Het openingsweekend van het Belgische wielerseizoen is er één met een zwart randje. Komende zondag houdt het peloton in Kuurne halt aan het huis van Frederiek Nolf, die in de Ronde van Qatar overleed in zijn slaap. Onder hen zijn beste vriend Gianni Meersman.

Ik wil geen schone praatjes verkopen rond Frederiek, ik probeer gewoon recht uit het hart te spreken”, zegt Gianni Meersman. Dat doet hij ook. Zonder tierlantijntjes, zonder hoogdravende verklaringen. Verdriet hoeft niet altijd met een grote strik eromheen.

Voor velen is Frederiek Nolf de 21-jarige renner die op 5 februari dood werd aangetroffen in zijn hotelbed in Qatar, voor Gianni Meersman was het zijn beste vriend. Ze trainden samen, aten samen, gingen samen winkelen, koffie drinken of naar de kinesist, en wanneer dat allemaal achter de rug was, werd er nog de hele avond heen en weerge-sms’t. Bij de beloften reden ze één jaarsamen bij Beveren 2000, daarna werdMeersman prof bij Discovery Channel. Het jaar nadien kreeg Frederiek Nolf een contract bij Topsport Vlaanderen, terwijl Gianni Meersman naar La Française des Jeux trok. Maar het plan was om ooit samen voor dezelfde ploeg uit te komen.

Nu zijn copain er niet meer is, blijft de 23-jarige Gianni Meersman verweesd achter. “Ik weet niet of Frederiek vanaf nu in de koers altijd met mij zal meerijden”, zegt hij wanneer we hem twee dagen na de begrafenis spreken in zijn ouderlijk huis in Meulebeke. “Het is nog te pril. Ergens kan ik het gewoon nog niet geloven dat hij er niet meer is.” Soms lijkt Meersman dat zelfs te vergeten en spreekt hij in tegenwoordige tijd over Frederiek. Maar altijd recht uit het hart.

Gianni Meersman: “Vandaag ben ik voor de eerste keer hier in de buurt gaan trainen. Ik reed dezelfde weg als anders, waar Frederiek mij normaal tegemoet komt gereden. Toen had ik het toch efkes moeilijk. Ineens is er niemand en moet je alleen verder. Heel raar. ( stil)

“Ik ben naar het kerkhof gereden, ik wist niet precies waar hij lag omdat ik zaterdag na de mis naar huis ben gegaan. Nog een beetje rondgekeken, tot ik een graf met enorm veel bloemen zag. Ik heb daar een kwartier gestaan, alleen. Het is de allereerste keer in mijn leven dat ik dat gedaan heb, naar een graf gaan. Buiten eens een keer op 1 november of zo.

“Het was zo’n plotse ingeving, van: ik moet dat doen. Het heeft mij deugd gedaan. Het deed me toch wel iets, hoor: hem niet tegenkomen, en dan zo aan dat graf staan. Ik denk dat ik nog regelmatig naar zijn graf zal gaan. Daarna ben ik nog langs de ouders van Frederiek gereden. Ze waren blij dat ze me nog eens zagen. Ik wil dat blijven doen. Want nu lopen de mensen de deur daar plat, maar binnen een paar weken zal dat al een stuk minder zijn. Ik kwam goed overeen met de ouders van Frederiek, ik bleef soms eten. Daar af en toe eens binnen springen is het minste wat ik kan doen om te tonen dat ik met hen meeleef. Ze gaan er Frederiek niet mee terugkrijgen, maar ik hoop dat ze er toch ergens steun uit halen.”

Altijd samen

“Frederiek en ik hebben mekaar leren kennen via mijn broer Luïgi. Hij en Frederiek trainden iedere woensdag samen en op een dag zei mijn broer: ga een keer mee. Het klikte meteen tussen ons. Bij de beloften hebben we één jaar in dezelfde ploeg gereden, Frederiek als eerstejaars, ik als derdejaars. Een rondeke of drie hebben we samen gedaan, we lagen altijd samen op de kamer. We hadden een enorm goede band.

