Sport/Voetbalmagazine ging op zoek naar de kampioenen van 1999, 1989, 1979, 1969 en 1959. Deze week: op bezoek bij Koen Sanders, kampioen met KV Mechelen in 1989.

De deur zwaait open en Bram Sanders stapt het huis van het gezin Sanders in Jabbeke binnen. Hij komt net terug van zijn revalidatietraining. Bram Sanders werd negen maanden geleden zwaar aangereden door een auto, zweefde tussen leven en dood, lag een paar weken in coma en herstelt nu, stap voor stap. Vanuit de sofa volgt hij vaag het interview dat zijn vader Koen geeft. “We praten nu over de écht goeie ploeg van Mechelen, Bram: die van twintig jaar geleden.” Koen Sanders (46) zucht: “Vraag hem alles over Ivens en Mellemans en hij weet het.” Dan, grijnzend tot zijn zoon: “Geen van die mannen had mogen meedoen in die ploeg van toen, Bram!”

Tegenwoordig gaat Koen Sanders weer naar het voetbal. Via Bram, die plots door het Malinoisvirus gegrepen werd, en de reüniewedstrijden die Piet den Boer al een paar jaar organiseert, belandde hij weer in Mechelen. “Ik word nog een hevige supporter.”

Na zijn voetballoopbaan werkte Koen Sanders even in een bank, een job die hij had gekregen via zijn laatste club, derdeklasser Wevelgem. “Maar ik werd toen gek tussen vier muren.” Al jaren werkt hij in zijn woonplaats Jabbeke als postbode. Om zes uur begint zijn ronde, om twee uur is hij thuis. “Tegenwoordig is het mijn vrouw die carrière maakt, bij Daikin in Oostende.” Wanneer zijn vrouw even na vijf binnenstapt, kijkt ze verbaasd wanneer ze haar man aantreft in gespek met een reporter: ” Allee, wat is dat hier? Heb je al inkopen gedaan?” “Nee,” zegt Koen Sanders, “ik ben nog altijd bezig met een interview.” “Een interview?”, vraagt ze nieuwsgierig: “Waarover dan wel?”

Maar ook bij haar brengt de periode KV Mechelen, waar Koen Sanders elf jaar speelde, warme herinneringen naar boven: “Ik was amper achttien toen ik met Koen naar daar trok, in ons gemeubelde appartement waar uiteindelijk geen meubels stonden. Maar als we mekaar terugzien, spelers en vrouwen uit die tijd, is het alsof we mekaar de vorige dag nog zagen. Het KV Mechelen van toen was één grote familie.”

De Ohana van Club

Waarom werd niet Anderlecht, maar KV Mechelen in 1989 kampioen?

Koen Sanders: “Het zat eraan te komen. We waren net twee keer vicekampioen geworden, hadden een Europese beker gewonnen. We hadden een heel sterk team. Alles liep zoals De Mos vooraf voorspeld had. Wij deden blindelings wat hij vroeg, omdat alles wat hij voorspelde, uitkwam. We hebben er nooit aan getwijfeld dat we kampioen zouden worden, we voelden ons dat jaar onoverwinnelijk. Qua voetbal was dat het beste seizoen van KV Mechelen. Vanaf de aftrap wisten we dat we zouden winnen. Het team verschilde niet zo veel van het vorige seizoen. Vooraan kwam er versterking, met Wilmots en Bosman. Van Johnny wisten we al voor de Europese finale dat hij bij ons zou komen. Daardoor had Mechelen voorin vier toppers voor twee plaatsen: je had ook nog Piet den Boer en Eli Ohana. Piet is voor mij dé speler uit de geschiedenis van Mechelen: op topmomenten stond hij er altijd. Ik heb dat jaar alles gespeeld, ook al was ik waterdrager tussen vedetten. Elk jaar kocht men iemand op mijn positie, maar ik bleef staan. In het kampioensjaar was ik rechtsback. In mijn carrière ben ik altijd maar verder teruggezakt.”

Bij Club Brugge begon je ooit als spits.

