Aan de vooravond van de Tour stelt Patrick Lefevere zijn tactische plannetjes op, al blijkt dat geen simpele opdracht. ‘Eigenlijk is met Tom Boonen alles een beetje vlugger gegaan dan voorzien, wij kunnen onze ploeg niet ineens omgooien.’

Het kantoor van Patrick Lefevere in het West-Vlaamse Wevelgem ligt bezaaid met truitjes en gadgets. “Merchandising”, zegt Lefevere. “Mijn vrouw en ik doen dat allemaal zelf, want als ik hier een man op zet, ben ik 50.000 euro per jaar kwijt en dat geld hebben we niet. Ik ben hier de pastoor die de mis doet, misdienaar speelt en de klokken luidt.”

Hoewel hij vandaag voornamelijk manager is, blikt Lefevere met een zekere weemoed terug op de jaren die hij in de volgwagen sleet, in het hart van de koers. “Eigenlijk doe ik niet meer wat ik het liefst doe, het grootste deel van mijn job bestaat uit PR, sponsoring en praktische zaken. Terwijl ik in mijn hart nog steeds een beetje ploegleider ben. Ik ben er ook nog graag bij in de koers, maar als je mensen aanstelt als sportdirecteur, moet je hen ook verantwoordelijkheid geven. Je mag hen niet het hele jaar het veldwerk laten doen en dan in de klassiekers of de Tour zeggen : ‘Jongens, nu kruip ik in de auto.'”

Wat vond je dan het leukst aan de job als ploegleider ?

Patrick Lefevere : “Zien dat je tactiek goed uitdraait. Koers is boksen. Als je één keer goed slaat, dan ligt de rest van het peloton al half k.o. In de Omloop Het Volk sloegen wij vorig jaar toe vóór de Molenberg, waar niemand het verwachtte. We waren met drie of vier mee en reken maar dat de concurrentie dan een weekje of twee plat ligt, hoor. Wat ze ook zeggen, zoiets zindert na.

“Bij GB-MG deden we dat vaak : de hele dag vlammen op kop, tegen de wind in. En die mannen maar klagen. Wilfried Peeters was daar gevoelig voor : ‘Heel het peloton lacht met ons.’ Maar ik had de kaart op mijn knieën liggen en zei hem : ‘Op vijf kilometer van de aankomst is er een straatje naar links waar de wind opzij blaast. Zet ze maar een keer goed op de kant, eens kijken wie er dan nog lacht.’ Zo gezegd, zo gedaan. (Triomfantelijk.) Eén, twee, drie, vier en vijf : allemaal van ons.”

(Zonder onderbreking.) Op een keer in Gent-Wevelgem belde Dirk Nachtergaele me vanuit de bevoorradingszone : ‘De wielertoeristen hangen hier scheef op hun fiets van de zijwind.’ Ik zeg : ‘Jij bent gekend, dus jij blijft staan. Je collega rijdt dertig kilometer terug.’ Zakken in de auto geladen, bevoorrading al uitgedeeld. Nu, je hebt van die ongeschreven wetten in het peloton : je mag niet demarreren in den depart, niet als er eentje aan het piesen is, niet als er iemand valt, niet in de bevoorrading. Dus zegt Peeters : ‘How, how, je mag niet demarreren in de bevoorrading.’ Waarop ik : ‘We gaan niet demarreren, we gaan er rap doorrijden.’ (Lacht uitbundig.) Twintig man weg, waarvan acht van ons, en de koers was gedaan. Zoiets vind ik leuk, daar kick je op. Je hoeft niet altijd de sterkste zijn, je mag soms ook een keer bluffen.”

Maak je vaak afspraken met andere ploegleiders in de Tour ?

“Soms kom je een compagnon de route tegen die dezelfde belangen heeft. Ik draai die knop echter snel om : vandaag kan jij mijn compagnon zijn, maar als het moet, maak ik je morgen af.”

En zoiets wordt gepikt in het peloton ?

“Er zijn toch mensen die daar heel slecht tegen kunnen. In de koers ben ik een nijdigaard, maar één keer dat ik de figuurlijke douche heb gepakt, vergeet ik dat. Maar je hebt er die rancuneus zijn, je kunt je dat niet voorstellen ! Die twee maanden later nog hun gram halen : gaten dichtrijden, tegendraads zijn. Ik ben blij dat ik zo niet ben.

