‘WIE NIET KAN VERLIEZEN, MOET VAN HET VOETBAL WEGBLIJVEN’

© BELGAIMAGE

Blauw-zwarte mijmeringen in de kerstperiode. Club Brugge, 125 jaar oud, met gids André Piccu, 95 jaar jong.

‘Ik ben elke dag een halfuur met mijnlichaam bezig. Al meer dan dertig jaar hetzelfde programma: eerst tien minuten op de hometrainer, daarna oefeningen. Toen ik vroeger meeging op oefenstage en de spelers hun programma afwerkten, deed ik in een hoekje van de zaal mee’, zegt André Piccu.

Op zijn achttiende begon hij te werken in de Brugeoise, een producent van trams en treinen, én een groen-zwart nest. ‘De grote bazen supporterden voor Cercle Brugge, dat in 1930 voor de derde keer landskampioen was geworden. Ik was er zelfs binnen geraakt via een Cercleman.’ Het leven van Piccu zou echter blauw-zwart kleuren.

Afgevaardigde van de jeugd (1945), jeugdsecretaris (1946), adjunct-secretaris van het Centraal Comité/secretaris van het Selectiecomité/ploegafgevaardigde van het eerste elftal (1947) én – tussen 1977 en 2003 – beheerder. ‘Als mijn schoonzoon mij kan brengen, dan ga ik nog altijd naar het stadion.’

Maar, zal hij een paar keer benadrukken: ‘Nooit fanatiek. Voor Club, ja, maar niet tégen Cercle. Johan Versyp, secretaris van groen-zwart, was op dat vlak een geestgenoot. In de voorbereiding kwamen wij geregeld samen om oefenwedstrijden tussen de twee Brugse clubs te regelen, zodat we geen verplaatsingen moesten betalen. Ach, wie niet kan verliezen, moet van het voetbal wegblijven. Winnen of verliezen, dat zag je niet aan mij.’

Een monoloog die begint in 1927, toen hij – een bengel van zes jaar – aan de hand van vader van de Langestraat naar De Klokke stapte. ‘Ik heb ‘Torten Goetinck, een legende van Clubs kampioenselftal van 1920, nog zien voetballen. Één wedstrijd. Hij was al gestopt, maar toen Club in degradatienood kwam, heeft hij op zijn 42e nog enkele maanden gespeeld. Charles Cambier, de andere grote vedette van die ploeg, heb ik leren kennen toen hij in de Steenstraat het supporterslokaal Café des Sports uitbaatte.

‘De Klokke… Een houten hoofdtribune met een tiental rijen zitplaatsen, aan de kant van Sint-Andries een kleine zittribune met een viertal rijen. Voor de rest staanplaatsen, waar een ticketje toen 0,75 frank kostte. Ik stond samen met mijn vader op de populaires, iedereen op elkaar geplakt toen Raymond Braine na zes jaar Sparta Praag met Beerschot (in 1936, nvdr) in Brugge zijn eerste match moest spelen. Een evenement én een recordopkomst. Meer dan 6000 supporters, van wie er zelfs op het dak van de krakkemikkige tribune kropen.

‘Later, in 1949, werd een betonnen tribune gebouwd, pas tien jaar erna kwam er een cafetaria. Voordien renden een pak toeschouwers tijdens de rust naar een van de 23 cafés op de Torhoutse Steenweg.’ (lacht)

EEN DAG IN DE BUITENLUCHT

‘Kort na de bevrijding deed Club in enkele weekbladen een oproep voor nieuwe ploegafgevaardigden voor de cadetten en de scholieren – er waren toen maar twee jeugdploegen. Fernand Devooght, een vriend, trainde een van die ploegjes en vroeg of ik de jeugd wilde begeleiden. ‘Waarom niet?’, reageerde mijn echtgenote. ‘Je klaagt dat je hele dagen achter je bureau moet zitten. Een dag in de buitenlucht zal je goed doen.’ Een hobby die serieus uit de hand is gelopen.

‘Ik dacht dat Club een instituut was, maar dat viel in het begin tegen. Na drie maanden begon ik nota’s naar de beheerraad te schrijven om te zeggen wat er kon verbeteren. Later werkte ik samen met Willy Lagasse, de algemeen secretaris, een strenge leermeester. Op administratief vlak een krak, maar als er een punt of komma verkeerd stond… Hij droeg bijna altijd een sjerp, lachte zelden en liet elke vrijdag zijn haar 2 millimeter bijknippen om er steeds hetzelfde uit te zien. (lacht)

‘Hij zei altijd dat een ploegafgevaardigde neutraal moest zijn. Een dood voorwerp, dat bij een doelpunt zeker niet mocht juichen of reageren. Niet bougeren. Nooit gedaan ook. Zelfs tijdens legendarische matchen, zoals de 4-0 tegen Ipswich bijvoorbeeld, bleef ik rustig op de bank zitten. Eens op mijn been kloppen, meer niet, ook uit respect voor de tegenstander.

