginnen te doen en dan beloon ik hem met een plaats op de bank. Hij is zelfs ingevallen. En zo gaan we door. Ik ga me niet aan dingen ergeren, dan had ik er niet aan moeten beginnen. Ik stuur bij waar ik dat nodig acht. En daar gaan we het maximale uithalen. 11 op 18 tegen Mechelen, Standard, Gent, Kortrijk, Cercle en Genk, dan heb je het goed gedaan. Verdomd goed.”

Een constante is wel: voetbal. Over de grond.

“Daar werken we op. Steeds weer. Ik heb oefeningen waarbij de bal niet boven kniehoogte mag komen. Wat baat het om dertig seconden achter een bal te lopen, hem te recupereren, om hem vervolgens direct weer af te spelen? Ze moeten niet bang zijn om de bal te verliezen, ze moeten een oplossing zoeken. Ook achteraan. In de voet. Het kan dat zoiets eens fout afloopt, maar ze moeten over de grond spelen. Ik zie daar al heel wat progressie in. Van de match tegen Genk heb ik genoten. Fysiek is er nog een progressiemarge, maar dat doen we wel op stage. Zes dagen en bewust geen wedstrijd. Een stage is om te trainen. Als je daar een wedstrijd speelt, krijg je weer dat competitie-element, want je wilt niet met 5-0 verliezen. Zoals tegenwoordig de media alles kort opvolgen… 5-0 betekent op het thuisfront miserie, dus kun je de dag voordien niet te hard trainen, de dag van de match ook niet en de dag na de match evenmin. Dat spelen van wedstrijden op stage is een oude gewoonte waar ik geen voorstander van ben.”

Het enige minpunt tot dusver was de bekeruitschakeling tegen Oostende (0-3).

“Niet mee akkoord. Omdat deze ploeg mentaal noch fysiek in staat is twee wedstrijden per week te spelen. Als wij waren doorgestoten, hadden we nooit van Kortrijk gewonnen. En de return is vlak voor de competitiewedstrijd tegen Lierse… De focus moet bij de competitie blijven. Hebben wij daarom opzettelijk verloren? Natuurlijk niet. Maar ik vond het geen uitslag die hard aankwam. Aan de ene kant zeggen: we willen erin blijven, dan kun je aan de andere kant niet zeggen: de beker is de kortste weg naar Europa. Hold your horses, please. Waar is het evenwicht? Wat kan Waasland-Beveren nu in Europa doen? Misschien binnen vijf jaar, laat het ons hopen, maar nu toch niet.”

Fluitconcerten

Hoe zit het met de karakters in je ploeg? Rowell die boos kijkt als Sonck een vrije trap neemt, Sonck die zich ook laat gelden, Shish die boos is na een vervanging voor de rust, Sibum die het goed deed, maar plots Ivens ziet opduiken… Hoe temper je dat?

“Zij bepalen dat. Rowell en Sonck moeten onder elkaar uitmaken wie de ballen trapt. Het zijn volwassenen. Rowell nam op Gent zijn verantwoordelijkheid voor een strafschop – Sonck legde zich daarbij neer – en hij trapte hem mooi binnen. Ik heb dat graag, maar weet ook: discussie op een veld is moordend, dat mag nooit de bedoeling zijn. Wesley is Wes-ley, een prof. Die leeft ervoor, traint, wil spelen. Zijn houding op het veld moet hij een beetje aanpassen, maar dat ziet hij wel in. Hij is alle dagen als een van de eersten op de club, pakt na de training verzorging. Ik snap niet dat ze hem in Lier op een zijspoor zetten. Een gemotiveerde Sonck laat mensen functioneren en is balvast. Hij scoort niet meer zo veel, oké, maar heeft dat alleen met hem te maken?

“Cruz is een fiere gast, die je in zijn waarde moet laten. Als je rechtuit met hem praat, heb je geen problemen, die is intelligent en volwassen genoeg. Zo’n speler moet je niet meepakken en als negentiende man in de tribune zetten. Dan raak je hem in zijn waardigheid.

Gal Shish is kwaad op mij, maar hij moet vooral boos zijn op zichzelf. Vijf minuten voor de match op Cercle moet hij zijn studs nog veranderen, terwijl we anderhalf uur op voorhand in het stadion zijn. Moet hij drie man inschakelen om hem te helpen… Niet professioneel. Als ik dan wat dingen meegeef en hij voert die niet uit… Als ik benadruk geen stomme tackles te doen en hij doet ze toch, niet één maar drie, dan brengt hij de ploeg in gevaar. En dan wacht ik niet tot aan de rust om te wisselen, zoals hij vroeg. Ik doe zoiets niet met plezier, hoor, maar het moest. Zo’n jongen laat ik zeker niet vallen. Na de winterstop gaan we praten en werken op die fouten.”

De open brief aan de supporters, waarom was die nodig?

“Ik zei het al: vanaf dag één merkte ik – en natuurlijk heeft dat ook te maken met positie en resultaten – negativisme. Op de eerste training begroette de oude garde me met: ‘Wa komde gij hier doen, wa gade gij daarvan maken, van die bende.’ Ik dacht bij mezelf: dag heren, ook een goeiemorgen. Ook in de thuiswedstrijden fluitconcerten, terwijl die jongens allemaal al onder de grond zaten. Daarom vond ik het belangrijk om te zeggen dat van negativisme niemand beter werd. Als ik nu de sfeer zie… Helemaal gekeerd. Na Genk kwam een wat oudere man me zeggen dat het lang geleden was dat hij dat nog had meegemaakt.”

Je straalt zelfs.

“Als ik nu foto’s zie uit die periode van Beerschot… Erg. Dat heeft mij echt zwaar geraakt, veel schade berokkend. Ik ben een tijd zwaar verbitterd geweest, heb er lang over gedaan om dat los te laten, sliep slecht… Drie jaar reed ik naar Cercle met de glimlach, terwijl het een uur ver was. Beerschot was maar tien minuten, maar ik ging zeer vaak tegen mijn zin. Wat zal het vandaag weer zijn? Sabotage? Dat weten en er niks tegen kunnen doen… Maar nu voel ik me weer goed en dat zie je.”

Is er veel mogelijk in Beveren?

“Volgens mij wel. Ik kijk daar wel naar, dat is de reden waarom ik ook voor Beerschot koos, topvoetbal in Antwerpen leek mij mogelijk. De regio Waasland heeft een gebied van 240.000 inwoners. Dat is drie keer meer dan Brugge. Als ik zie wie sponsor is… De haven kortbij, steun van de gemeente… Daar is volgens mij heel wat mogelijk. Maar we moeten eerst zien dat we in eerste klasse blijven. En dan een structuur neerzetten en innoveren.”

DOOR PETER T’KINT

“Ik hoef daar niet flauw over te doen: ik heb hier een stuk professionaliteit binnengebracht.”

“De periode bij Beerschot heeft mij echt zwaar geraakt en veel schade berokkend.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content