Wie met Gerard Piqué aan tafel gaat zitten, mag rekenen op een goed gesprek. De verdediger van Barça over zijn jeugd, de gouden generatie, de ziekte van Villanova en de rivaliteit met Real. ‘Het is lastig om niet mee te gaan in de stemmingmakerij.’

Gerard Piqué staat fier aan de kop van het klassement. Niet dat van de Primera División, maar van een voetbalmanagerspel dat hij samen met de collega’s speelt. Niets bijzonders, zou je denken, maar Piqué speelt en wint niet alleen Golden Manager, hij heeft het uitgevonden! Hij bedacht het spel, tekende de reglementen uit, het businessmodel waarop het gebaseerd is, en bestuurt het vanuit een kantoortje vlak bij het trainingsveld van FC Barcelona.

Piqué is duidelijk niet de eerste de beste voetballer. Zo heeft hij bijvoorbeeld geen interesse om later coach te worden maar… voorzitter zou hij wel zien zitten.

Maar op dit moment is hij kapitein, een rol waarin hij groeit. Hij is 26, dit jaar vader geworden, en hij rijpt tot een echte leider. Piqué heeft ondertussen ook al 50 caps voor Spanje, heeft het EK en het WK gewonnen en drie keer de Champions League. Hij is een van de spilfiguren van FC Barcelona. Tito Villanova zei eens: “Zonder Gerard valt heel het systeem uit elkaar.”

Piqué praat er zelf enthousiast en helder over. Af en toe klapt hij dubbel van het lachen, dan weer drukt hij een vuist in de handpalm om iets te benadrukken. Hij is heel zelfverzekerd, maar houdt er ook van om uitgedaagd te worden en zijn antwoorden zijn eerder genuanceerd dan dogmatisch. Diepzinnig ook wel. Als kleinzoon van een voormalig bestuurslid van FC Barcelona vierde hij onlangs zijn 25 jaar als socio. Weinigen hebben een betere kijk op de club en haar spelwijze.

Wat zijn jouw eerste herinneringen aan FC Barcelona?

Gerard Piqué: “Een beeld dat ik voor mij zie, is de Europacup van 1992. Ik noemde Stoitsjkov toen Stofiko en we gingen elke week naar Camp Nou. We hadden vier zitjes in de hoofdtribune, dicht bij de box van de voorzitter. Ik ging met mijn vader en twee anderen, soms mijn moeder, soms mijn opa, die toen in het bestuur zat. Barcelona betekende alles voor mij en ik had het geluk dat ik via mijn opa sommige spelers kon ontmoeten. Ik droomde ervan om ooit een van hen te zijn.”

Wie waren jouw idolen?

“Ik werd me pas iets later bewust van namen, dus dat waren op dat moment Romario, Ronaldo, Luis Figo, Pep Guardiola, Patrick Kluivert, Rivaldo… Het pijnlijkste moment was toen Figo naar Real Madrid vertrok. Dat was een dieptepunt voor iedereen, de fans, de club…”

Heb je mettertijd begrip kunnen opbrengen voor zijn vertrek?

“Je leert te begrijpen dat hij geen Catalaan is, niet is opgegroeid met Barça en dat hij de beste professionele keuze wou maken. De mensen hielden van hem in Barcelona: hij was de kapitein, een embleem van de club, de ster van het team. Enkele dagen ervoor had hij nog gezegd dat hij niet zou weggaan. Nadien sprak men van verraad. Ik weet niet of je er in die termen over moet praten, maar het was wel een flinke klap. De dag die ik me nog goed herinner – ik voelde… niet zozeer angst, maar iets van pfff, wauw… – was toen hij voor het eerst als speler van Real in Camp Nou kwam. De mensen waren heel erg emotioneel, ze voelden zich gekwetst.”

Ze hebben het ook over ‘més que un club’. Kun je Barcelona goed begrijpen zonder dat sociaal-politieke en Catalaanse aspect?

“Als je Barcelona alleen als een voetbalclub ziet, dan verliest het toch een zekere betekenis. Barcelona is heel erg verbonden met Catalonië. Historisch gezien is Barcelona altijd achtergesteld geweest tegenover de hoofdstad Madrid, en de club FC Barcelona moest altijd onderdoen voor Real. In de laatste tien, vijftien jaar zijn we dat aan het omkeren. Maar vergeet niet dat Madrid het voetbal negentig jaar heeft gedomineerd, dat ze negen Europacups gewonnen hebben en meer Spaanse titels en bekers dan eender wie. Ze hebben altijd een voorsprong gehad op ons.”