“Vroeger kon je makkelijker afspraken maken. Toen ik in het begin in de volgwagen zat, ging ik altijd langs bij de ploegleiders met de snelle mannen, zoals Godefroot met Zabel. Dan zei ik : ‘Zetten jullie ieder één mannetje op kop, dan doe ik er twee bij.’ Dan dachten zij dat ik iets extra’s deed, maar in mijn ogen beschikten wij dan wel over de rapste spurter met Cipollini of later Steels(lacht). Nu voel je vaak dat geen enkele ploeg de zaak nog onder controle houdt. Ze zitten allemaal in hun wagen te converseren met hun renners, het raampje gaat amper nog open. Als je iets vraagt, hoor je : ‘Bwah, neen, we zijn vermoeid, we gaan wachten.’ Wachten, wachten, wachten en dan kom je tekort natuurlijk.”

Doe je het op zo’n moment dan maar zelf of ga je ook poker spelen ?

“Ik poker niet graag. Ik vind dat je je verantwoordelijkheid moet opnemen, al breekt dat je zuur op. En soms komen ze dan toch, hé. Dat vind ik dan zo stupied. Met zes tot acht renners kan je zo’n peloton in bedwang houden, maar waar moet ik die gaan zoeken in mijn ploeg ? Virenque, Dufaux, Mercado en Rogers rijden voor een klassement. Zanini moet zich sparen om de spurt aan te trekken voor Tom, dus ik hou misschien drie jongens over.

“Eigenlijk is met Tom alles een beetje vlugger gegaan dan voorzien, wij kunnen onze ploeg niet ineens omgooien. We hebben Dufaux, Virenque, Mercado en Rogers beloofd dat ze alles op de Tour mochten zetten. Dan kun je nu wegens het succes van Tom niet zeggen : ‘Sorry, jongens, je mag niet mee. ‘ En dan zitten we ook nog met Bettini. Hij staat een of twee in de wereld, je kan van die vent toch niet verlangen dat hij alle dagen op kop rijdt ? Eigenlijk zitten wij in een vrij moeilijke situatie.”

Heb je al een tactisch plannetje klaar voor de komende Tour ?

“Ik zou liefst even aanvallend rijden, net als vorig jaar. Natuurlijk zal de ploeg een beetje in dienst van Tom fietsen, maar als er iemand mee is in een ontsnapping, hoeven wij uiteraard geen kopwerk te doen. Tom moet vol de proloog rijden, zoals in de Elektrotour. Als machtspurter beschikt hij op zo’n afstand van vier, vijf kilometer over de ideale combinatie tussen uithouding en explosiviteit. In de eerste week kan Tom meespurten voor de overwinning, links en rechts wat bonificaties meepakken en zo proberen de gele trui te veroveren. Achter het groen moet hij niet rijden. Groen komt vanzelf. Mocht hij die trui pakken, dan kan je beslissen om mee te doen in de tussenspurten. Ik wil niet gestresseerd achter iets aan gaan koersen. Ik geloof in het spontane. Niks moet, en dan komt het vanzelf.”

Zie je veel gelijkenissen tussen Tom Boonen en Johan Museeuw ?

“Atletisch wel, karakterieel minder. Tom heeft veel meer guts. Zelfs intern beweerde Johan nooit dat hij ging winnen, terwijl Tom zegt : ‘Ik ben goed, ze moeten hier over mij passeren vandaag.’ Ik denk dat de mensen dat wel appreciëren, renners die hun nek durven uitsteken. Dat is ook het succes van Frank Vandenbroucke geweest. Die heeft schone dingen gedaan, maar uiteindelijk heeft hij er wel meer van gebabbeld dan iets anders. En ze schrijven er nu nog over.”

Misschien is dat net het probleem van Vandenbroucke, dat hij, wat hij ook doet, sowieso aandacht krijgt.

“Ja, en dat zal ook een beetje het probleem van Tom worden. Als er niet veel concurrentie is, dan focussen ze allemaal op jou. Onlangs verwoordde Tom dat nog zeer goed : ‘Voor de pers ben ik of heel goed, of heel slecht. Voor mij is er in het midden niets.’ Ik moet zeggen dat ik daarvan onder de indruk was. Hij heeft erover nagedacht. Van druk ondervindt Tom geen last. Zijn natuurlijke nonchalance helpt hem daarbij. Het is er zo eentje die zijn telefoon nooit opneemt, wiens voicemail altijd vol staat en die geen agenda bijhoudt. Voor Tom is dat een manier om te ontspannen : als hij niet koerst, zegt hij gewoon foert.”

