Volgende zomer is het twintig jaar geleden dat Colombia, morgen de tegenstander van België, met steile ambities afreisde naar het WK in de VS. Een desillusie, waarna verdediger Andrés Escobar in eigen stad vermoord werd. Aan een gouden generatie kwam met zes schoten een einde.

Daar ligt ze dan, de stad die zo tot de verbeelding spreekt. Medellín, hoofdstad van het departement Antioquia. De tweede stad van Colombia, de motor van de economie, trots op zijn metro, in 1995 aangelegd en tot op dit moment de enige in Colombia. De gigantische files zijn er niet door opgelost, zullen we merken, maar het is een aanzet tot de verbetering van de levenskwaliteit. Net voor we de vallei induiken, even stoppen voor een panoramische foto. Beneden ligt een stad die sportgeschiedenis schreef. En schrijft, nog steeds, want hier wordt vandaag een gouden generatie topwielrenners gekneed. Dat is een van de redenen voor ons bezoek. Maar er is nog een andere: voetbal.

Twintig jaar geleden zouden we hier hebben gestaan voor een reportage met twee Escobars in de hoofdrol: Andrés, een centrale verdediger, sluitstuk van Atlético Nacional en de nationale ploeg die op het punt stond om bij AC Milan te tekenen. En Pablo, op dat moment al vermoord, op zijn 43e. Beroep: drugsbaron. Geen familie van elkaar, maar hun parallelle leven levert wel een insteek voor een triest verhaal: dat van het drugsgeld in het voetbal van Medellín.

Het Medellín van vandaag, zegt Jaime, is druk en chaotisch. De motor van de economie, maar ook een stad met hoge werkloosheid en veel tijdelijke contracten, waar mensen met weinig tevreden zijn. Niet superveilig, maar vergeleken bij de chaos van twintig jaar geleden een verademing. Zeker als je de bergen intrekt, de hoogvlakte in de buurt. Je waant je, met een beetje goeie wil, in Toscane.

“De strijd tegen drugs is verre van gewonnen”, zucht hij. Jaime is ex-voetballer (“een hobby, want ik was heel matig”) en sociaal werker. Het aantal hectaren waarop de cocaplant wordt gezaaid daalt weliswaar al een decennium, maar nog steeds worden er volgens internationale rapporten zo’n 68.000 beplant. En alhoewel de prijzen op de internationale markt zijn ingestort, wordt er nog altijd grof geld verdiend. Cocaïne is in Colombia een blijvende plaag, vanwege de beschikbaarheid ligt het gebruik 130 procent boven het gemiddelde. Meer dan één miljoen Colombianen (1 op 47) gebruikt een of andere drug. Vooral jongeren, mannen, tussen 18 en 24. Ook het gebruik onder minderjarigen stijgt, al twaalf jaar. “En Antioquia”, zegt Jaime, “scoort nog altijd het hoogst.”

Wie Colombia zegt, zegt koffie. Jaime lacht: “De wereldwijde koffiemarkt is goed voor een omzet van ongeveer 17 miljard dollar. Maar weet u dat de wereldwijde cocaïnemarkt in 2008 geschat werd op 88 miljard… En dat de helft van de wereldproductie uit dit land komt… Reken maar uit.”

Cuba

In deze wereld groeide Andrés Escobar op. Afkomstig uit een relatief welgestelde familie, Jaime is een generatiegenoot en kende hem. Een vrij stille jongen met een groot hart en een gulle lach. Ooit reden hij en zijn broer Santiago te paard. Andrés viel eraf en begon zo hard te lachen dat hij op zichzelf plaste. Waarop de twee nog harder lachten.