“Frederiek was altijd goedlachs, hij had alleen maar vrienden. Als hij het voor je heeft, gaat hij door het vuur voor jou. Vorig jaar moest ik ziek opgeven in de Eneco Tour. Ik moest met de trein via Antwerpen naar Gent en zo naar Tielt. Ik belde met Frederiek, hij stelde meteen voor om me in Antwerpen te komen afhalen en heeft daar een uur staan wachten tot ik er was. Voor hetzelfde geld kon hij zeggen: ”t Is goed, ik zie je morgen.’

“Hij zou dat niet voor iedereen doen, maar wel voor mensen die dicht bij hem stonden. Dat heb ik hem wel altijd gezegd: wees vriendelijk, maar weet wie je echte vrienden zijn. Zorg dat ze niet van je profiteren. Hallo en salut, dat kost geen geld, maar laat niet te snel mensen toe in je leven. De helft wil toch maar profiteren van het feit dat je profwielrenner bent. Frederiek was wel nuchter genoeg om dat te beseffen. Hij zweefde zeker niet.

“Frederiek heeft een speciaal karakter: als hij iets wil, moet hij dat hebben. Ik ben ook zo. Als ik iets wil, het moest gisteren al geweest zijn. Wij deden allebei alles voor ons vak. Niet alleen trainen, ook naar de kinesist gaan, samen naar de piste trekken als het slecht weer was. Thuiskomen als het weer beter was, in de namiddag nog een keer op de weg gaan trainen. Als het regende, keken we elkaar aan: wat denk je, rijden we erdoor? Ah ja, we gaan niet kleuien, kom. Wij motiveerden elkaar.

“Wij babbelden veel onderweg. Altijd eigenlijk ( lacht). Over alles: koers, auto’s, over zijn vriendin, over mijn vriendin. Alles. Wij waren eigenlijk nooit uitgepraat. Want dan zou je in de namiddag niet nóg met elkaar optrekken of elkaar nog berichten zitten sturen. Soms was het zelfs zo dat ik hem sms’te: ‘ HeiNolf, laat mij een keer gerust, ik ben naar een film aan het kijken.’ ( lacht) Onze vriendinnen vroegen ons wel eens om onze gsm weg te leggen, het gebeurde wel eens dat wij de hele avond berichten heen en weer stuurden. Die gsm bleef maar trillen. ( stil) Nu is het veel rustiger, moet ik zeggen. Maar ik heb veel goede herinneringen aan Frederiek. Daar kan ik mij aan optrekken.”

De fatale dag

“Ik lag nog in mijn bed die donderdag 5 februari. Een vriend van ons alle twee die ook in Kuurne woont en mecanicien is bij Quick-Step had me al drie keer gebeld rond halfacht, maar ik had niet opgenomen. Om kwart voor acht werd ik nog eens wakker en zag ik een bericht: ‘Bel mij, het is dringend.’ Ik bel hem, toen zei hij dat Frederiek dood was. Ik kon het eerst niet geloven, dat kan toch niet? Het drong precies niet door. Rond halfelf heb ik naar zijn mama gebeld. ‘Kom je meteen naar hier?’, vroeg ze me. Dat heb ik gedaan en wat je daar dan aantreft … ( zwijgt) Zijn mama en papa, zijn vriendin Sharon. Die mensen vragen je om te komen, natuurlijk doe je dat dan, dat spreekt voor zich. Maar een keer je daar bent … ik heb geen twee woorden gezegd. Op zulke momenten moet je niets zeggen, je moet er gewoon zijn.