Buiten een rit in de Ronde van België won Boonen vorig jaar niets. Kozen jullie bewust voor een overgangsjaar ?

“We wilden hem niet te vroeg voor de leeuwen gooien. Tom kan ook niet anders dan zijn lichaam volgen, hij had zelf ook niet verwacht dat hij deze winter zo’n kwaliteitssprong zou maken. Hij is man geworden, volwassen. Sommige coureurs krijgen dat al op hun 21e, bij anderen komt dat pas op hun 25e of 28e. Het is ook niet zo dat je dan plots vaststelt als hij onder de douche staat : ‘ Tiens, hij is meer man geworden (lacht).’ Je ziet het aan zijn prestaties, de manier waarop hij de spurt wint, van hoe ver hij kan aangaan…

“Vorig jaar lieten we hem heel bewust meedoen in de Vuelta. Op een dag reed er een kopgroep van dertig man over een col van eerste categorie en Tom hing er nog aan. Nadien nam hij dan wel gas terug, maar het is goed voor je ontwikkeling om als jonge renner een keer je grenzen te verleggen, te testen hoe ver je kan gaan. In normale omstandigheden zie ik Tom trouwens zonder moeite de bergen over raken, ondanks zijn caruur.”

Toen hij van US Postal kwam, was Boonen een echte branieschopper. Heb je hem met zijn voeten op de grond moeten houden ?

“Daar is hij zelf achter gekomen. Op een bepaald moment zette hij zichzelf onder druk door vooraf aan te kondigen dat hij ging winnen. Als je tweede of derde bent, gaat het nog, maar Tom eindigde elfde of vijftiende en dan hoor je heel snel in de pers : ‘Die Boonen heeft wel een grote bek, maar hij zal het toch een keertje moeten doen.’ Hij is zich nu bewust van wat hij kan, maar heeft nog steeds dat speelse van een jonge gast. (Glimlacht.) Hij heeft een zeer groot knuffelgehalte, hé. Zijn fans zijn vrouwen van vijftien tot vijftig. Er komen voor hem héél veel fans rond de bus hangen.”

Dat moet in combinatie met de immens populaire Richard Virenque voor een ware overrompeling zorgen in de Tour.

“Weet je, er is niets gemakkelijker dan je helmke en je brilleke op te zetten en uit de bus te sprinten zonder op of om te kijken. Maar Virenque niet, hoor. Die zet zich op de eerste trede, vraagt de mensen om in een rij te staan en deelt met de glimlach handtekeningen uit. Na de koers stapt hij de bus in, droogt zich af, trekt een schoon T-shirt aan en gaat op diezelfde trap zitten. Virenque brengt heel veel respect op voor de gewone supporter. Daar kunnen veel renners nog iets van leren.”

Doet hij dat uit pure menslievendheid of omdat zijn marktwaarde zo omhoog gaat ?

“Hij geniet ervan. Als ze zijn naam roepen, dan gaat hij sneller. Virenque kan je echt vooruit schreeuwen. En dat enthousiasme, die mentale sterkte ! In de Ronde van de Middellandse Zee dit jaar : Virenque demarreert, ze laten hem rijden – ik weet niet waarom, misschien dachten ze gewoon dat hij zot was – en hij had er eentje mee, Bessy of zo (Frédéric Bessy van Cofidis, nvdr.). Ik zeg nog : ‘Hij heeft Bessi mee, hij kon even goed met Lassi op pad gaan.’ Ze pakken vier minuten. Parsani(ploegleider bij QuickStep, nvdr.) en ik rijden naar hem toe en Virenque zat te glunderen op zijn fiets : ‘Ze pakken me niet meer.’ Op 200 meter van de streep hadden ze hem (lacht).

“Zet Virenque en Bettini samen en je krijgt vuurwerk. Renners spreken aan tafel graag over auto’s en mooie vrouwen, maar bij die twee is het altijd : ‘ On va attaquer ici, on va péter le peloton.‘ Voor de start hebben ze al tien keer de berg opgereden. Die twee zijn een zegen voor de ploeg. Bettini, dat is precies een vogeltje dat met zo’n scheef kopje zit te kijken. Vorig jaar was hij veruit de agressiefste coureur in de Tour.”

Koerst Bettini soms niet te onbezonnen ?