“Dat was bij Gilbert Gress. Op het einde van het seizoen speelde ik zes of zeven wedstrijden omdat Zoran Filipovic niet voldeed. Dat was nog de ploeg met Vandereycken en Leekens. In Het Nieuwsblad kreeg ik bijna elke week de beste score. Ik was achttien jaar, ging nog naar school, kon enkel op woensdagmiddag meetrainen met de kern. Men voorspelde me een grote toekomst. Alles ging vanzelf. Bij de jeugd was ik de Ohana van Club, altijd topschutter, dribbelen. Dat gevoel heb ik later nooit meer gehad. Het keerpunt was die blessure tegen Beerschot, het gevolg van overbelasting. Eerst denk je: ik kom terug. Dat lukte, maar niet meer op mijn vroegere niveau. Nog drie jaar bleef ik bij Club, maar goed liep het niet meer: vijf wedstrijden spelen, dan weer vijf wedstrijden op de bank. Toen was ik het beu en ben ik naar Mechelen verhuisd via Fons Bastijns. Met hem had ik nog bij Club gespeeld en hij was toen manager bij Mechelen.”

Dat was toen nog geen topteam.

“Verre van. Benny Asselberghs was er kapitein, Yvan Hoste stond er in de spits, Geert Deferm was er al, Joachim Benfeld ook, en Theo Custers. Ze hadden net een eerste jaar in eerste klasse achter de rug. Ik kende de ploeg niet. Ik kon ook naar Waregem, maar daar moest ik prof blijven. Dat wilde ik niet meer. Pas op: het leven als jonge prof bij Club Brugge was mooi. We waren met acht jongeren in de kern. Dat was hele dagen snookeren, rusten, terrasjes doen, we hadden elk ons eigenBMW’tje … Maar ik geloofde niet meer in mijn mogelijkheden als topvoetballer, ik wilde naar een club waar ik ook een job kon krijgen. Bij Mechelen kon dat, voor mij en mijn vrouw, bij Telindus. Zij was 18, ik 21. Twee piepjonge West-Vlamingen die plots in het centrum van Brussel werkten. Voetbal was bijzaak geworden voor mij. Mijn sportieve ambitie was toen nul. Veel verdiende ik ook niet met voetballen bij Mechelen: 30.000 frank bruto (850 euro), premies niet inbegrepen. Bij Club had ik 40.000 frank bruto per maand (1000 euro).

“Mechelen had ons een gemeubeld appartement beloofd, maar toen we er aankwamen, stond het leeg. De eerste maanden hebben we op een veldbedje geslapen. Dat was zwaar: ’s ochtends om zes uur opstaan, na de job gaan trainen en om acht uur ’s avonds thuis. Sportief ging het bergaf. Na twee maanden zat ik al niet meer bij de vijftien.”

Hoe kwam dat?

“Omdat ik nog probeerde te voetballen zoals bij Club: enkel aanvallend denken, blijven staan bij balverlies. Ik speelde zonder ambitie. Ik stond op het punt om terug te keren naar Jabbeke en alles achter te laten. Asselberghs en Custers hebben me toen aangepakt en wakker geschud. Vanaf dan ben ik me beginnen in te zetten. Het tweede seizoen speelde ik weer, na tien wedstrijden was ik topschutter met zeven goals.”

Had de trainer nooit gezegd dat je slecht bezig was?

“Nee, dat vind ik nog altijd raar. Ik heb veel trainers gehad die meer uit mij hadden kunnen halen. Houwaart haalde me naar Harelbeke om iets te doen wat ik niet kon. Een dienende speler die op zijn 32e plots dragende speler moest worden, dat kon niet. Toen Aad de Mos Ernst Künnecke verving, vond ik dat ik goed bezig was. Maar De Mos vond van niet. Die zal gedacht hebben: ‘Die denkt dat hij goed bezig is, hem ga ik eerst aanpakken.’ Ik stond perplex toen hij me zei: ‘Je loopt verkeerd, je doet maar iets.’ Ik antwoordde: ‘Ik heb toch zeven goals gemaakt?’

