Op 30 juni trok Johan Vermeersch de stekker definitief uit RWDM Brussels, of wat er nog overbleef van de volksclub uit Molenbeek. Jean Haeck, ex-supporter van Daring tot en met Brussels, voormalig jeugdvoorzitter en beheerder, blikt met een mengeling van trots, spijt en weemoed terug.

Op het terras van Den Ouden Belg in Relegem zit een pak RWDM-geschiedenis samen aan een tafeltje. Er is Paul Van Himst,die op het eind van zijn spelersloopbaan nog even voor de vijand uit Molenbeek voetbalde en die later na het eerste faillissement een paar jaar trainer werd. Er is Jan Boskamp, als speler het boegbeeld voor het sterke RWDM dat in 1975 zijn enige landstitel haalde. Er is Jean Haeck, grote vriend van Boskamp, een leven lang supporter van de club uit Molenbeek, en een aantal jaren ook jeugddirecteur en beheerder. Later zal ook Robert L’Ecluse nog passeren, de zoon van Jean-Baptiste L’Ecluse,die RWDM naar de Belgische top stuwde.

Het onderwerp van gesprek is het verdwijnen van RWDM een paar dagen eerder. Boskamp voelt daar niets bij, zegt hij kort. “Mijn club bestaat al lang niet meer. Dat was het RWDM van L’Ecluse. Dit was een andere club.”

De dag waarop Jean Haeck zijn verhaal doet, is – o ironie – de eerste dag waarop White Star Bruxelles, de tweedeklasser die uit Woluwe overkomt, in het Edmond Machtensstadion traint. Er wordt dus nog gevoetbald in het Edmond Machtensstadion, maar van RWDM en Daring Molenbeek waart nog hooguit een flard geest rond. Daarmee voetbalt na 94 jaar voor het eerst geen club uit Molenbeek in het stadion.

Jean Haeck: “Ik ben geboren in Molenbeek. Dat kunnen er niet veel zeggen, want er is nooit een ziekenhuis geweest in Molenbeek. Dus werden de meeste mensen geboren in Jette, Brussel of Ukkel. Ik zag het levenslicht op een tafel in Molenbeek, in 1936. Ik heb de oorlog meegemaakt. Mijn grootouders hadden een café aan de Vlaamse Poort aan het Kanaal. Mijn vader was met het leger weg, mijn grootouders zijn met mijn moeder gevlucht naar Oostende. Ik was toen vier en een half, we zijn dagen te voet onderweg geweest. In Oostende is mijn zus geboren, zij is dus Oostendse.

“Op mijn tiende liet ik mij inschrijven bij den Daring. Ik heb er twee jaar bij de cadetten gespeeld en twee jaar bij de scholieren. Op mijn zestiende ben ik gaan koersen, maar supporter van den Daring ben ik altijd gebleven. Soms ging ik ook mee op verplaatsing met de bus.

“Anderlecht is altijd onze aartsrivaal geweest. Waarom? Omdat zij beter waren dan wij, dus bestond het hoogtepunt van ons seizoen erin hen te kloppen. Als we Anderlecht versloegen, was het altijd ambiance. Het grootste feest was een zege op Anderlecht zelf, in de halve finales van de beker van België in 1968, toen onze spits in de 119e minuut, op het einde van de verlengingen dus, de winning goal maakte, waardoor we ons plaatsten voor de finale. Die verloren we dan wél kansloos met 6-1 van Club Brugge, maar enfin: we hadden wél Anderlecht geklopt.”

Met de mobylette naar Bilbao

“In 1973 besliste mijnheer L’Eclusete fusioneren met Racing White, zelf een fusie van Racing Brussel en White Star. Die hadden een heel goeie, maar een dure ploeg. Ze hadden schulden en er waren problemen met de gemeente Woluwe. Ze kwamen bij ons spelen, want wij hadden een groot stadion met veel volk.

“In 1974/75 zijn we kampioen geworden met een fantastisch team. In 1973 hadden we een supportersclub opgericht, de Bolhoeden. Een jaar later is Boskamp gekomen. Ik had hem gevraagd of hij peter wilde worden van mijn ploegske, Savio Molenbeek. Zo kwam hij dikwijls na de training kaarten in ons supporterslokaal Café Bon Coin. Hij was zelfs in mijn ploeg ingeschreven, net als Jacques Teugels. Die hebben zelfs een paar keer meegevoetbald. Toen dat uitkwam, kregen ze daar een ferme boete voor. Boskamp steekt me dat nog wel eens door, dat ik hem veel geld heb gekost.