Voetballen leerde hij bij Atlético Nacional. Ontstaan uit de as van Atlético Municipal, een ploeg waar alleen lokale criollos mochten voetballen. Groot geworden in de Gouden Tijdvan het Colombiaanse voetbal, begin jaren vijftig. Profiterend van een staking in Argentinië en de eigen economische welvaart lokten de Colombianen voetballers uit heel Zuid-Amerika naar de eigen competitie. Voor hij naar Real Madrid trok, voetbalde bijvoorbeeld ook Alfredo di Stéfano kort in Colombia. Nadat de FIFA ingreep, Colombia bedreigde met uitsluiting en voetballers dwong terug te keren naar hun land (of naar Europa, zoals in het geval van de Argentijn Di Stéfano) eindigde deze gouden periode.

Snel daarna begon een andere. Colombia was in die jaren vijftig een wild land, met veel geweld en gewapende bendes, zegt Jaime, af en toe opgeschrikt door een staatsgreep. Er werd veel gesmokkeld: drank, sigaretten… Meestal richting Cuba, in de regio een draaischijf met connecties in de VS. Qua drugs viel er die dagen een gat: de aanvoer vanuit Azië, met zijn opium en heroïne, was door en na de Tweede Wereldoorlog stilgevallen. Cubanen en Colombianen doken in die ruimte, met de productie van heroïne en cocaïne. Al in 1958 meldde het Amerikaanse FBI bij de autoriteiten in Bogotá het bestaan van een Medellín-Habana Connection. De Cubaanse maffia had geld, knowhow en zorgde voor de nodige chemicaliën. De Colombianen hadden de grondstoffen: de cocaplant. Een nieuwe handel was geboren. En met die handel was veel geld te verdienen.

Dat ontdekte ook Pablo Escobar, die in 1949 in Medellín het levenslicht zag in een arme familie. Voor hun documentaire The Two Escobars interviewden de makers familieleden van de Kapo, de Tsaar van de Cocaïne. Volgens hen begon Escobar als een soort moderne Robin Hood aan zijn carrière als crimineel. De rijken werden steeds rijker, de armen steeds armer. Er moest een herverdeling komen, vond hij. Wat georganiseerder dan via diefstal en dus lanceerde Pablo Escobar zich in de drugshandel. Jaime knikt: “Hij wás voor sommige mensen een soort Robin Hood, niet toevallig werd zijn begrafenis later een massademonstratie van de armen. Hij bouwde een immens imperium op, maar liet veel mensen profiteren. Hij deelde geld uit, liet huizen bouwen, legde sportveldjes aan, steunde voetbalploegen.” Zijn rijk had evenwel een dikke zwarte rand, gebaseerd op terreur. Wie niet volgde, werd uit de weg geruimd.

Twee decennia werkten de drugsbarons in relatieve anonimiteit. Escobar bouwde in Medellín zijn kartel uit, de broers Rodríguez Orejuela deden dat in Cali, terwijl in Bogotá José Gonzalo Rodríguez Gacha, El Mexicano, de boel controleerde. Hun omzet werd groter en groter en na een tijd steeg ook hun drang naar erkenning. De outlaws waanden zich weldoeners en zochten legitimiteit. Boven hun hoofd, voegt Jaime eraan toe, hing nóg een gevaar: dat van uitwijzing naar de VS, die in de jaren zeventig en tachtig de strijd tegen de drugs opvoerden. Op drugshandel konden ze die mannen niet betrappen, op witwassen van het geld wél. Jaime: “Daarom probeerde Pablo Escobar in 1982 verkozen te raken als parlementslid. Niet alleen vanwege die erkenning door het volk maar, vooral, omdat hij dan niet uitgeleverd kon worden. Bovendien kon hij als politicus ook proberen om de uitwijzingsprocedure te veranderen.”

Die politieke campagne had zijn schaduwkanten. Door in het voetlicht te treden wekte Escobar de interesse van de media. Ook internationaal. En toen verzet tegen hem rees, antwoordde hij met geweld: politieke tegenstanders werden geëlimineerd.