Tot nu…

“De voorbije tien jaar is er een grote generatie voortgekomen uit La Masía, onze jeugdopleiding. Zonder die generatie was dat niet mogelijk geweest. Madrid wordt een jaar geen kampioen en geeft 160 miljoen euro uit aan drie spelers: Illaramendi, Isco en Gareth Bale. Dat kan Barcelona niet. We weten dat we anders zijn omdat we met hen kunnen wedijveren zonder zo veel geld uit te geven. Oké, we kunnen Neymar halen voor 60, 70 miljoen, maar geen drie of vier spelers. We zijn zeker geen arme club, maar we moeten wel de rijkste club van allemaal bekampen. We slagen daarin en mensen lijken dat vanzelfsprekend te gaan vinden, maar ze moeten wel weten dat heel wat spelers geen cent gekost hebben: Andrés Iniesta, Leo Messi, Xavi, Víctor Valdez, Puyol, Pedro… Dat is uniek en gebeurt misschien nooit meer. Zonder La Masía zou het plaatje er heel anders uitzien.”

Kan La Masía voortdurend spelers laten doorstromen?

“Er wordt op La Masía heel erg goed gewerkt, maar we moeten wel beseffen dat talent vaak aangeboren is en dat we wat dat betreft de laatste tijd mazzel gehad hebben. Dat talent wordt uitstekend begeleid natuurlijk, maar er kan altijd een dag komen dat het er gewoon niet is.”

Jouw generatie, die van geboortejaar 1987, was uitzonderlijk: jij, Cesc Fàbregas, Lionel Messi…

“… en Marc Valiente en nog anderen. Een speler die uit onze opleiding komt, is perfect om voor Barcelona te voetballen, maar heeft problemen als hij ergens anders naartoe gaat. Ik denk dat we slaven zijn van onze eigen stijl. Als je een speler opleidt om te schitteren bij Barcelona, dan is dat prima, want de inpassing verloopt dan vlot. Maar als die naar een club gaat die niet dezelfde filosofie heeft, die niet zo op balbezit speelt als wij, dan heeft hij een probleem. Een speler van Barça die naar ergens anders gaat, ziet af. Een speler van Real is meer individualistisch, en dat is niet negatief bedoeld. Hij kan ergens naartoe gaan en zich gemakkelijk aanpassen. Kijk naar de topcompetities: het is wel een beetje aan het veranderen, maar er spelen nog altijd veel meer ex-Madrilenen bij andere clubs dan ex-spelers van Barcelona.”

Strenge ouders

Er wordt veel nadruk gelegd op de waarden van Barcelona. Worden die er bij de jeugd al ingepompt?

“Ik verbleef zelf niet op La Masía, dus exact weet ik dat niet, maar alle spelers moesten wel slagen op school. Men controleerde of je studeerde, je best deed, erdoor was bij je examens, goede punten haalde. Er was een strak tijdschema op La Masía. Wat dat betreft staat Barcelona aan de top. Ik woonde thuis, dus dat was een beetje anders, maar mijn ouders waren even streng.”

Je moeder wou niet dat je voetballer werd…

“Ze was er niet tegen dat ik voetbal speelde, ze vond school gewoon belangrijker. Mama zei altijd dat ik de perfecte zoon was. Ik denk niet dat dat klopt, waarschijnlijk denken alle moeders dat van hun kinderen, maar het is wel zo dat ik goede punten haalde op school. Al is het ook waar dat mijn gedrag niet altijd je dat was – ik denk vanwege het feit dat ik me een beetje superieur voelde. Ik wil niet zeggen dat ik arrogant was, maar toch erg zelfbewust. Mama zette me aan het werk. Ik herinner me dat ik bij mijn eindexamens eens in slaap gevallen ben van vermoeidheid. Ik moest elke avond gaan trainen en ik stond om vijf uur ’s ochtends op om te blokken. Studeren gaat niet in de eerste plaats over dit of dat vak – ik zou niet meer weten wat ik toen om vijf uur aan het blokken was – maar om de cultuur van hard werk en opofferingen. Daar hamerden mijn ouders altijd op.”