“De eerste wedstrijd, op Beerschot, speel ik na 20 minuten vanaf de middenlijn de bal slecht terug op de keeper. Meteen ging het bordje met mijn nummer omhoog: vervanging. Na 20 minuten! De dokter, die wist hoe impulsief ik was, heeft me toen moeten tegenhouden of ik was De Mos te lijf gegaan. Ik riep: ‘Kuthollander, ga terug naar je land!’

“De Mos had me makkelijk kunnen laten vallen en iemand anders pakken in mijn plaats. Maar hij heeft me niet laten vallen. De week daarop stelde hij me weer op. Blijkbaar hield hij wel van spelers die de discussie met hem aangingen. Hij had met zijn opmerking ook gelijk: ik deed maar wat, ik wist niet waar ik liep. Dat was de balans na vier en een half jaar profvoetbal. Altijd had ik op techniek en intuïtie gespeeld, geen trainer had me ooit een opmerking gemaakt. Toen we begonnen tactisch te trainen en met looplijnen te werken, dacht ik: hoe is het mogelijk dat geen enkele andere trainer daar ooit iets aan deed? Plots werd alles veel simpeler, eenmaal je wist hoe je moest lopen, waar je positie moest kiezen. Ik heb dat direct opgepikt, dat beviel hem. Hij zal wel gezien hebben hoe snel ik groeide op training. Later heeft hij me altijd beschermd.”

Roepen en tieren

Voelde je meteen: met deze man gaan we wat meemaken?

“Nee. Zijn eerste trainingen waren ambetante trainingen. We deden altijd hetzelfde: in een ronde de bal hard en snel inspelen, in één of twee tijden, een halfuur aan een stuk.

“Wij, Belgen, kenden hem niet. We hadden moeite met zijn aanpak, omdat hij altijd de discussie opzocht en liep te roepen en tieren. Dat deden Erwin Koeman en GraemeRutjes ook. Ik herinner me nog een speler die in tranen van het veld stapte. Later zei Koemans vrouw me dat Erwin haar in het begin had gezegd: ‘Die Sanders, daar mag je ook niets tegen zeggen.’ Ik kon echt niets hebben.”

Plots werd je weer prof.

“Ik was de laatste speler die tekende, omdat ik er nog niet echt in geloofde: niet in mijn eigen comeback als prof, niet in het ambitieuze project van de club. Als het goed gaat, is het profbestaan heerlijk, als het slecht gaat pijnlijk, omdat je enkel dat hebt. Maar we hadden geen keuze. Benny Asselberghs was samen met Kesselaers bij mijn weten de enige die geen prof werd, hij was ook al over de 30. Voor De Mos lag het simpel: wie geen prof werd, ging naar de B-kern. We kregen wel financiële compensatie: wat we verloren als werknemer van Telindus, kregen we als profvoetballer bij ons loon geteld, plus de garantie dat we altijd terug naar Telindus konden als het als prof niet lukte.”

Wanneer merkte je dat Mechelen een topclub in wording was?

“Na een paar weken De Mos voelde je dat er iets veranderd was: plots wisten we waar te lopen, waar de anderen liepen en wat ze gingen doen. Het ging om simpele dingen. Tevoren gooiden we bij een ingooi de bal zomaar ergens naartoe. De Mos leerde ons in te gooien op de goeie voet van een speler zodat die de bal meteen kon meenemen. Dan vraag je je af: hoe kan het dat we zo lang zo veel domme dingen deden? Al snel begonnen we te winnen, altijd met het kleinste verschil. Eerst stelde De Mos de verdediging op punt. Plots moesten de voorspelers mee helpen verdedigen. Hij liet ons ook agressief aan de match beginnen, door twijfel te zaaien. Voor de match vroeg hij zich luidop af of hij een vaste waarde wel zou opstellen. Die speler begon dan te koken en dacht: ‘Ik zal hier eens wat laten zien.’ Of hij floot in trainingspartijtjes opzettelijk niet voor een fout, zodat het slachtoffer zich zou revancheren. Dat was zijn ding, altijd de confrontatie zoeken. Hij wist wie hij hard mocht aanpakken. Met Eli Ohana deed hij dat niet. Eli speelde niet zo vaak in dat kampioensjaar, toen mocht je nog maar drie buitenlanders opstellen. Met Eli hadden we dikwijls problemen op het veld, omdat hij de enige was die niet in het tactische systeem meeging. Hij was een typisch zuiderse voetballer die op intuïtie en techniek speelde. Tactisch deed hij niet wat wij wilden, maar hij had andere kwaliteiten waarmee hij het verschil maakte. Zijn enige probleem was dat hij niet graag in België was. Dit land was voor hem een tussenstap op weg naar het zuiden.”