Fútbol sucio (vuil voetbal)

Geld witwassen was een groot probleem voor de drugshandelaars, die op een berg cash zaten. Dat ze het voetbal als wasmiddel gebruikten, bleek een eerste keer in 1985. Toen leverde de Colombiaanse regering Hernán Botero Moreno uit aan de VS. Aanklacht: witwassen. Botero, die officieel cereales, granen, verhandelde, werd veroordeeld tot dertig jaar cel. In het voetbal sloeg het nieuws in als een bom. De División Mayor del Fútbol Colombiano schorste prompt de wedstrijden van die speeldag. Botero was immers sinds 1970 voorzitter van Atlético Nacional, de club van Andrés Escobar. Niet onbesproken weliswaar, drie jaar eerder was de man al in opspraak gekomen toen hij tijdens een clásico met een bundel dollarbiljetten naar de scheidsrechter zwaaide.

Voetbalclubs steunen, het maakte de drugskapo’s populair bij de supporters, veelal armen. Maar het was ook een manier om geld wit te wassen. Bij de transfers van spelers werden transfersommen voor veel meer in de boeken geschreven dan er in werkelijkheid betaald werd. Het verschil vloeide terug.

De drie Colombiaanse topclubs, América de Cali, Atlético Nacional en Millonarios Bogotá, waren in handen van de kartels en dreven op drugsgeld. Een win-winsituatie: veel strijd, leuk voor de fans. Voetballers werden ook goed betaald, waardoor ze niet uitweken naar Europa en hun familie beter konden helpen. En, bovenal: de bazen kregen er uitstraling door.

Voetballers en trainers wisten, zo getuigt Francisco Maturana in de documentaire The Two Escobars, van de link met drugsgeld. Maturana was in die tijd coach van Atlético Nacional en werd daarna bondscoach. Ze wisten het, maar zwegen. Escobar nodigde spelers geregeld uit op zijn finca, zijn ranch, en betaalde daar hun premies. Ging met hen op de foto, verscheen met hen in de media, gaf feestjes.

Om hun geweten te sussen, of gewoon, omdat het zelf ook goede personen waren, deden de voetballers wat terug voor hun gemeenschap. Ook Andrés Escobar. Hij reed, zo getuigde zijn broer na zijn dood, geregeld door de straten van Medellín en bezorgde arme families op tijd en stond, bijvoorbeeld rond Kerstmis, cadeautjes. Zo deelden zij mee in zijn weelde. Escobar had ook plannen voor de oprichting van een stichting, plannen die zijn nabestaanden na zijn dood vormgaven in el programa social y deportivo Andrés Escobar Saldarriaga.

De band tussen drugs en voetbal had ook zijn vuile kantje. De baronnen en hun kartels stonden elkaar niet alleen zakelijk naar het leven, ook sportief. In 1986 werd de voorzitter van Independiente Medellín vermoord teruggevonden. Twee jaar later overkwam een clubleider van Atlético hetzelfde. Scheidsrechters werden bedreigd, soms zelfs tijdelijk gevangengenomen als ze niet floten wat de baron wilde. Het overkwam Armando Pérez begin november 1988. Hij werd na twintig uur weer vrijgelaten, met in zijn handen een briefje, dat “Atlético noch Sante Fé kampioen mocht worden”. En dat “zij die slecht floten vermoord zouden worden…” Een paar weken later gebeurde dat ook effectief, met de man die een duel floot tussen Independiente en América de Cali.

In 1989 ging het Colombiaanse voetbal helemaal door een dal. Het land kreeg een waarschuwing van de Zuid-Amerikaanse voetbalbond, nadat diverse scheidsrechters die wedstrijden in de Copa Libertadores met Colombiaanse ploegen moesten fluiten, openlijk over bedreigingen spraken. Er werd ingegrepen. In eigen land werd de competitie stopgezet en internationaal kreeg het in opspraak gekomen Atlético Nacional een sanctie. Het moest zijn thuismatchen in Santiago de Chile afwerken. Het seizoen erop werd zowel Nacional als América verboden thuis te spelen. Toen werd uitgeweken naar San Cristóbal (Venezuela) en… Miami.