Je moeder is directeur van het Institut Guttman, het belangrijkste hospitaal voor de revalidatie van patiënten met ruggenwervelblessures en neurologische aandoeningen…

“Ja, dat is een heel andere wereld, heel hard. Ik heb mama er altijd om bewonderd dat ze haar werkproblemen niet mee naar huis nam, want ik ben weleens in het hospitaal geweest en… pffff… dat is hard. Je ziet mensen echt creperen en toch kwam mama naar huis om daar een gelukkige moeder te zijn. Terwijl haar werk ook sporen had kunnen nalaten.”

En jij? Kun jij thuis je werk van je af zetten?

“Tenzij het een heel, heel slechte wedstrijd was, kan ik een verlies wel verteren. Ik ben dan wel even pissig, maar ik stap in mijn auto, rijd naar huis en probeer aan wat anders te denken.”

De muren in Manchester

Men vertelt dat je opa je eens voorstelde aan Louis van Gaal, zogezegd als ‘de nieuwe centrale verdediger van Barcelona’, en dat Van Gaal je tegen de grond duwde en zei: ‘Hij is niet sterk genoeg voor Barcelona…’

“Dat verhaal is waar. Ik was toen 13 of 14. Van Gaal kwam bij mijn opa thuis en ik wou indruk maken, ik dacht: over drie of vier jaar wil ik in de ploeg staan. Maar hij gaf me een duw en ik lag er. Gewoon languit op de grond. Tijdens het eten heb ik geen woord meer gezegd.”

Van Gaal boezemde angst in?

“Men heeft me verteld dat hij rechtdoorzee was, eerlijk, een goeie kerel. Maar die eerste indruk: wauw!”

Was naar Manchester United gaan, eerst bij de jeugd, de noodzakelijke stap om te verwerven wat je nog miste?

“Het Engels voetbal is heel anders: directer, sneller, fysieker. Voor de toeschouwers allicht aantrekkelijker. Toen ik naar daar ging, was ik groot maar ook mager. Ik moest serieus aan mijn lichaam werken. Bij Barcelona trainde ik op mijn zestiende niet met gewichten. In Manchester deed ik voor het eerst buikspieroefeningen, opdrukken, cardiovasculaire training…”

Hoe was het mentaal?

“In Barcelona leefde ik in een luchtbel. Als je nooit van huis weggaat, heb je altijd de bescherming van je ouders: eten op tafel ’s avonds, je kleren die gewassen worden. Bij United deden ze dat ook wel voor je, maar je moest zelf initiatief nemen. Je wordt rijper. Ik vertrok als een kind en ik kwam als een volwassene terug. De eerste maanden waren wel hard. Je voelt je alleen en hoewel ik Engels sprak, had ik toch moeite om me vlot uit te drukken. Nadien wordt het moeilijk om andere redenen. Op je 20, 21 heb je heel je leven ingericht met het oog op een speelkans. Je laat je vrienden en familie achter en je doet dat om te spelen. Maar je speelt niet. Rio Ferdinand en Nemanja Vidic deden het bijzonder goed en Alex Ferguson stelde me niet zo vaak op als ik gewild had. Dan zit je alleen thuis, je hebt getraind maar je speelt geen wedstrijd, het is vier uur ’s namiddags, het begint buiten donker te worden… Het lijkt dan alsof de muren op je af komen.”

Je was toen ploegmaat van Cristiano Ronaldo. Is hij veranderd sinds die tijd?

“Neen, Cristiano is nog altijd dezelfde. Ik heb hem altijd bewonderd omdat hij een harde werker is en altijd meer en meer wil. Hij is een machine, bijzonder ambitieus. Van nature is hij al erg sterk, maar hij vecht voortdurend om beter te worden. Hij behoort tot de top twee of drie van de wereld. Sommigen zeggen dat hij de beste is, en toch wil hij nog verbeteren. Ik denk ook dat de rivaliteit met Leo hem daarbij helpt.”

Jullie hebben als spelers blijkbaar een heel andere kijk op de rivaliteit tussen Barcelona en Madrid dan de fans?

“Ja, al is het ook wel moeilijk om niet beïnvloed te worden door alles wat eromheen gaande is. Je mag nog je best doen om geen kranten te lezen, als je de tv aanzet, is er altijd wel iemand die over voetbal praat. Soms in programma’s waar er verstandig en rationeel gediscussieerd wordt, maar die zijn er minder en minder. Daarentegen heb je shows in de stijl van Salsa Rosa (een roddelprogramma over celebrity’s, nvdr) waar iedereen maar wat uit zijn nek lult. Daar gaat het alleen maar om controversie en stemmingmakerij. ‘Die gast haat hem, en hij haat die andere, en hij gaat hem wat aandoen, en ze gaan knokken…’ Het is bijna niet mogelijk om daar onberoerd bij te blijven. De media zijn eropuit dat je gaat denken: ‘Verdomme, die van Madrid zijn klootzakken.’ Maar het zijn gewoon profs zoals wij. Er is een hevige rivaliteit met Madrid, maar dat is meestal een gezonde rivaliteit geweest. Er zijn natuurlijk af en toe externe – of zelfs interne – factoren geweest die de vijandschap feller deden oplaaien dan nodig.”