“Na zijn eerste jaar wilde Boskamp weg bij RWDM. Hij woonde in Woluwe. Zijn vrouw, wijlen Jenny, voelde zich daar niet goed. Ze wou terug naar Nederland. Toen heeft L’Ecluse een mooi huis voor hem gebouwd in Relegem.

“Tot 1981 speelden we ieder jaar Europees. De laatste Europese wedstrijden waren tegen Torino. Thuis verloren we met 1-2. Ginder wonnen we met 1-2, na verlengingen gingen we eruit. Dat was de laatste Europese match voor het eerste faillissement.

“Ik heb alle Europese wedstrijden bijgewoond. De verplaatsing die me het meest is bijgebleven, was naar Carl Zeiss Jena. Ginder werden we constant gevolgd door iemand van de overheid. Na de verlengingen waren er penalty’s. We stonden met 3-0 voor, het werd 3-1, dan 3-3, uiteindelijk verloren met 5-6. Eric Dumon miste de beslissende strafschop. De spelers hebben ginder alles gekocht wat ze aan fotobenodigdheden wilden.

“In 1976 zijn we zelfs tot de halve finale geraakt, tegen Bilbao. Bij ons werd het 1-1, ginder bleven we steken op 0-0. We lagen eruit, terwijl we in die campagne dus twaalf Europese wedstrijden op rij niet verloren hadden. Straf, hé? We zijn met twee auto’s naar daar vertrokken, zonder tickets en zonder hotelreservaties. Was dat even schrikken. Alle hotels waren bomvol, er was nergens een kamer vrij, omdat daar een of ander groot congres plaatvond. Terwijl ik in de stad rondjes aan het rijden was, zag ik plots Piet de Visser wandelen, toen trainer van RWDM en nu scout voor Chelsea. Ik riep: ‘Meneer De Visser, waar is Boskamp?’ Hij toonde mij een chic hotel in volle stadscentrum. Ik liep dat hotel binnen, met een hal bijna zo groot als een voetbalveld. In de lobby lag één man met de voeten op tafel: Boskamp. ‘Wat komt gij hier doen?’, vroeg hij. Alsof hij dat niet had kunnen raden. Boskamp stapte met mij naar de receptie, belde Michel Verschueren en zei: ‘Die mensen moeten een slaapplaats hebben en tickets voor de match.’

“Spijtig dat we uitgeschakeld werden. We zijn daar door die Basken goed ontvangen, met hun drinkkruiken vol wijn. Er waren daar nog veel mensen uit Molenbeek, onder wie de pastoor. Eerwaarde Stoffels was nen hevige, die er graag bij was als er iets te vieren viel. Die was met zijn mobylette van Molenbeek naar Bilbao gereden.

“Na de match was er in dat hotel een receptie voor de spelers. Boskamp was er niet, die was kwaad omdat ze de finale tegen Juventus misgelopen waren. In het midden van de gang zat de afgevaardigde op een stoel, opdat na de receptie geen enkele speler het hotel zou verlaten om te gaan stappen. Tot plots het licht uitviel. Zeker vijf à zes spelers zijn toen weggeglipt. Boskamp heeft daarop ferme ruzie gehad met Kresten Bjerre, ze hebben die uit elkaar moeten halen. Bjerre was ook gene simpele. Die twee lagen elkaar niet, maar op het veld zag je dat niet.

“Later is Boskamp vertrokken naar Lierse. We zijn altijd vrienden gebleven, tot hij naar Anderlecht vertrok. Dat was een steek door mijn hart. We begrepen niet dat hij, die ook altijd zo tegen Anderlecht was geweest, dat kon doen. Later is hij nog eens teruggegaan, op aandringen van Jean Dockx. Dockx zat bij Racing White. Hij werd door Anderlecht overgenomen in ruil voor drie paars-witte spelers: Maurice Martens, Gérard Desanghere en Jacques Teugels.

“Al die tijd dat Boskamp bij Anderlecht was, hadden we geen contact meer. Later is dat weer goed gekomen.”

Een miljoentje voor Keshi

“In 1986 kwam het eerste faillissement van L’Ecluse. Dat sloeg in als een bom. We wisten dat L’Ecluse ieder jaar veel geld in de club stak, maar we dachten dat dat niet zwaar woog, met al die grote gebouwen die hij in Brussel neerzette. Voor ons was dat een rijk man. Op het einde waren er al signalen dat er iets aan de hand was. In die tijd is Johan Walem,die bij de knapen speelde, naar Anderlecht verhuisd, omdat RWDM een elektriciteitsfactuur niet kon betalen.

