Aimé Jacquet maakt zich ongerust. De Franse clubs uit eerste klasse hoeven niet langer meer een opleidingscentrum te hebben en zien hun beste jongeren op achttienjarige leeftijd naar het buitenland vertrekken.

Op 27 november viert Aimé Jacquet zijn 62ste verjaardag. Zijn erelijst ronkt. Als middenvelder speelde hij bij Saint-Etienne en Lyon. Bij die laatste club vatte hij in 1976 zijn carrière als trainer aan. Vervolgens werkte hij bij Bordeaux, Montpellier, Nancy, als bondscoach (van 1993 tot ’98) en sinds juli 1998 als nationaal technisch directeur. Als speler pakte hij twee A-selecties, vijf landstitels en twee bekers van Frankrijk. Als coach werd hij drie keer kampioen van Frankrijk, twee keer Frans bekerwinnaar en wereldkampioen in 1998.

Na die beroemde 13de juli 1998 – de dag dat de Bleus voor eigen volk de wereldtitel pakten – kon Jacquet omzeggens overal aan de slag. Maar, zegt hij : “Ik wou in de eerste plaats teruggeven aan het voetbal wat het voetbal me had gegeven.” Vandaar zijn optie voor de post van nationaal technisch directeur.

Bij Lyon installeerde Jacquet eind jaren zeventig een opleidingscentrum voor jeugdspelers. Die opleidingscentra zijn ondertussen de specialiteit van het Franse voetbal geworden. Maar de klad zit in het Franse model. Op 5 juli besloot de algemene vergadering van de Franse voetbalfederatie dat de clubs uit de eerste klasse niet langer meer verplicht zijn een opleidingscentrum te hebben.

Wat was bij de opstart de filosofie achter de opleidingscentra ?

Aimé Jacquet : “De opleidingscentra vormden een antwoord op de povere kwaliteit van het Franse profvoetbal in de jaren zestig, begin jaren zeventig. Zowel de Franse nationale ploeg als de Franse clubs stonden nergens. De Franse voetballer was technisch getalenteerd maar schoot tekort op het fysieke, tactische en mentale vlak. Om die tekortkomingen weg te vijlen moesten we jongeren anders gaan opleiden. Alles is begonnen in 1972. Op het INF van Vichy verzamelden we toen onze beste beloften in een kwaliteitsvolle omgeving. Door de successen van de voetballers die in Vichy waren gevormd, begonnen de profclubs zich voor deze werkmethode te interesseren. Naderhand deed de Franse voetbalfederatie het nodige om de opleiding van jonge voetballers bij de clubs te stimuleren. Dat leidde tot de verplichting voor eersteklasseclubs om een opleidingscentrum te hebben. Ongeacht de resultaten van het eerste elftal biedt zo’n centrum de beste garantie dat er bij de clubs aan de basis degelijk werk wordt verricht. Het heeft mede tot het succes van het Franse profvoetbal geleid.”

Was er aanvankelijk geen scepticisme ? Jean-Pierre Papin, een product van de INF van Vichy, verzeilde eerst bij Valenciennes en in 1985 bij Club Brugge. Pas later werd hij ook in Frankrijk gewaardeerd.

“De clubs hebben goed gewerkt en de technische directie van het Franse voetbal heeft met goedkeuring van het ministerie van Sport kwaliteitsnormen opgelegd. We zijn progressief van kwantiteit naar kwaliteit geëvolueerd. De successen in 1982 en ’84 van de generatie van Michel Platini hebben onze werking gestimuleerd, ook al was Platini zelf geen product van de opleidingscentra. Op het WK van 1986 in Mexico maakten we de doorbraak mee van Jean-Pierre Papin. Dat was het begin van de erkenning van onze methode. Gelukkig maar. Een club met een opleidingscentrum, die zijn jongeren niet laat spelen, bedriegt zichzelf en plukt de vruchten van het eigen werk niet.

“In het begin was er veel scepsis, dat klopt. Sommigen verweten ons dat we robots wilden kweken. Met die kritiek sloegen ze de bal totaal mis. We zijn in onze opleidingscentra niet alleen met voetbal bezig. Dat zou misdadig zijn. Het gaat ook om de begeleiding van jonge mensen. Helaas, Europa heeft de boel tot ontploffen gebracht.”

Pardon ?

“Op achttienjarige leeftijd zijn jonge voetballers zo vrij als een vogel in de lucht. Het volstaat om een minimale vergoeding per jaar opleiding te betalen en je hebt een bekwaam opgeleide jonge voetballer in huis. Natuurlijk komen de grote buitenlandse clubs gulzig in deze vijver vissen. De opheffing van de verplichting voor jonge voetballers om hun eerste profcontract te tekenen bij de club van hun opleiding, kwam als een slag in ons gezicht. Terecht overheerst nu bij de clubs het gevoel dat ze zich voor niets – of nog erger : voor anderen – uitsloven. Een jonge voetballer opleiden vraagt zes jaar tijd, het is een immens werk. Het kan niet dat iemand anders met het resultaat van dat werk aan de haal gaat. Het verbaast me dat de politieke wereld geen rekening heeft gehouden met de specificiteit van de opleiding van jonge voetballers. Ondertussen klagen onze clubs dat die opleidingscentra veel geld kosten. Terwijl ze daar vaak zelf verantwoordelijk voor zijn.”

Hoe bedoelt u ?

“De clubs willen zoveel mogelijk jonge spelers aantrekken uit schrik om die ene parel te missen. Daardoor maken ze de groepen veel te groot. Veel jonge voetballers hebben niks te zoeken in een opleidingscentrum. Onze reglementen legden nochtans bepaalde quota op. We oriënteren ons ook naar beneden, want niet elk product van een opleidingscentrum vindt een plaats in de eerste klasse. En we leggen de klemtoon op een regionale werking : we binden jongeren aan hun streek, zodat ze niet ontworteld raken.”