Hoe was het contact met De Mos naast het veld?

“Aad werd niet alleen gerespecteerd, hij was ook gewoon een van ons, ging samen met ons op stap. Naast het veld vond iedereen hem een heel lieve man. Hij was wel verschrikkelijk bijgelovig, bijna even erg als Michel Preu-d’homme. Wij waren het perfect gedrilde klasje van De Mos, tot in het belachelijke toe. Op een dag kroop LeiClijsters bij het eten onder tafel om iemand als een hond in zijn kuitbeen te bijten. Vanaf dan moest Clijsters dat altijd doen, of Polleke Demesmaecker, als kleinste van de hoop. Als er iemand nieuw bij ons aan tafel kwam, wisten we al wat er ging gebeuren. Alleen Mike Verstraeten bleef gewoon zitten toen hij in zijn kuit werd gebeten. Hij had niets gevoeld: Iron Mike, hé!

“In de spelersbus had iedereen zijn vaste plaats. Voor iedere Europese wedstrijd dronk ik voor het vertrek naar het stadion cola. Tot we in Minsk moesten voetballen. In Wit-Rusland hadden ze geen Coca-Cola. Gelukkig hebben we toch gewonnen. De factor geluk speelde vaak in ons voordeel. De Mos zei altijd: ‘Geluk dwing je af.’ Dat klopt ook wel. Als je er zelf niet in gelooft, zal je het geluk zelden mee krijgen.”

Hadden jullie zonder De Mos niets gewonnen?

“Ik vond hem wel de bepalende factor. De meeste spelers waren er al, hij heeft er een goed team van gemaakt. Vergeet niet dat de meeste spelers bij Mechelen elders afgeschreven waren en twijfels hadden over zichzelf en het vervolg van hun carrière. Die kregen bij Mechelen en De Mos een tweede kans. Wij voelden: alles klopte. Daarom mocht hij ook aan mij alles vragen. Ik heb ook veel steun gehad van Lei en Graeme. Ik had bijvoorbeeld geen sliding en geen kopspel: serieuze handicaps voor een verdediger. Maar Lei leerde me hoe ik dat moest compenseren met kleine trucjes. Net voor een kopduel een klein duwtje geven aan mijn tegenstander zodat die zich niet kon afzetten om te springen. Lei zei ook: doe maar geen sliding, loop gewoon naast je man. De dingen die ik niet kon, moest ik niet doen. Ik leerde voetballen op anticipatie en mocht me uitleven in waar ik goed in was: oprukken langs de lijn en voorzetten.”

500.000 frank

Na de titel ruilden De Mos en een paar spelers Mechelen voor paars-wit.

“Toen ik voor het eerst die geruchten hoorde, geloofde ik dat niet. De groep was ook niet uitgekeken op De Mos. Uiteindelijk gingen ze één voor één, de meesten naar Anderlecht. Kwaad dat ik toen was op Michel Verschueren! Achteraf bekeken heeft die erg goed voor zijn club gewerkt en heb ik daar veel respect voor gekregen. Maar Mechelen viel niet ineens in mekaar. Een jaar later zijn we nog vicekampioen geworden en werden we Europees onterecht uitgeschakeld door AC Milan. We hadden nog een goeie ploeg, maar de trainer was niet zo goed. Een trainer maakt écht een verschil, alleen al qua motivatie. Tactisch veranderde er niets, maar Ruud Krol heeft ons ook niets bijgebracht. Ik vond hem als hoofdtrainer verbaal te kort komen. In Trondheim had hij het op de persconferentie voortdurend over Lillestrøm. Hij kon het niet overbrengen. Voor een trainer vind ik dat het allerbelangrijkste, het kunnen overbrengen, belangrijker nog dan hét echt zien. Als je het goed kan overbrengen, kan je je spelers doen geloven in wat je wilt.

