Vorig jaar nog een derdeklasser, maar nu heeft KV Oostende uitzicht op zijn derde promotie naar eerste klasse in tien jaar tijd. Dat had voorzitter Eddy Vergeylen niet verwacht : ‘Als we maar gezond zijn.’

Rond het casino overstemt het geluid van drilboren het ruisen van de golven. Oostende wordt flink opgeknapt dezer dagen. Federaal minister Johan Vande Lanotte, een Oostendenaar, heeft plannen met zijn stad. Zo wil hij onder meer een nieuwe baskettempel bouwen naast het voetbalstadion van KV Oostende, een cohabitation waarmee ze bij KVO best gelukkig zijn. De voetbalclub doet het overigens niet onaardig. Met Gilbert Bodart als trainer mengt ze zich, tot haar eigen niet geringe verbazing, in de titelstrijd in tweede klasse, en zopas haalde ze met Paul Okon ook op het veld een grote naam in huis. Volgende week staat er met de komst van FC Brussels zowaar een absolute topper op het programma.

KVO is een beetje als de zee, op een boogscheut van het stadion : het komt en gaat, als eb en vloed. Vijf jaar geleden nog in eerste, vorig jaar in derde en nu springlevend in tweede klasse. Eddy Vergeylen, de voorzitter die dit jaar zestig jaar wordt, leerde de emoties te relativeren. “Soms gaat het niet zoals je verwacht”, zegt hij. “Een paar jaar geleden, met Leo Van der Elst als trainer, misten we net de promotie via de eindronde. We besloten de ploeg samen te houden en nog te versterken. Resultaat ? Degradatie naar derde ! Maar daar stopt het leven niet. Ook in tweede en derde klasse wordt er gevoetbald en kan je leven. Op voorwaarde dat je je niet krampachtig vastklampt aan een strohalm, zoals Aalst, Harelbeke en anderen deden.”

Na de degradatie naar derde en geplaagd door gezondheidsproblemen kondigde Vergeylen zijn afscheid aan, van zodra hij een vervanger gevonden zou hebben die de overblijvende schulden kon afbetalen. Want dat is de rode draad door zijn beleid : “Mijn grootste zorg was altijd van gezond te blijven. Eén keer hebben we ons budgettair mispakt en dat betalen we nog altijd terug, al is die schuld bijna helemaal weggewerkt. Hoe ? Door te besparen als het geld op is. Als je niet genoeg centen hebt om in een viersterrenhotel te logeren, dan maar één met drie of zelfs maar twee sterren. Tot je weer genoeg gespaard hebt.”

Trots wijst hij naar zijn naaste medewerkers : bedrijfsleider en sportief manager Chris Roels, vier jaar geleden toegetreden tot de vzw, en secretaris Marcel Hagers. En ook de nieuwe directeur Franklin Sleuyter, een bouwpromotor uit Bredene die vorig jaar als sponsor toetrad en mee de transfer van Paul Okon mogelijk maakte. Sleuyter doet méér voor de club dan zijn voorganger Aimé Desimpel. Wijlen de baksteenmagnaat sponsorde wel gul, maar bemoeide zich niet met het beleid. Vergeylen deed toen alles zelf, haalde tijdens de onderhandelingen met de spelers al eens zijn portemonnee boven, terwijl nu de sportief manager neen zegt als het budget op is.

Vandaag beperkt Eddy Vergeylen zijn rol tot die van bindmiddel tussen zijn beheerders. Slechts af en toe trekt hij zelf nog op bedeltocht. Nog altijd pakt hij op tijd en stond uit met een kwinkslag of een sterke uitspraak in de pers, ook als zijn medewerkers zich luidop afvragen of dat wel kan. “Natuurlijk !”, antwoordt hij grijnzend. “De pers hoort zulke uitspraken graag. Het brengt leven in huis en je moet toch eens kunnen lachen.”

Gedurende zes jaar maakte hij deel uit van de Liga Beroepsvoetbal, de profliga zeg maar. Hoofdschuddend aanhoorde hij er de financiële klachten van zijn collega-voorzitters die schril afstaken bij hun gedrag op de transfermarkt. “Ik snap dat niet : Antwerp moet nog flink wat geld zoeken om aan de licentie te geraken, maar het haalt wel négen nieuwe spelers. Ik wil in de eerste plaats mijn club gezond houden. Of het nu in eerste, tweede of derde klasse is : als we maar gezond zijn. De tijd in derde klasse is zelfs een goede bezinningsperiode geweest. Je kan er een beetje zuurstof opdoen en nadenken, aan een tafel met mensen van Maldegem of Torhout. Als we straks naar eerste zouden gaan, moeten wij daar niet blijven. Wij kúnnen dat ook niet, evenmin als ik in Parijs wil blijven wonen omdat ik het er zo mooi vind.”

Financieel wordt alles bij KVO tot in de puntjes gecontroleerd. De laatste jaren krijgt de club het budget (dit jaar net geen één miljoen euro) rond, zolang de ploeg niet meer dan vijftig punten haalt. Zeventig procent van de inkomsten haalt KVO uit sponsoring. Het aantal toeschouwers (gemiddeld 1500) kan beter, maar zit wel boven het gemiddelde van tweede klasse (vorig jaar 1075). Eddy Vergeylen maakt zich geen begoochelingen over een tergkeer van vroeger tijden, toen KVO zelfs in derde klasse minstens 2000 supporters naar het stadion lokte. “KVO is een volkscafé. We zijn een middenstandswinkeltje tussen multinationals. Ik kan daar mee leven, ik ken onze grenzen. Oostende heeft een verouderende bevolking : om zeven uur ’s avonds zit iedereen binnen voor zijn tv, pyjama aan en het gebit in een glas water.”