Sportief moest met het Colombiaanse voetbal in die dagen wél rekening worden gehouden. In de Copa Libertadores was er de opgemerkte zege van Atlético Nacional, de ploeg van Andrés Escobar en doelman René Higuita. Nog nooit had een Colombiaans elftal deze Zuid-Amerikaanse Champions League kunnen winnen, maar in 1989 deed Atlético het, na strafschoppen. Ook de nationale ploeg was succesvol: voor het eerst sinds Chili 1962 plaatste Colombia zich, na barrages tegen Israël, voor een WK, dat van 1990 in Italië. Naast Higuita was de meest opvallende speler Carlos Valderrama, de Colombiaanse Ruud Gullit.

Colombia startte goed in Italië: 2-0 winst tegen de Verenigde Arabische Emiraten. Match twee ging verloren, met 1-0 van Joegoslavië. In de derde wedstrijd, tegen Duitsland, werd geflirt met de uitschakeling, na een tegendoelpunt in de 89e minuut, maar Freddy Rincón maakte nog gelijk. In de achtste finales verloor Colombia uiteindelijk in de verlengingen met 2-1 van Kameroen, twee goals van RogerMilla, eentje na een blunder van Higuita.

Moord

Vier jaar later plaatste Colombia zich opnieuw voor het WK, na een overtuigende campagne. Meer nog: het land reisde met steile ambities af naar de VS. Van de 26 wedstrijden in de aanloop naar het WK werd er slechts één verloren. Hoogtepunt voor Andrés Escobar, inmiddels aanvoerder van de ploeg, was een 0-5 in Argentinië. Colombia stond plots vierde op de wereldranking, het land droomde van glorie. Zelfs Pelé geloofde in de kansen en riep Colombia uit tot een van de favorieten op de eindzege. Faustino Asprilla (toen nog Parma, daarna Newcastle) heette een wereldspits te zijn en Carlos Valderrama was al twee keer tot Zuid-Amerikaans voetballer van het jaar gekroond.

President César Gavíria woonde in die periode nagenoeg elke interland bij. Gavíria kon een morele opsteker gebruiken want de toestand in het Colombia van toen omschrijft Jaime nu als “een land in staat van beleg, waar je ’s morgens de deur uitging en niet wist of je ’s avonds levend zou terugkeren.” Pablo Escobar was dan al dood, opgejaagd door justitie en de doodseskaders van zijn tegenstanders. Andere maffiosi vochten om zijn plaats in te nemen. De politie trad hard op, er werd volop gemoord.

Doelman René Higuita, beroemd door zijn fameuze schorpioentrap tegen Engeland, verdween ook achter tralies. De keeper was een vriend van Pablo Escobar, zijn bezoek aan de drugsbaas in de gevangenis La Catedral haalde de media en was héél omstreden. In The Two Escobars onthullen de makers echter dat de héle nationale ploeg uit die periode Escobar wel eens bezocht. Ze speelden er, op de binnenkoer van de gevangenis, een wedstrijdje. De bewakers lieten het team binnen, zelfs in de gevangenis was Escobar, die eind 1993 gedood zou worden, nog de baas.

Voetballer Andrés Escobar had er intussen wel genoeg van. Hij haalde maar net het WK, revaliderend van een knieletsel, en wilde weg, naar Europa. Hij had al eens een jaar bij de Young Boys uit Bern gespeeld, maar was in 1989 teruggekeerd. Nu was het tijd voor de vlucht vooruit. AC Milan toonde belangstelling, hij droomde van de rust van Italië.

