Na de Scheldeprijs van volgende week woensdag wordt het even stil. Bij het afscheid van Johan Museeuw : herinneringen aan vroegere interviews en bedenkingen over een onnatuurlijke gedaanteverwisseling.

Het was een gure herfstdag in 1989. De wind raasde over het vlakke polderlandschap in en rond Gistel, de haard knetterde, de koffie geurde en Johan Museeuw vertelde over zijn prille ervaringen bij de beroepsrenners. Het was het eerste van een eindeloze reeks interviews die we met de West-Vlaming maakten. Museeuw was stil en teruggetrokken, slechts moeizaam breide hij de zinnen aan elkaar. Hij vertelde onder meer over het Spartaanse trainingsregime dat hij zichzelf oplegde. Het klonk aarzelend, want Museeuw voelde niet de behoefte om met wat dan ook te koketteren. Toen al bleek hij een renner met meer binnenkant dan buitenkant, een man die door anderen moest worden gestuurd. Zo was het tot dan ook altijd geweest. Op een bepaald moment kwam Museeuws vader binnen, die zijn zoon vroeg om een anekdote op te rakelen uit de Driedaagse van West-Vlaanderen, uit zijn periode bij de amateurs. Museeuw bloosde en vertelde : “Ik mocht van mijn vader geen drie dagen na elkaar koersen, dat vond hij onverantwoord. Daarom maakten we een duidelijke afspraak : ik zou na de tweede rit afstappen. Alleen won ik die etappe en pakte ik de leiderstrui. Daar hield mijn vader echter absoluut geen rekening mee. Ik verdween met de gele trui om de lenden uit de koers.”

Eddy Museeuw knikte goedkeurend. Zijn zoon, zo wist hij te vertellen, werd geboetseerd in een klimaat van zelfbescherming. Niettemin, zo voegde hij eraan toe, dreven slechts toevallige omstandigheden hem naar de weg. “Tja”, zei Johan Museeuw en zakte diep weg in zijn zetel, “ik hield eigenlijk van het veldrijden. Van de echtheid en de zuiverheid van deze discipline. Nadat ik tijdens de winter een paar keer ziek werd, begon ik op aanraden van een sportdokter aan een carrière als wegrenner. Hij vond dat ik daar de juiste lichaamsbouw voor had. Binnen de maand werd ik opgenomen in de nationale amateurselectie.”

Twee uur duurde deze eerste reportage ten huize van Johan Museeuw. Het ijs brak langzaam. Net voor het afscheid, terwijl de regen tegen de ramen kletterde, diepte hij een anekdote op, alsof het hondenweer hem daaraan herinnerde : “Mijn allereerste wedstrijd in het buitenland was bij de amateurs, de Ronde van Oostenrijk. Ik reed de eerste rit in regen en kou, zat te wenen op mijn fiets. ’s Avonds dacht ik : heeft het eigenlijk nog wel zin om aan te dringen ? Ik beet door, omdat mijn vader me altijd had gezegd : ga in iedere wedstrijd voluit, stap nooit af, ook niet als je in een verloren positie zit.”

Achttien jaar lang liep die karaktersterkte, dat vermogen om grenzen te verleggen, als een rode draad door de profcarrière van Johan Museeuw. En steeds weer ging het gepaard met twijfel en innerlijke onrust. We herinneren ons een interview aan de vooravond van het Belgisch Kampioenschap van 1992 in Peer. Buiten was het stil en zwoel en op het terras van zijn hotel in Zutendaal bleek de op dat moment voor Lotto rijdende Museeuw, toen nog zonder implantaatkrullen, niet getekend door welke vorm van stress dan ook. Hij maakte geen bezwaar tegen een interview “want”, zei hij, terwijl zijn bloednerveuze ploegleider Jean-Luc Vandenbroucke op en neer rende, “ik ben voor een wedstrijd altijd de rust in persoon.” De Lotto-kopman was de superfavoriet voor dit BK, zelf gaf hij zich echter heel weinig kans om te winnen. Museeuw, die later geregeld benadrukte dat zijn vrijgevigheid hem veel grote overwinningen had gekost, typeerde zijn bescheidenheid : “We hebben net een vergadering met de ploeg achter de rug. En ik vroeg niet dat ze de wedstrijd voor mij zouden controleren. Dat heeft geen zin, want de koers zal toch op een massaspurt eindigen en daarin zie ik mezelf niet winnen.” Vervolgens gaf hij een wel heel vreemde inschatting van zichzelf : “Ik ben redelijk snel, maar ik ben niet bij machte te ontploffen.”

Eén dag later pakte Museeuw de titel. In een massaspurt gaf hij een indrukwekkende demonstratie van macht en panache. Zijn overwinning droeg Museeuw ’s avonds op aan zijn ploegmaats .