“Frederiek was enig kind en koers was alles voor zijn ouders. Hier zie je misschien ook ergens iets staan dat naar het wielrennen verwijst, maar daar stond alles vol: koerstruien, bekers. Soms stond zelfs zijn fiets in de living, alles draaide daar rond de koers. ( stil) Dat is dan nog het ergste. Voor die mensen is dat verschrikkelijk. Ze beseften die donderdagochtend nog niet ten volle wat er gebeurd was. Zoiets kan je niet verwerken op drie uur tijd. Je wil dat ook nog niet beseffen. Je vecht daartegen, denk ik.

“Het heeft lang geduurd voor ze Frederiek konden overbrengen, dat was voor zijn ouders moeilijk. Hadden ze vooraf geweten dat het zo lang zou duren, dan waren ze zelf naar ginder gevlogen, maar ze hoorden iedere dag: vandaag komt hij thuis, en dan werd het weer uitgesteld. Maar hij is thuisgekomen, ze hebben hem nog gezien, dat is het belangrijkste. Ik ben niet gaan kijken, alleen zijn ouders en zijn vriendin waren erbij. Ik vond dat dat niet paste. Ik wou ook het beeld bewaren dat ik van hem had.

“Als je een ongeluk tegenkomt, is het ook heel, heel erg, maar dan weet je hoe en wat. Bij Frederiek weet je niets, hé. Plots, in zijn slaap, is hij er niet meer. Zijn ouders wilden geen autopsie. Ik begrijp dat. Gaan ze er hun zoon mee terugkrijgen? Neen, hé. Waarom dan? Ik denk dat zijn ouders wilden dat ze Frederiek met rust lieten, dat ze eraf bleven. Ze wilden hem laten rusten.

“Tegen zijn vriendin Sharon heb ik gezegd: je mag me altijd bellen als er iets is. Ik zou niet willen dat er iets misloopt met dat meiske. Ze waren al meer dan twee jaar samen en Sharon was een gouden. Zij was echt bij hem om wie hij was, en niet om wat hij was. Want soms is het moeilijk om te weten of iemand in je geïnteresseerd is om wie je bent, of omdat je wielrenner bent. Ken je dat? Zo van die meisjes die voor 500 euro gaan shoppen, maar als je vraagt om een biefstuk te maken, is het: ‘Oei, zoetje, dat gaat niet.’ Dan mag het nog een schone zijn, daar ben je niets mee, hé. Sharon was een droomvrouw voor Frederiek, echt waar.”

Begrafenis in een waas

“Ik ben wel blij dat die dag van de begrafenis voorbij is. Zolang dat niet geweest is, kan je niet beginnen met verwerken. Tussen zijn dood en de begrafenis was ik in Spanje om te trainen, en dan besef je dat zeker niet. Ik was daar met twee andere renners en we hebben er bewust niet te veel over gepraat. Ik verwerk zoiets liever alleen, dat past mij best. Eerst wou ik liever niet op stage vertrekken, maar toen ik daar begon te trainen, was ik wel blij dat ik aan iets anders kon denken. In Spanje deed niks mij aan Frederiek denken, terwijl thuis alles mij aan hem doet denken.

“De begrafenis is in een soort waas voorbijgegaan. Ik moest samen met vier vrienden opstaan om een kaars aan te steken, en ik was precies helemaal van de wereld. Ik kwam terug op mijn plaats en ik besefte niet wat ik gedaan had. Normaal heb ik dat nooit, ik ben een nuchter iemand. Een uur voordat de mis begon, was ik daar al, maar het leek heel snel voorbij. Ik zat precies met mijn gedachten ergens anders, ik kan dat niet beschrijven.

“Het mag stoppen nu. Twee en een halve maand geleden is de pa van een andere goede vriend gestorven, anderhalve maand geleden is mijn pépé ( voormalig wielrenner Maurice Meersman, nvdr) gestorven, en nu mijn beste vriend. Daarvoor was ik zelfs nog nooit naar een begrafenis geweest van iemand die ik echt kende. En nu deze winter drie naasten … Ik wens dat niemand toe.