Het draaide evenwel anders uit. Colombia maakte in de VS nooit zijn ambities waar. In de eerste wedstrijd, tegen Roemenië, dwong het kans op kans af, maar de doelman pareerde alles. Uitgerekend een Milanspeler, Florin Rãducioiu, nekte op de counter Escobar en co. Een verlies hoeft niet fataal te zijn, maar dat was het wel. Veel Colombianen hadden op het eigen team gewed, en er volgden bedreigingen. Spelers kregen in de VS berichten dat op het thuisfront hun familie gevaar liep. Chonto Herrera, de rechtsachter en kamergenoot van Andrés Escobar, vernam dat zijn broer was omgekomen in een verkeersongeval. Eerder was zijn zoontje al eens gekidnapt.

Het team raakte gedemoraliseerd. Alle families kregen politiebewaking. De dag van het tweede duel, tegen gastland VS, liep bondscoach Francisco Maturana er bedrukt bij. Gabriel Jaime Gómez, bijgenaamd Barrabas, mocht niet spelen, kreeg hij te horen. Hij was een sleutelspeler, maar al 34 en dus niet meer te verkopen. Maturana moest een jonger iemand opstellen. De bondscoach gaf toe en zei later dat hij daar niet trots op was. “Maar zij hadden gewonnen.”

Colombia niet. Integendeel, het verloor van de VS met 2-1, met onder meer een owngoal van… Andrés Escobar, die een voorzet ongelukkig binnengleed. Thuis reageerde Felipe, zijn neefje, ontzet: “Ze gaan hem vermoorden, mama!” Felipe was negen jaar en had de situatie in zijn land correct aangevoeld. De 2-0 winst, op 26 juni tegen Zwitserland, baatte niet meer, Colombia lag eruit.

Op 2 juli begonnen in de VS de achtste finales. Andrés Escobar zou ze niet meer meemaken. Na hun terugkeer kregen de voetballers de wenk om binnen te blijven. Escobar deed dat niet. Hij ging wat drinken met vrienden, kreeg het in een nachtclub aan de stok met fans die hem feliciteerden met zijn owngoal, besloot weg te gaan, maar botste in een parkeergarage op twee nieuwe drugsbazen. Opnieuw ontstond een discussie over de owngoal. Uiteindelijk zou hun bodyguard hem met zes kogels afmaken. Naar verluidt riep de man bij elk schot: “Raak!” “Raak!” Hij werd veroordeeld tot 43 jaar cel, maar zou na elf jaar al vrijkomen. Zijn bazen werden nooit gestraft.

Die dag/nacht viel het Colombiaanse elftal uiteen. Barrabas zou nooit meer voetballen, Chonto Herrera evenmin. Faustino Asprilla weigerde een jaar selecties. Carlos Valderrama bleef nog een seizoen bij Junior Barranquilla en vluchtte dan naar de VS. Het geld verdween uit de competitie, de nationale ploeg maakte in de FIFA-ranking een vrije val. Vier jaar later, net voor het WK in Frankrijk, stond die pas 34e. Colombia ging er daar uit in de eerste ronde en kon zich daarna niet meer plaatsen voor een WK. Tot nu, met de nieuwe generatie Falcao, Bacca en co.

Of het drugsgeld nu uit het voetbal is? Jaime is pessimistisch. “Wellicht niet. Maar de drugsbaronnen zijn veel minder zichtbaar dan toen…”

DOOR PETER T’KINT IN MEDELLÍN

Voetballer Andrés Escobar reed geregeld door de straten van Medellín en bezorgde arme families op tijd en stond, bijvoorbeeld rond Kerstmis, cadeautjes.

Scheidsrechters werden bedreigd, soms zelfs tijdelijk gevangengenomen als ze niet floten wat de drugsbarons wilden.

De hele Colombiaanse nationale voetbalploeg bezocht drugsbaron Pablo Escobar in zijn cel.

Of het drugsgeld nu uit het voetbal is? “Wellicht niet. Maar de drugsbaronnen zijn veel minder zichtbaar dan twintig jaar geleden.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content