Ontmoetingen met Johan Museeuw. Heel lang blijven ze frapperen door de onvoorstelbare nuchterheid die van de West-Vlaming uitging. Eén enkele keer slechts was hij lyrisch, ergens in 1993, een paar maanden na zijn overstap naar het Italiaanse GB en kort na zijn eerste triomf in de Ronde van Vlaanderen. Museeuw praatte niet over zichzelf, wel over de nieuwe trainingsmethodiek die hij ontdekt had in Italië. Hij gebruikte de nieuwe terminologie van de moderne wielersport : verzuring, hartslagmeter, overslagpols. Vreemde woorden uit de mond van een plattelandsjongen : “Ik ben een ander mens geworden. Ik ben erachter gekomen dat ik vroeger te veel kilometers reed tegen een te traag tempo. Mijn trainingen waren niet intens genoeg. Nu heb ik een soort controle over mezelf. Omdat je veel langer in het rood moet fietsen dan in gelijk welke wedstrijd vraagt het verschrikkelijk veel karakter om die schema’s te volgen. Velen blijken dat niet te kunnen opbrengen. Ik denk dat dit mijn geluk zal worden : dat je tegenwoordig voor de wielersport zo’n ijzeren karakter moet hebben. Veel klasse heb ik namelijk niet.”

Dat laatste zou Johan Museeuw ontelbare keren herhalen. Slechts één enkele keer hebben we hem zijn eigen prestatie weten te bewieroken. Dat was in februari 1996, tijdens een zoveelste interview en bijna een jaar nadat Mu- seeuw voor de tweede keer de Ronde van Vlaanderen had gewonnen. Terwijl hij de videobeelden nog eens liet zien, zei hij telkens weer onder de indruk te raken van de manier waarop hij op de Muur van Geraardsbergen Fabio Baldato uit de wielen had gekegeld. Het klonk onwezenlijk : “Ik denk dat het weinigen gegeven is om dat soort explosieve inspanningen op hellingen te leveren.” Hij glimlachte, praatte vervolgens snel over zijn trainingstochten langs barre polders en akkers en gaf zowaar blijk van opkomende masochistische trekjes : “Ik moet toegeven dat ik steeds meer van die pijn begin te genieten. ” Op hetzelfde moment hekelde hij, balancerend tussen twee gevoelens, de sfeer in het peloton : “Er is geen ambiance meer, er wordt bijna niet meer gelachen, je hoort nooit meer een mop vertellen. In plaats daarvan lijkt het tempo ieder jaar een stuk hoger te liggen. Ze vragen steeds meer van je. Dit vak pleegt roofbouw op je gezin. Soms duurt het maanden voor je nog eens op een rustige manier kan ontbijten met je vrouw en kinderen.” Heel lang, zo zei hij op het einde van het gesprek, zou hij dit allemaal niet meer volhouden : “Ik wil nog drie seizoenen fietsen, mijn contract loopt tot eind 1998.”

Acht maanden later sprak Johan Museeuw na een voor hem wrange Parijs-Tours effectief over het afscheid. Hij ridiculiseerde zichzelf voor het eerst toen hij vertelde te willen doorgaan omdat zijn toen vierjarig zoontje Gianni dat zo wilde. Cynici lieten niet na de spot met hem te drijven. Dat vrat aan Museeuw, die kribbig reageerde. Draaide hij op dat moment een knop om in zijn hoofd ? Eén week later werd Mu- seeuw wereldkampioen in Lugano. Zijn vreugde stond haaks op de haast emotieloze manier waarmee hij anders successen ondergaat.

Februari 1997. Een nieuwe afspraak met Johan Museeuw. Geduldig antwoordt hij op de vragen. Naast de wereldtitel staan er dan acht klassiekers op zijn palmares, maar de belangstelling van allerhande mensen lijkt hem plat te drukken. Hij zucht : “Een paar weken geleden hebben ze me zelfs gevraagd op een vakbeurs voor salami’s. Het was de bedoeling dat ik de verschillende soorten op hun smaak testte. Daar heb ik toch voor bedankt.” Museeuw oogt als een stuk opgejaagd wild, achtervolgd door tal van windhonden. Hij ontvouwt zijn ambities voor het nieuwe seizoen, wil weer vlammen in de klassiekers. Hij vertelt ook vooral te genieten van lange wandelingen langs de zee, zegt dat die een heilzame invloed op hem uitoefenen en geeft zijn ultieme maar onrealiseerbare droom prijs : een huis op het strand, met het eeuwige geruis van de zee op de achtergrond, met de wind die hem als renner zo sterk maakte als eeuwige bondgenoot.

De jaren tikken weg. Johan Museeuw blijft presteren. Eén enkele keer ontmoeten we hem nog voor een wedstrijd, in maart 2000, op de vooravond van de E3-Prijs in Harelbeke en één dag voor hij voor de derde keer de Brabantse Pijl zou winnen. Museeuw, omringd door een horde blocnotevirtuozen, oogt afwezig. Een flikkering komt er alleen in zijn ogen als hij praat over de trainingen, over dat wat volgens hem de essentie is van het wielrennen : “Je moet altijd je lichaam herontdekken.”