Er was een ogenblik, met name na die vier clásicos in achttien dagen in 2011, dat de rivaliteit tussen Barcelona en Madrid de Spaanse nationale ploeg leek te zullen beschadigen. Waren jullie daar effectief bang voor?

“Op een bepaald moment wel, ja. Hadden we toen niet de nodige stappen ondernomen, dan had het echt een probleem kunnen worden. Gelukkig heeft Spanje een rijpe ploeg met spelers die inzagen dat ze moesten praten om de geschillen op te ruimen.”

Hoe is dat gegaan?

“Op een dag zijn we gaan samenzitten om te praten en kwamen we tot het besluit dat het onmogelijk is dat iedereen volledig op dezelfde golflengte zit, dat de zaken nooit zwart-wit zijn, maar dat bepaalde meningsverschillen minder belangrijk zijn dan datgene wat we delen. We realiseerden ons allemaal dat we samen de Spaanse ploeg vormden en dat we aan hetzelfde zeel moesten trekken. En zo wonnen we het EK 2012.”

Guardiola versus Mourinho

Laten we het nog even hebben over je terugkeer van Manchester naar Barcelona. Was alles veranderd of was het nog altijd dezelfde Piqué en hetzelfde Barcelona?

“Ik apprecieerde alles veel meer toen ik terugkwam. Toen ik zestien was, ging ik bijvoorbeeld uiteten, met de familie of zo, zonder ergens bij stil te staan. Toen ik terugkeerde, apprecieerde ik dat meer. Wat het voetbal betreft: ik kwam op een moment dat niemand veel vertrouwen in ons had. Twee jaar zonder prijs, Deco en Ronaldinho die weg waren, Guardiola die als coach net de stap zette van Barcelona B naar de A-kern… Er waren twijfels. Bovendien kenden we een slechte start. Maar dan klopten we Sporting met 6-1 en waren we vertrokken. Pep is de beste trainer die ik ooit gehad heb.”

Waarom precies?

“Trainers zeggen je dat je dit of dat moet doen, maar Pep zegt je ook waarom, zodat je het spel beter begrijpt en bijleert. Hij analyseert de tegenstanders beter dan wie ook, 24 uur per dag bekijkt hij video’s. De vrijdag voor de match zegt hij: ‘Kijk, ze vallen zo aan, en zo, en zo… Wij moeten de verdediging naar rechts kantelen, of naar links en dan op die manier aanvallen.’ Niemand kan dat beter dan hij. Wanneer je aan een wedstrijd begint en je weet al hoe de tegenstander gaat aanvallen, dan krijg je zelfvertrouwen en dan word je een betere speler. Met Pep kregen we ook een identiteit: we speelden altijd op dezelfde manier, of het nu in Granada was of in de modder van Málaga. Er zijn veel spelers die uit La Masía komen, dus die hebben hetzelfde idee van voetbal. Het is belangrijk dat je gelooft in wat je doet. De ploeg geloofde in Pep en hij geloofde in zijn ideeën.”

Was het voor Guardiola makkelijker omdat hij zelf een topspeler geweest is?

“Dat denk ik niet. Er waren veel twijfels, uit enquêtes bleek dat de mensen hem niet de juiste keuze vonden. Maar Guardiola heeft een heel sterk karakter in de zin dat als hij ergens in gelooft, hij er dan ook helemaal voor gaat. Hij sprak ook erg overtuigend op persconferenties en zo zorg je dat mensen – ook al gebeurt dat onbewust – in je gaan geloven, wat je dan weer de nodige zekerheid geeft.”