“Eerder had L’Ecluse nog Van Himst aangetrokken. Hij dacht dat de mensen Paul zouden volgen naar Molenbeek, maar een supporter redeneert zo niet. Een supporter volgt Anderlecht, niet Van Himst.

“In 1986 zat ik met mijn amateurploegske, Savio, in Bretagne aan de Mont Saint-Michel, toen een kelner het restaurant binnenstapte en riep: ‘Monsieur Haeck, téléphone!’ Ik dacht dat er thuis iets met mijn vader was gebeurd. Maar het was Boskamp aan de telefoon. ‘We gaan RWDM overnemen, ik heb een miljoentje van u nodig (25.000 euro). Ge krijgt dat wel terug.’ Voor mij was een miljoen frank veel geld. Dat was een flinke hap van mijn spaarcenten. Mijn vrouw stond naast mij en vroeg: ‘Wat moest Boskamp hebben?’ Ik zei: ‘Niets.’

“Toen zijn we met vier kandidaat-groepen overnemers naar de vereffenaar in het Brusselse Justitiepaleis getrokken. Boskamp was er niet bij, die zat op het WK in Mexico. In onze groep zaten mensen die ik niet kende: Willy Uytterhaegen bijvoorbeeld, die in tv-toestellen handelde aan de Heizel, Jean Dierick van de autobussen en advocaat Jean-Marie Philips. Er was ook de groep van Henri Mabille,die voorheen deel had uitgemaakt van Racing White. Dan was er de gemeente, met de burgemeester, en de vierde groep met Johan Vermeersch. Dat begon met een bod van één miljoen frank. De burgemeester haakte eerst af, die wilde niet met het geld van de bevolking spelen. Vervolgens haakte Vermeersch af. Met de twee resterende groepen kwamen we aan 21 miljoen frank (520.000 euro), terwijl aan de start rekening gehouden werd met een overnameprijs van 11 miljoen frank (275.000 euro). Toen stelde de curator voor dat beide groepen zouden samenwerken, en dat een paar verantwoordelijken voor elke groep de besprekingen zouden voeren. Ik zat daar niet bij. Toen ze buitenkwamen, was het in orde, maar Mabille stelde één voorwaarde: het moest zonder Boskamp. Ze hadden ooit eens ruzie gehad, op een tennistoernooi, en Mabille was dat nooit vergeten. Uytterhaegen heeft die voorwaarde aangenomen. Boskamp was razend. ‘Jullie hebben me toen laten vallen’, zegt hij nog altijd. Alleen vind ik nog steeds dat hij op dat moment daar moest zijn, en niet op het WK in Mexico. Mijn miljoen was ik kwijt. Ik werkte in een kleine bank, naast het Hiltonhotel. Ze zijn dat miljoentje op een dag bij mij komen halen.

“Uytterhaegen is toen voorzitter geworden, Mabille gerechtigd correspondent. Toen zochten ze nog een jeugdvoorzitter. Daarvoor hebben ze mij gevraagd. Ik heb dat graag gedaan. Van de jeugd kreeg ik veel respect, ook al dachten de meeste ouders dat hun kinderen Maradona’swaren. Op een dag namen we deel aan een toernooi in Denderhoutem. Plots stond de scheidsrechter bij mij, met een blauw oog. Geslagen door een vader van een van onze spelertjes. Ik kende die vader, dat was een agressieve persoon. Ik heb me verontschuldigd, en vervolgens die jongen bij mij geroepen en hem drie weken niet opgesteld, hoewel hij er niets aan kon doen. Ik wist: als ik die straf, gaan de anderen niet meer bewegen. Daarna heb ik nooit meer een probleem gehad met een speler.

“Drie jaar ben ik jeugdvoorzitter geweest. Op de jeugdtoernooien kwamen alle belangrijke ploegen uit Europa, behalve één: Anderlecht. Niet omdat ze niet wilden komen, maar omdat ze nooit uitgenodigd werden. Ook niet toen Boskamp die toernooien leidde.