“Hij is een slimme en talentrijke coureur, maar tactisch kan je hem moeilijk sturen. Bettini’s probleem is dat hij te veel aanvalt en altijd weer vergeet te eten. Hij krijgt niks door zijn keel omdat hij zo opgaat in de wedstrijd. We proberen dat op te lossen met vloeibare suikers en dergelijke, maar als je zoveel energie verbruikt als Bettini, is dat vaak onvoldoende. En dan gaat het licht uit en is het over : Bettini kan niet lossen, hij staat gewoon stil. Vorig jaar stapte hij in de Ronde van Vlaanderen op 15 kilometer van den arrivee af omdat hij niet meer wist waar hij was, compleet zwart voor de ogen.”

Tegen de algemene verwachting in, selecteerde je Jurgen Van Goolen niet voor de Tour. Waarom ?

“Niet goed genoeg. Hij zal het niet graag horen, want hij is daar – ten onrechte – zeer gevoelig voor. Jurgen kan niet wringen in het peloton, leest de koers nog niet goed genoeg. Hij moet zijn tijd nemen en daar heeft hij het moeilijk mee. Hij ligt vaak samen op de kamer met Boonen en ze schieten heel goed op, maar Boonen wint en hij niet. Hij moet nu op kop rijden voor Boonen, terwijl hij bij de beloften minstens even goed was. En dat is moeilijk verteerbaar. Niet alleen voor die jongen zelf, maar ook voor zijn entourage.

“Jurgen moet zich mijns inziens verzoenen met het feit dat hij nog één of twee jaar knecht blijft. Meespringen in dienst van de ploeg, op kop rijden. Hij legt zichzelf zo’n druk op dat hij het niet kan waarmaken. In de Ronde van Zwitserland was hij mee met Hunter. Normaal is hij de beste klimmer, maar wie wordt er gelost ? Jurgen. Dat is een dreun iedere keer, en hij kan daar niet mee om.”

Kan je niet begrijpen dat zo’n jongen bang is dat hij de rest van zijn carrière knecht moet spelen ?

“Was Museeuw ook geen knecht in het begin van zijn carriere ? Heeft Pollentier ook niet de Giro gewonnen terwijl hij knecht was van Maertens ? Ik geloof dat de weg vanzelf opengaat voor iemand die kwaliteiten heeft. Als je te graag wil, lukt het vaak niet. Je krijgt faalangst. Dat maakte ik ooit mee met Wilfried Cretskens, die in de kopgroep zat in de Franco Belge. Hij was de rapste, maar ik zei tegen Herman Frison, die naast me zat : ‘Goed kijken, hij zal nerveus worden.’ En jawel hoor (begint wild met de armen te gebaren). Die bril op zijn hoofd, in zijn nek. Drinken ! Suikers ! Water ! En op drie kilometer van den arrivee steekt hij zijn hand op : ‘Ik heb kramp.’ Het is niet evident hoor, winnen.”

Om terug te komen op de Tour : ook dit jaar waart het dopingspook weer rond met het boek over Armstrong en het onderzoek in Italië tegen renners van Fassa Bortolo, Saeco en Domina Vacanza. Is er eigenlijk wel iets veranderd sinds ’98 ?

(Verontwaardigd.) Tuurlijk is er veel veranderd. Ik zit toevallig in de dopingcommissie van de UCI en ik kan je garanderen dat er serieuze financiële inspanningen gedaan worden om doping te bestrijden. We hebben in ’98 nooit beweerd dat we het in zes maanden zouden opruimen. Kan je als sportdirecteur doping binnen de ploeg vermijden ? Georganiseerde doping wel, daar ben ik vrij zeker van. Je kan echter nooit garanderen dat er geen dief in de familie zit. We hebben een intern reglement, maar je slaapt niet naast je renners, hé. En ik wil er niet hypocriet over doen : we hebben het meegemaakt met Vandenbroucke. Ik weet zeker dat hij er op dat moment niet aanzat, maar de producten lagen er wel. Wij zijn daar bang van.

“De renners krijgen hun voedingsupplementen van de ploeg, maar je kent dat : als ze iets van buitenaf krijgen, is het altijd beter. Wist je trouwens dat bepaalde renners positief testen door voedingsupplementen ? Het is bewezen dat veel fabrieken die supplementen produceren in machines die niet voldoende schoongemaakt zijn, waardoor er residuen achterblijven. Dokter Van Mol, die wordt daar gewoon paranoïd van.”

Geloof je dat er, zoals in ’98, nog ploegen zijn die op georganiseerde schaal doping gebruiken ?

“Ik denk niet dat iemand zich dat nog kan permitteren. Je weet : als het uitkomt, is het gedaan.”

Vroeger cirkelden er altijd wel een paar ongure types rond het peloton die hun waar probeerden te slijten. Is dat nu nog het geval ?