Zijn beruchtste was die in april 2011, waarin hij Mourinho frontaal aanviel en hem de puto amo, de ‘klotechef’, van de perszaal noemde. Hij leek zijn zelfbeheersing verloren te hebben, maar het werkte wel…

“De ploeg was erg aangeslagen na de Spaanse bekerfinale en ik herinner me dat hij zei dat hij ons naar de finale van de Champions League zou leiden. Hij voelde zich er comfortabel bij dat hij de aandacht naar zich toe kon trekken. Hij was blij dat hij als een leider in de bres kon springen voor zijn ploeg. Na de bekerfinale had men misschien weinig vertrouwen in ons, de omstandigheden zaten tegen en het leek of Madrid opnieuw het grote Madrid was, dat José Mourinho een manier gevonden had om ons af te stoppen. Pep had het gevoel dat hij flink moest uithalen om een effect te bereiken, en dat deed hij.”

Barcelona won prompt de heenwedstrijd van de halve finale met 0-2 in Bernabéu…

“Ik herinner me de halve finale in 2002 toen ze ons versloegen, en dat deed echt pijn. Die avond in 2011 was een soort van revanche, een kans om in het licht van de geschiedenis iets recht te zetten. Een zege tegen Madrid is telkens anders. We waren altijd een beetje inferieur – zelfs wanneer we niet echt minder goed waren – om allerlei redenen: zij speelden in de hoofdstad, of ze waren wat sterker… Wij waren jarenlang een beetje de underdog. We speelden wel goed maar we wonnen nooit wat. Maar dit was opeens een generatie die de strijd aanging en ook won.”

Was die strijdlust, die honger, vorig jaar wat weg, door alles wat er aan de hand was?

“Het jaagt me op de kast als ik lees wat Xavi bijvoorbeeld zei – en dat grotendeels verkeerd werd geïnterpreteerd – dat we op tactisch en op fysiek vlak niet hard genoeg gewerkt hadden. Je wint geen competitie tegen een Madrid dat sinds 2002 ik weet niet hoeveel miljoenen heeft uitgegeven, en bovendien met honderd punten en een voorsprong van vijftien punten, als je niet hard werkt! Dat kan gewoon niet. Bovendien denk ik dat wij de enige ploeg ter wereld waren die landskampioen kon worden met alles wat er ons overkomen is. Een team dat zijn coach moet missen vanwege kanker, een speler die aan dezelfde ziekte lijdt… We spelen kampioen en men kijkt ernaar alsof het… misschien niet ‘middelmatig’ was, maar toch iets had van ‘ja, het zal wel’… Iedereen had het over Bayern München, maar ons seizoen was absoluut top! Zeker met alles wat er gebeurd was! En dan zeggen ze dat we niet hard genoeg gewerkt hadden, wat een idiotie is dat! We krijgen te weinig appreciatie voor wat we gedaan hebben, echt veel te weinig. Er zijn generaties, zoals die van mijn vader, die Barcelona nooit wat zien winnen hebben. Nu winnen we al tien jaar prijzen en beginnen mensen het vanzelfsprekend te vinden.”

De ziekte van Tito Villanova moet erg hard aangekomen zijn.

“Héél erg hard. Het probleem is dat een voetballer niet als een gewone mens wordt bezien. Hij moet altijd goed spelen. Maar wij zijn ook maar mensen, we hebben ook weleens familiale problemen, of ziektes, of vrienden in nesten, wat dan ook… Het klopt dat we veel verdienen – wat zeker in deze crisistijden in schril contrast staat met het doorsneeloon – en dat men aan ons daardoor hoge eisen stelt. Maar die eisen zijn wel enorm hoog. We proberen elk weekend ons best te doen, maar we zijn geen robots. Tito’s ziekte en die van Eric (Abidal, nvdr), hebben die een fysieke impact? Allicht niet. Tactische gevolgen? Evenmin wellicht. Maar er hangt iets ondefinieerbaars aan vast dat mensen raakt. Natuurlijk raakt het ons.”

Ten slotte: je hebt eens gezegd dat je geen coach wilt worden, maar voorzitter zie je wel zitten. Stel dat je nu verkozen zou worden, wat zou je dan veranderen?

“Ik ben nog maar 26, misschien dat ik nog van gedacht verander, maar ik zou dat inderdaad wel zien zitten. Op dit moment is Sandro Rosell evenwel voorzitter en ik moet hem niet gaan vertellen wat hij zou moeten doen.”

DOOR SID LOWE IN BARCELONA – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Het is belangrijk dat je gelooft in wat je doet. De ploeg geloofde in Pep en hij geloofde in zijn ideeën.”

“Ik moest elke avond gaan trainen en tijdens de examens stond ik om vijf uur ’s ochtends op om te blokken.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content