‘Mijn eerste trainer als délégué was Louis Versyp, een ex-speler. Hij baatte in de Smedenstraat een café uit, waar de Supportersfederatie Blauw-Zwart werd gesticht. Ik ben er dertien jaar secretaris geweest, maar dat lag me niet. Dat fanatisme… Je merkte het zelfs bij sommige Brugse weekbladen, waar echte Cerclemannen de matchen van Club moesten volgen. Daar was ons bestuur niet gelukkig mee en toen ze verhaal gingen halen, werd er gezegd: ‘Dan moet je zelf maar iemand aanduiden om de verslagen te leveren.’ André Derre, die voor het clubblad Blauw-Zwart schreef, mocht de verslagen maken voor het Woensdagblad, ik heb 25 jaar voor het Burgerwelzijn geschreven. Ik deed zelfs de matchen van Cercle. (lacht) Na de wedstrijd belde ik naar Eric Buyse, jarenlang kapitein van groen-zwart, die me zei wat ik moest schrijven.’

BEERSCHOT-CLUB 9-1!

Norberto Höfling, een Roemeen die onder andere in Hongarije en Italië had gevoetbald, introduceerde het professionalisme op De Klokke. Hij sprak alleen Duits en woonde in de Blokstraat, in het centrum, waar alleen een tafel en vier stoelen stonden. Maar hij heeft zich heel goed opgewerkt. Een totaal nieuwe visie, tactiek en… voeding. Voor alle wedstrijden samen eten, voor een moeilijke match werd een afzondering ingelast. Nooit eerder gezien. Het was toen ook nog de gewoonte dat de spelers zich voor een derby op De Klokke moesten omkleden en te voet naar het Edgard Desmedtstadion stapten, maar Höfling legde in zijn eerste seizoen meteen een speciale stadsbus in. Een ritje van nauwelijks 500 meter…

‘Voor de komst van Höfling werd de ploeg samengesteld door het selectiecomité – vijf bestuursleden en een secretaris die niet stemgerechtigd was -, iets wat mij als jonge secretaris enorm stoorde. Als er geen consensus werd bereikt, dan zetten de vijf bestuurders hun ploeg op papier en moest ik uitkienen wie het meest op een bepaalde positie werd genoemd. De trainer zat er ook bij, maar had geen inspraak. Höfling eiste meteen dat hij, en niemand anders, de ploeg zou opstellen.

‘Hij heeft ooit eens een emmer met koud water over zich gekregen. Een grapje van de spelers, die een emmer boven de deur zetten om enkele journalisten op een douche te trakteren. Maar zij stonden nog in de gang toen Höfling als eerste de deur van de kleedkamer openduwde. Hij kon er gelukkig om lachen.

‘Hij leidde Club in 1959 definitief naar eerste klasse, op het veld van Ronse, met onder anderen Fernand Goyvaerts. Fernand was een natuurtalent. Toen hij op zijn veertiende op Club kwam testen, zei jeugdtrainer Fernand Devooght meteen dat hij een speler voor de eerste ploeg had gezien. Die balbehandeling…

‘In ons eerste seizoen op het hoogste niveau verloren we, met debutant Marcel Bury in het doel, met 9-1 op Beerschot. ’s Middags hadden we iets gegeten in Antwerpen, in een hotel dat als Beerschotgezind gekend was. De spelers zaten op de eerste verdieping, de bestuursleden op het gelijkvloers. Toen de koffie aan de spelers werd geserveerd, riep de uitbaatster nogal luid: ‘Vergeet niet om iets in hun koffie te doen.’ Dat hadden de bestuursleden gehoord en toen het al snel 3-0 stond, werd de link meteen gelegd. Is er die middag iets gebeurd? Geen idee, ik weet alleen dat ik samen met de spelers koffie heb gedronken en tijdens de match níét in slaap ben gevallen.’