(Windt zich op.) Dat is van twintig jaar geleden. Ik word ziek als ik die verhalen lees. Zijn de mensen echt zo achterlijk dat ze dat geloven ? Dat er renners zijn die ’s nachts op de rollen moeten rijden omdat hun bloed te dik is. Komaan zeg. Eigenlijk zouden wij met de sportdirecteurs een soort oorlogskas moeten hebben zodat we kunnen aanvallen wanneer iemand een onjuist bericht de wereld instuurt dat ons schaadt. In ’98 heb ik een proces ingespannen tegen een Franse journalist die beweerde dat het gangreen aan Johans knie na zijn val in Parijs-Roubaix met doping te maken had. Die man – of zijn redactie – moest een miljoen frank betalen. En als ik eerlijk ben, dan had ik liefst gezien dat hij zijn huis had moeten verkopen, als voorbeeld voor de anderen.”

Hoe zou jij het dopingprobleem oplossen ?

“Je moet de jeugd sensibiliseren, zodat ze bij de profs komen en ervan overtuigd zijn dat het niet nodig is. Hier gebeurt het omgekeerde. Er wordt bij de jeugd gedaan alsof je niet meekan als je niet pakt. Veel jonge renners moet je bij de profs dingen áfleren in plaats van aanleren. Ze lezen alles in de kranten : epo, cortisonen, puffers…”

Hoe komen die jonge kerels dan aan zulk materiaal ?

“Op de voorstelling van Body-Brustor vroeg een apotheker me of ik het normaal vond dat hij een jongen van zeventien in zijn apotheek kreeg met een voorschrift voor testosteron. Wie moet je dan in den bak steken ? Dat manneke van zeventien jaar, neen toch ? Zijn ouders, die misschien niet meer verstand hebben ? Maar wie heeft het voorgeschreven ? Dat ze een keer langsgaan bij de dokters die hun deontologie in de kast geworpen hebben omdat ze een huis moeten afbetalen. Dát zijn de slechteriken.”

Tot slot : hoe vergaat het Johan Museeuw intussen ?

“Johan is goed op zijn poten gevallen. Dat verwondert mij, hij redt het beter dan ik verwachtte. Iedereen wou per se dat ik hem in een keurslijf duwde, maar ik laat hem van alles een beetje proeven. Dat heeft hij verdiend en het is publicitair ook heel interessant. Onlangs gingen we samen met twee sponsors iets eten, en daar bloeit Johan helemaal open. Vorige week leidde hij nog een persconferentie en hij deed dat goed. Tegenover de pers is Johan al serieus gebeterd.”

Enkele weken geleden liet hij een van onze journalisten nochtans op en neer 1800 kilometer rijden voor een dubbelinterview met Tom Boonen dat exact dertig minuten duurde.

“Zo ontstaan er natuurlijk vooroordelen. Er zijn er al te veel die een beetje rancune koesteren tegenover Johan, vandaar dat ik hem ook geen persverantwoordelijke maak. Maar ik denk dat hij daar wel in zal groeien. Wilfried heeft nog niet het zakelijke instinct, maar het is wel een goede ploegleider. Johan zou met zijn naam en zijn maturiteit over een paar jaar het zakelijke van mij kunnen overnemen. Als ik nog vier jaar uitdoe, ben ik 53 en is het misschien wel welletjes geweest. Dan ga ik nog wat sponsors aantrekken en de juiste mensen op de juiste stoel zetten.”

Zei de kingmaker van het Belgische wielrennen…

“Daar lig ik absoluut niet wakker van. Ik ben fier op wat ik gepresteerd heb. Op de koers loop ik altijd geconcentreerd rond en daarom heb ik de naam van niet vriendelijk te zijn. Nu, ik heb met geen enkele sponsor problemen, en mijn personeel gaat al twaalf, dertien jaar met mij mee. Toen ik met mijn poten omhoog in Leuven lag (Lefevere werd vier jaar geleden geopereerd aan darmkanker, nvdr.), dacht ik : iedereen de pot op. Maar dan denk je al snel : 40, 50 families die op mij rekenen, kan ik dat wel doen ? Wel, ik kon het niet.”

Loes Geuens

‘Vandaag kan jij mijn compagnon zijn, maar als het moet, maak ik je morgen af.’

‘Bettini’s probleem is dat hij te veel aanvalt en altijd weer vergeet te eten.’

Veel jonge renners moet je bij de profs dingen áfleren in plaats van aanleren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content