“Ik denk dat ik mentaal sterker uit deze winter kom. Als er iets is, zal ik minder snel panikeren. Gewoon rustig, en alles komt wel goed. Ik kan beter relativeren, besef veel meer: ik moet er gewoon voor gaan. Op mijn 40ste wil ik niet zeggen: had ik maar dit of dat. Als je iets wil, doe het dan. En honderd procent alles geven.

“Ik krijg veel steun van mensen rond mij, ik ben ook altijd blijven trainen. Dat moet je doen, door thuis in je zetel te blijven zitten los je niks op. De mensen die weg zijn, zouden ook niet willen dat ik dat doe. Als ik kan trainen of koersen, dan gaat het beter. De dag passeert sneller. Als je op je fiets zit, dan weet je: dit is wat ik graag doe, hier moet ik alles voor doen.

“Ik weet niet of Frederiek altijd bij mij zal zijn in de koers, het is nog veel te pril allemaal. Ik kan het gewoon nog niet geloven dat hij er niet meer is. Als ik een slechte dag heb in de koers, ga ik wel aan hem denken. Zo van: Frederiek kan geen slechte dag meer hebben. Ik heb de datum waarop hij gestorven is, op mijn fiets geschreven. De eerste keer dat ik win, zal het voor Frederiek zijn.”

Iedereen fier maken

“Frederiek wou een goede wielrenner worden, dat was zijn doel in het leven. Hij wou zijn ouders fier maken, iedereen fier maken. Maar hij wilde het vooral voor zichzelf doen. Hij trainde goed, hij was nog maar 21, alles moest nog beginnen. Hij is Belgisch kampioen geweest bij de juniors, hij heeft mooie koersen gewonnen bij de jeugd, maar dat had allemaal in de schaduw moeten staan van wat hij eigenlijk had kunnen winnen.

“Ik zag hem eerder voor het Vlaamse werk: Waregem, Harelbeke, echt de koersen van hier. Als er een bendeke 30 seconden voor was, kon niemand dat gat zo snel dichten als hij. Niet achteruit kijken, gewoon volle bak gaan. Een echte sprinter was hij niet, maar als hij op een kilometer aanging, en ze twijfelden efkes, dan was hij weg. Zo won hij zijn koersen; alleen aankomen. Dat is de mooiste manier.

“Als er een ding is wat me altijd zal bijblijven van Frederiek, is het de Tour de l’Oise in 2006. Voor de laatste rit zegt hij tegen mij: ik ga demarreren van in de start. Ik zeg: ik laat je wiel niet los. Goed, heel de dag voorop gereden met een groep van 20 man. De laatste 40 kilometer waren plaatselijke rondjes, op het einde schoten we nog met tien over, Frederiek was er niet meer bij. De laatste ronde heb ik alleen gereden, ik won. Wie zie ik daar aan den arrivee in zijn koerskleren klaarstaan met mijn fototoestel? Frederiek. Hij was de laatste ronde afgestapt om snel het fototoestel uit mijn tas te gaan halen. ‘ Allez, wat doe je nu?’ vroeg ik. ‘Ah’, zegt hij, ‘er moest toch iemand een foto trekken terwijl je won? Anders had je geen foto’s, copain.’ Zo zat Frederiek in elkaar.

“We hadden afgesproken dat als we dit jaar alle twee heel goed zouden presteren, dat ik dan een goed woordje voor hem zou doen bij Marc Madiot. Ik vroeg aan zijn vriendin: heeft hij daar ooit iets van gezegd? Hij sprak over niets anders, zei ze. Ik wist niet dat hij daar zo mee bezig was. Als ik ooit echt goed zou worden en ik haal iemand anders naar onze ploeg, dan zal dat altijd een raar gevoel geven. Omdat het altijd zijn plaats zal blijven.” S

door loes geuens – beeld: michel gouverneur (reporters)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content