Over zijn trainer is Eddy Vergeylen een en al lof. “Eén van de beste die ik hier de laatste twintig jaar heb meegemaakt. Bodart klaagt niet en hij kan absoluut niet tegen zijn verlies.”

Breed glimlachend komt Gilbert Bodart de hal van het Thermenhotel binnengestapt. Hij heeft er net weer een autorit van ruim anderhalf uur op zitten. De Luikenaar mag dan met zijn schoonouders een appartement delen in Oostende, toch pendelt hij bijna elke dag tussen de Belgische kust en zijn woonplaats Verlaine, nabij Hoei. Dat betekent tot 2500 kilometer per week. Om zeven uur ’s ochtends staat hij op om nog gauw zijn kinderen naar school te kunnen zien vertrekken, en na de middag stapt hij in de wagen om tegen vijf uur als eerste aan te komen bij het trainingscentrum De Schorre. Om zes uur begint de training. Pas na elven ’s avonds is hij terug thuis.

Tijdens de schoolvakanties is het rustiger, want dan trekt het hele gezin mee naar Oostende. “Vanmorgen nog vroeg mijn zoon Tom me : papa, wanneer gaan we nu écht aan zee wonen ? Als het aan de kinderen ligt, verhuizen we meteen.” Dat hij dat aanvankelijk niet deed, is, geeft hij aarzelend toe, omdat hij eerst wilde ervaren hoe het werken voor een Vlaamse club in een Vlaamse omgeving hem zou bevallen. “Ik was een beetje bang voor de reacties, want als speler werd ik als Waal wel eens geviseerd in Vlaanderen. Maar het valt heel goed mee, ik voel me hier helemaal thuis. Eigenlijk heb ik een erg Vlaams karakter, ontdek ik nu. Ik werk graag en hard, ben nooit tevreden en merk tot mijn verbazing dat mijn spelers een nog slechter karakter hebben dan ik : zij kunnen evenmin verliezen als ik.”

Met plezier ervaart hij de gedrevenheid van zijn spelers. “Onze mentaliteit is onze kracht. Van de eerste tot de laatste minuut gaan we er helemaal voor.”

Hij bestelt zijn koffie in het Nederlands, vervolgt het gesprek ook in het Nederlands, ook al worden de vragen in het Frans gesteld. Goedkeurend wordt aan de omliggende tafeltjes geknikt. Aan dezelfde bar voerde hij in het voorjaar van 2003 zijn eerste gesprek met de beheerders van KVO. Kort daarvoor was hij doorgestuurd bij tweedeklasser Wezet. Aangeslagen was hij en toe aan bezinning – vandaar dat hij een snelle aanbieding van het Luxemburgse Dudelange naast zich neerlegde. “Ik had net 27 punten op 33 gehaald, de eindronde lag binnen bereik, maar ik werd doorgestuurd omdat ik te duur was. Terwijl nota bene ík gedurende twee maanden de spelers had betaald, ze bij wijze van spreken te eten had gegeven.”

Lang duurde het gesprek met Oostende niet : haast meteen tekende hij een contract. Een beetje gevoelsmatig, geeft hij toe. “Ik kwam hier al elk jaar met vakantie.” Vooral de klare taal van de beheerders sprak hem aan. Geen show, wel een voorzichtige en beredeneerde aanpak. Oostende kwam net weer uit derde klasse, wilde tussen 35 en 38 punten pakken en rustig het behoud verzekeren. Bodart mocht spelers aantrekken, maar ze mochten niets kosten.

Ondertussen ligt het puntentotaal van Oostende ver boven wat vooropgesteld was en moet de club er rekening mee houden dat ze volgend jaar weer in eerste klasse voetbalt. Over het algemene spelniveau in tweede hoor je Gilbert Bodart niet klagen. “In eerste klasse zijn er te veel spelers. Wie er niet meer aan de bak komt, gaat liever in tweede voetballen. Elke tweedeklasser heeft zijn toppers. Zelfs bij Tienen zie ik spelers die eerste klasse waard zijn.” In één adem somt hij een half Oostends elftal op dat moeiteloos eerste klasse aan kan : niet alleen nieuwkomer Paul Okon en oudgediende Edin Ramcic, maar ook de buitenspelers, de man voor de verdediging en Lecomte (“Een absolute topspits”).

Dat hij bij Oostende op papier flink minder verdient dan bij Wezet, vindt de voormalige Rode Duivel niet erg. “Weet je waarom ? Omdat ik dat geld nu wel elke maand op een vaste dag op mijn rekening gestort krijg. Toen niet. Ik prent mijn spelers ook in dat ze beter af zijn bij een gezonde club waar je minder verdient maar betaald wordt, dan bij een club die veel belooft maar niet betaalt.” Ook de werkomstandigheden vallen mee. “In Wezet moest ik alles doen, het licht viel er wel eens uit op training, maar hier is alles in orde.”

Oostende is, vindt Bodart, de ideale opstap in zijn trainerscarrière. Niet te snel gaan, rustig opbouwen. “Als speler haalde ik de top, maar wie zegt me dat ik daarom een goede trainer word ?” Hij wil graag ook volgend jaar bij Oostende blijven. “Waarom zou ik nu gaan stoefen dat ik naar een eersteklasser of naar het buitenland wil ? Ik heb zelf gevraagd om een contract voor maar één jaar, omdat ik eerst de kat uit de boom wilde kijken. Maar als ze mij ook volgend jaar willen, blijf ik graag.”

door Geert Foutré

‘Ik heb ontdekt dat ik een erg Vlaams karakter heb.’ (Gilbert Bodart)

‘Oostende kán niet in eerste klasse blijven.’ (Eddy Vergeylen)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content