Didier Drogba van Marseille heeft geen volledige opleiding gekregen.

“Op enkele uitzonderingen na zijn alle Franse profspelers van de eerste klasse langs een opleidingscentrum gepasseerd. Didier Drogba heeft effectief een bochtig parcours afgelegd, maar ook hij heeft in een opleidingscentrum gezeten. Ik weet dat ze bij Lyon en Marseille klagen dat die opleidingscentra stukken van mensen kosten en dat er zelden een uitzonderlijk talent uit te voorschijn treedt. Wel, de dag dat de topclubs zich in hun transferbeleid vergissen, zullen ze tevreden zijn dat ze kunnen terugvallen op hun zelf opgeleide jonge spelers. De clubs die hun opleidingswerk negeren, stevenen af op een schipbreuk. Die opleiding kost geld, dat besef ik terdege. En natuurlijk is het makkelijker om een jonge voetballer te lanceren bij, bijvoorbeeld, Auxerre of Alval dan bij pakweg Marseille, Lyon, PSG of Bordeaux. Daar willen de mensen een topploeg aan het werk zien en is er vaak geen tijd om jongeren in het team te integreren.

“Ach, het is altijd hetzelfde liedje. Wanneer een club goed draait, verwaarloost ze de jeugdwerking. Dan wordt dat minder belangrijk. Maar eens een club in nood raakt, wil ze wel vliegensvlug een optimale jeugdwerking. Zo werkt dat uiteraard niet. De clubs moeten op een constante basis aan opleiding doen, zodat ze kunnen reageren zodra er een probleem opduikt. Op die manier kunnen ze misschien een degradatie voorkomen of zelfs de verdwijning van een club, zoals al gebeurd is.”

Lyon en Marseille zeggen openlijk dat ze willen stoppen met hun opleidingscentrum. Het komt hen, zeggen ze, veel gemakkelijker uit om een speler te kopen dan om er een op te leiden.

“Als de clubs van de eerste klasse dat risico nemen, zal het Franse voetbal opnieuw in de duisternis van de jaren zestig verzeilen. Mensen zullen dan niet meer voor de sport in het voetbal stappen, maar louter voor de business. Lukt dat, des te beter : dan strijken ze alle winst op. Valt het tegen, dan vertrekken ze en laten de club achter in dramatische situaties, met vaak huizenhoge schulden. Ik ben niet tegen een goede marketing : dat brengt geld op en dus voor de club bijkomende middelen. Maar marketing mag in het clubbeleid nooit de prioriteit worden.

“Het probleem stelt zich wereldwijd. Voetbal dreigt nog uitsluitend een podium voor andere producten te worden. Neem nu het Europees voetbal. Dat is ergens irreëel geworden. Ik zou kilometers en kilometers doen om Real Madrid, Manchester United of andere toppers aan het werk te zien, maar wil het voetbal een toekomst behouden, dan mag de thuisgebonden aanpak niet verdwijnen.”

Dat gevaar bestaat.

“Ik ken veel Franse clubvoorzitters. Ze hebben alles meegemaakt : de magere jaren, de jaren van hard labeur om de mechaniek weer aan de praat te krijgen, het herstel enzovoort. De Franse clubs hebben een enorme competentie opgebouwd. Als kampioen van Europa zou het stupide zijn om onszelf in een gevaarlijke stelling te loodsen. Laten we liever geduld opbrengen. Italië heeft zijn aanpak al herbekeken, Duitsland heeft zijn systeem bijgestuurd, andere landen zullen volgen. Met al die miljarden euro’s die van de ene naar de andere verhuizen, heb ik geen donder te maken. Het is het terrein dat telt, het laatste vonnis komt altijd uit die groene rechthoek.

“Ik pleit voor regionale clubs. Een regionale werking geeft de zekerheid dat het publiek zich met een club kan identificeren. De Champions League is interessant, maar ik geloof niet in een Europese competitie van clubs. PSG – Anderlecht voor de twaalfde plaats, daar krijg je toch maar een half stadion mee gevuld ? Maar PSG – Olympique Marseille of Anderlecht – Standard – zelfs al is het maar voor de achtste plaats -, dat is gegarandeerd uitverkocht. Akkoord, voor Marseille – Real Madrid krijg je veel volk op de been, maar dat zijn mensen die spektakel willen zien, niet noodzakelijk voetballiefhebbers.

“Helaas, bij veel clubs doet zich al een identiteitsverlies voor. Ze zoeken overal naar spelers, behalve bij zichzelf.”

De meeste clubs maken zich daarover niet eens ongerust : dat is misschien nog het meest verontrustende.

“Ik zeg niet dat transfers geen nut hebben. Integendeel. Ze kunnen een ploeg stabiliseren. Maar ze mogen geen prioriteit worden. In de eerste plaats moet je je omkadering, je methodologie, je tradities en je visie bewaken. Het Franse voetbal zou wel gek zijn om weg te gooien wat heel de wereld ons benijdt : onze opleiding. De opleiding van jonge voetballers is de specialiteit bij uitstek van het Franse voetbal. Iedereen erkent dat. De wereldtitel van 1998 was de emanatie van dat opleidingssysteem.”

door Pierre Bilic

‘Veel clubs lijden aan identiteitsverlies. Ze zoeken overal spelers, behalve bij zichzelf.’

‘Wanneer een club goed draait, verwaarloost ze haar jeugdwerking.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content