OP DE RUG VAN BIRGER JENSEN

‘Wat is een goede ploegafgevaardigde? (denkt na) Je moet vooral discreet zijn. De spelers durfden ’s avonds al eens uit hun kamer te ontsnappen, ja, maar wat er ook gebeurde, ik heb nooit iets aan de andere beheerders of mijn echtgenote verteld. Dat apprecieerden ze. Toen ik Jan Ceulemans onlangs op het banket voor 125 jaar Club terugzag, vroeg hij aan mijn dochter: ‘Heeft hij echt nooit iets verteld over ons?’

‘Er zaten nochtans een paar exemplaren tussen. (lacht) Ik herinner mij een match tegen KV Kortrijk, waar Birger Jensen het om de een of andere reden altijd aan de stok kreeg met de kinesist. Meestal bleef het bij wat bekvechten, maar die keer zag ik onze keeper plots naar die man stappen. Ik probeerde hem tegen te houden en sprong op zijn rug – met de armen rond zijn nek -, maar veel indruk maakte dat niet. Gelukkig was de kinesist weggelopen…

‘Birger is zonder twijfel de beste doelman die ooit voor Club heeft gespeeld, voor Fernand Boone, ook iemand die altijd in was voor een grap. Toen we nog ’s avonds trainden, was het de gewoonte dat de plaatselijke reporters na de laatste training langskwamen om te horen wie er was geselecteerd. Toen een van de journalisten, iemand die nogal goedgelovig was, in de kleedkamer kwam, zag hij Fernand zitten met zijn hand in een verband. ‘Gebroken’, klonk het. De dag erna stond in zijn krant dat het herstel heel lang zou duren, maar op zondag stond Fernand wel tussen de palen. Hij heeft zich achteraf wel moeten verontschuldigen bij de directie van het bewuste dagblad.

‘Hilarische momenten heb ik beleefd. Zoals die keer in Duitsland, toen we met Höfling voor het eerst werden uitgenodigd om enkele vriendschappelijke wedstrijden te spelen. Toen ik ’s morgens wakker werd en een wandeling ging maken, was er buiten het hotel een enorme verkeersopstopping. Tot mijn grote verbazing zag ik dat enkele spelers op een groot kruispunt in München het verkeer stonden te regelen.’

STROEVE TRAINERS

‘Als ik één trainer moet kiezen, dan is dat op voetbalvlak zeker Ernst Happel. Maar als mens… Ik heb het liefst samengewerkt met Hugo Broos, die een goede vriend is geworden: rechtlijnig en een gentleman. Onder Happel, een norse man, beleefde Club fantastische tijden, met Wembley als orgelpunt. Maar een paar weken voor de finale, net voor we tegen Juventus de heenwedstrijd moesten spelen, is er iets gebroken met de spelersgroep.

‘Op zaterdag hadden we in Lierse verloren, een nederlaag die Happel in de schoenen van Jos Volders schoof. Jos mocht niet mee naar Juventus – halve finale van Europacup I – maar Happel bezweek onder druk van de andere spelers. Nooit eerder gebeurd. Toen ik op maandag, net voor we naar de luchthaven zouden vertrekken, vroeg of iedereen zijn identiteitskaart mee had, knikte iedereen. Behalve Happel. We zijn toen met de bus naar zijn huis in Oostkamp gereden, maar blijkbaar had zijn poetsvrouw de sleutel en zij was nergens te bespeuren. Uiteindelijk is hij pas de dag erna, helemaal alleen, naar Turijn vertrokken. Tot groot leedvermaak van de spelers.

‘Met George Kessler was het contact in het begin heel stroef. Een man van de organisatie en discipline, die Club na een moeilijke periode weer op het goede spoor zette en na twee seizoenen tot erelid werd benoemd. Hij wilde, net als Erik Gerets later, niet dat ik bij de tactische besprekingen aanwezig was, want hij had het blijkbaar nog meegemaakt dat afgevaardigden hun mond hadden voorbijgepraat. Achteraf gaf hij toe dat hij zich in mij had vergist.

‘Ik heb mij altijd als een grijze muis gedragen, maar op het banket merkte ik toch dat ik op de een of andere manier ook belangrijk ben geweest. Veel ex-spelers kwamen meteen naar mij, terwijl ze andere beheerders voorbijliepen. Ook Franky Van der Elst en Gert Verheyen, die iets later arriveerden. Ik voelde me daar zelfs ongemakkelijk bij, maar dat is de aard van het beestje zeker?’

DOOR CHRIS TETAERT – FOTO’S BELGAIMAGE

‘Norberto Höfling heeft ooit een emmer met koud water over zich gekregen. Een grapje van de spelers, bedoeld voor de journalisten.’ – ANDRÉ PICCU

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content