“Op een dag hadden we in een toernooiweekend met hard werken een miljoen frank (25.000 euro) verdiend. ’s Zondags vroeg Mabille me wat ik met dat geld wilde doen. ‘Uitrustingen kopen voor de jeugd, zodat ze tenminste allemaal dezelfde training dragen’, zei ik. Waarop hij zei: ‘Op RWDM hebben we maar één kas en ik vraag u het geld daarin zo snel mogelijk te deponeren.’ ’s Anderendaags begreep ik waarom: ze hadden die dag bij Anderlecht Stephen Keshi gekocht, en voor die transfer moest een miljoen frank onder tafel betaald worden: het miljoentje dat wij met de jeugd verdiend hadden. Ik denk dat Keshi maar één match voor ons gespeeld heeft.

“Na drie jaar ben ik gestopt als jeugdvoorzitter. Thuis ging het niet meer. Mijn vrouw stond op om zes uur ’s ochtends om onze krantenwinkel open te doen, ik vertrok om acht uur naar de bank en kwam ’s avonds na mijn voetbalactiviteiten thuis rond middernacht. Alain Ronse heeft toen eens over mij geschreven in Het Laatste Nieuws dat zelfs mijn hond me niet meer herkende omdat ik nooit thuis was.

“Beheerder ben ik gebleven tot Eric De Prins kwam als voorzitter. In 2002 is er dan onder zijn beheer het volgende faillissement gekomen.”

Een reservekeeper als veldspeler

“Maar ook naar FC Brussels ben ik blijven gaan om te kijken. Of ik kwaad ben op Vermeersch? Het is door Vermeersch dat wij nog bestonden. Hij wist me altijd te vinden, omdat ik al die jongens van de Brussels Boys, de harde kern, kende. De meesten hadden nog bij mij in de jeugd gespeeld. Als er weer oproer was, kwam Vermeersch me opzoeken, nam me bij de arm, en zei: ‘Kom, ga met me mee.’ Hij wist dat ze hem dan niets zouden doen.

“Maar wat er vorig jaar is gebeurd, begrijp ik niet. Via John Bico waren er veertien of vijftien spelers bij ons. Op een dag kreeg Vermeersch ruzie met Bico en liet hij alle sloten veranderen. Geen enkele speler kon nog binnen. Dat we er nog in gebleven zijn, was een mirakel. Er moesten voetballers uit de jeugd ingezet worden. De reservekeeper, een jongen van Charleroi, was geblesseerd, maar werd nog ingebracht als veldspeler om met elf te zijn. Onwaarschijnlijk.

“Ik heb als beheerder en supporter veel talentrijke voetballers zien vertrekken, zonder dat mijn club daar beter van werd. Walem was een van de eersten. Een van de weinigen voor wie wie de club voldoende geld heeft gekregen, is Igor De Camargo die later naar Standard vertrok en vervolgens aan Borussia Mönchengladbach werd verkocht. Daarvan hebben we ons deel gehad. Bij ons was er veel goeie wil, maar je moet tegenwoordig een uitstekende jurist hebben, zoals Philips dat was. We hebben ook nog Cheikhou Kouyaté bij ons gehad, en AdnanJanuazj. Zijn vader werkte voor Mabille. Wesley Sonck vertrok voor weinig geld naar Germinal Ekeren. Steve Colpaert was geblesseerd en kreeg van Vermeersch geen geld meer. Zo belandde die bij Zulte Waregem, waar hij nog international werd. Ook Julien Gorius heeft hier gespeeld.”

Zeven Gouden Schoenen

“Wist je dat er bij RWDM zeven Gouden Schoenen hebben gevoetbald? Ze hebben niet noodzakelijk bij ons die schoen gekregen, maar het zijn wél ex-spelers van RWDM: Boskamp, Maurice Martens, Paul Van Himst, Lon Polleunis, Sonck, Frank Vercauteren en Franky Van der Elst.

“En nu is er niets meer. Wat hebben zij met mijn clubje gedaan? Het is een echte schande. Ik ben er ziek van geweest. Ik heb de burgemeester aangeschreven en de schepen van Sport. Ze hebben me wel beleefd geantwoord, maar wat zijn we ermee (toont de briefwisseling)? Wat ga ik nu ’s zondags doen? Ik weet het niet. Naar White Star Bruxelles kijken, die nu in Molenbeek spelen? Daar moet ik nog eens over nadenken…”

DOOR GEERT FOUTRÉ – BEELD CHRISTOPHE KETELS / BELGAIMAGE

“Mijn vrouw stond naast mij en vroeg: ‘Wat moest Boskamp hebben?’ Ik zei: ‘Niets.'”

“Ik heb veel talentrijke voetballers zien vertrekken zonder dat mijn club daar beter van werd.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content