“Pas op: we hadden veel respect voor hem, op basis van zijn spelerscarrière, maar dat ebde rap weg. Ook voorzitter John Cordier begreep snel dat hij de verkeerde keuze had gemaakt. Fi Van Hoof nam toen over en zette alles weer op poten. Fi heeft toen veel respect afgedwongen bij de spelers, die eerst twijfels hadden bij zijn aanstelling tot hoofdtrainer.”

Je vertrek was een afscheid in mineur.

“Ik was het absoluut niet eens met de aanpak van Willy Dussart, die de club had overgenomen. Ik heb dat ook een paar keer gezegd. Daar ben ik flink voor beboet. Dussart heeft me kapot willen maken. Over hem zou ik uren kunnen vertellen. Voor onze laatste Europese wedstrijd, uit bij Cagliari, beloofde hij ons nog elk een winstpremie van één miljoen frank als we ons plaatsten. Dat was geen al te groot risico na een 1-3-verlies thuis. Het was wel de hoogste premie die ik ooit beloofd kreeg. Voor het winnen van de Europabeker kregen we elk 500.000 frank (12.500 euro).”

Ben je tevreden met wat je bereikt hebt?

“Ik ben best trots op mezelf. Mijn grootste verdienste vind ik nog altijd dat ik de omschakeling maakte van een intuïtieve voetballer naar een moderne verdediger. Koeman noemde me in een interview de meest onderschatte speler uit de Belgische competitie. Ik was toen heel gedreven. Maandag, dinsdag en woensdag gingen we op stap, De Mos stimuleerde dat ook, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Kessler bij Club. Die verbood ons na een vriendschappelijke match in de voorbereiding in Keulen om uit te gaan: iedereen moest naar bed. Om tien uur stond iedereen buiten, op de taxi’s te wachten. Toen we Kessler achter het raam zagen staan, wuifden we eens vriendelijk ( grijnst). ’s Anderendaags pakte hij in de bus op weg terug naar Brugge de microfoon en kondigde aan dat hij bij aankomst onmiddellijk zijn ontslag zou geven. Na twee weken! De oudere spelers zijn toen meteen met hem gaan praten.

“Maar om naar KV Mechelen terug te keren: vanaf donderdag stond alles in het teken van voetbal. Ik weet nog dat ik eens mensen die aanbelden om me een verjaardag te wensen terug naar huis stuurde. ’s Anderendaags moest ik voetballen. Al mijn energie stak ik in het voetbal. Ik stond er dan ook altijd, vanaf de eerste minuut.

“De les die men uit mijn verhaal kan trekken, is dat je als sportman jezelf moet leren kennen, maar in het voetbal heb je niet alles zelf in de hand. Ik heb het geluk gehad dat De Mos me opgevist heeft, terwijl hij me evengoed aan de kant had kunnen schuiven. Misschien was een individuele sport beter geweest voor me. Triatlon was misschien meer iets voor mij geweest. Ik heb nog veel gelopen, stratenlopen. Ik dacht dat ik als voetballer goed kon lopen. Tot ik hier bij de atletiekclub kwam. Die mannen liepen me zomaar los. Tot ik na twee jaar fanatiek trainen mijn gemiddelde snelheid opdreef van vijftien naar achttien kilometer per uur. Maar toen waren mijn knieën kapot gelopen.”

In het voetbal wilde je niet blijven?

“Nee. Ik heb het knapenploegje van mijn zoon nog eens een paar maanden getraind, maar dat was niets voor mij. Eén avond was ik scout voor KV Oostende. Tot ik me op die koude tribune zat af te vragen: ‘Wat zit ik hier eigenlijk te doen?’ Zonder honderd procent passie moet je die dingen niet doen.”

door geert foutré beelden: reporters/ michel gouverneur

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content