Op dat moment, vijf maanden voor hij in een motorongeluk een hersentrauma zou oplopen, woedde er diep in zijn binnenste een oorlog van frustratie. Hij, die ooit vertelde menselijkheid zo belangrijk te vinden, die ooit verklaarde niet te kunnen leven met ruzie en conflicten ogenblikkelijk uit te praten, wordt een karikatuur van zichzelf. Op een bijna angstaanjagend consequente manier verstaat hij de kunst steeds weer de verkeerde antwoorden te geven. Hij vecht een oorlog uit met het journaille, hij klaagt er in een vreemde vlaag van verstandsverbijstering over dat hem geen intelligente vragen worden gesteld, maar de verbijsterde wielerjournalisten, die zich in dit besloten wereldje niet zo snel laten verleiden tot giftige commentaren, klemmen de lippen op elkaar. Ze willen de broze symbiose tussen pers en coureur niet breken.

Niemand die de oorsprong terugvindt van de onnatuurlijke gedaanteverwisseling van een renner van wie Patrick Lefevere ooit vertelde dat hij te zacht is voor dit rauwe milieu. Steeds meer mensen volgen zijn carrière met gemengde gevoelens van bewondering en verwondering. Museeuw blijft de kunst verstaan de pijn te verbijten en barrières te doorbreken. Er zijn de ingrijpende drama’s die een aanslag plegen op zijn lichamelijke en mentale weerbaarheid, er zijn wilde insinuaties die ook diepe sporen nalaten bij zijn familie. We herinneren ons een interview in april 1999, met Eddy Museeuw, een jaar na de val in Parijs-Roubaix waarin Johan zijn knieschijf brak. Slechts moeizaam liet vader Museeuw zich tot een gesprek overhalen, geïrriteerd door alle verdachtmakingen van mensen die de opgelopen bacterie in verband brachten met doping. Eens hij praatte, gaf hij echter een indrukwekkend eerbetoon aan zijn zoon. Vader Museeuw vertelde hoe Johan door een hel was gegaan, hij was geëmotioneerd toen hij herinnerde aan het moment dat hij Johan voor het eerst weer op de fiets zag (“Mijn vrouw en ik huilden als kleine kinderen.”) en hij werd haast pathetisch toen hij vertelde over de martelingen die zijn zoon zich op training oplegde : “Ik herinner me een lange oefentocht achter de derny, uren en uren maalde hij door, ik zat te sterven van de kou. Toen ik thuiskwam, ging ik onmiddellijk onder de zonnebank liggen. Terwijl Johan in zijn eentje nog verder ging.” Die gebetenheid en verbetenheid, zo wist hij ook, was het handelsmerk van Johan Museeuw. Juist op dat moeilijke moment constateerde Eddy Museeuw echter ook nog iets anders : “Johan heeft klasse, onvoorstelbaar veel klasse. Anders kom je niet zo snel terug.” Het was de eerste keer dat iemand in die bewoordingen over Museeuw sprak.

Limieten zou de West-Vlaming blijven verleggen. Ook na zijn motorongeluk, na een nieuwe pijnlijke revalidatie. Weer klauterde hij overeind, maar zijn relatie met de pers bleef verstoord. In plaats van de clichés dat niemand hem echt kende toe te lichten, waren de teksten van Museeuw doordrongen van bitterheid en pijn. Intimi verbaasden zich over zijn attitude en vertelden een andere Museeuw te kennen. Iemand vergeleek hem met een kastanje : warm en donzig vanbinnen, hard en stekelig vanbuiten. Bij de wielerliefhebbers bleef zijn populariteit groot. Ook toen Museeuw door een vermeende dopingaffaire even van zijn voetstuk leek te donderen. Hij werd later witgewassen van alle schuld.

Alleen het juiste moment om uit de arena te stappen, heeft Johan Museeuw moeilijk kunnen bepalen. Nadat hij ook in 2003 nauwelijks spetterde, reed hij de eerste weken van dit seizoen in een haast beklemmende anonimiteit. Die zal dezer dagen worden doorbroken. Johan Museeuw dreigt dan verzwolgen te worden door een inferno van camera’s en fototoestellen. Op veertien april is de Scheldeprijs zijn laatste koers. Dan wordt er een bladzijde omgedraaid. In weerwil van het gejammer over de opofferingen voor het wielrennen zegt Museeuw nu dat dit afscheid hem verschrikkelijk veel moeite kost. Ook tegenspraak was de laatste jaren een constante in zijn carrière.

Hij zal een leemte nalaten, Johan Museeuw. Want in een tijd van wilde dopingverhalen en andere excessen bracht hij het wielrennen terug tot zijn puurheid. Een episch overlevingsgevecht. Hard en meedogenloos. Maar ontroerend mooi. Zo mooi dat je liefst alle uitwassen vergeet.

door Jacques Sys

‘Wielrennen is : altijd je lichaam herontdekken.’

‘Mijn ultieme droom ? Een huis op het strand.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content