‘Ik weet wat ik kan en wat ik niet kan. Maar heel veel mensen hebben te weinig in mij geloofd.’ Geen valse bescheidenheid, maar ook geen blad voor de mond. Dat is Els Callens.

Dertien jaar al draait ze mee in het profcircuit. Als enkelspeelster zelden uitschieters, toch al 26 Grand Slamdeelnames. En als dubbelspeelster : halve finale op de Masters, brons op de Spelen van Sydney en samen met Chanda Rubin vorig jaar op de US Open de zusjes Williams geklopt. Niet altijd geselecteerd voor de Fedcup maar als ze erbij was nooit ontgoocheld, integendeel. Begin dit jaar leek haar enkelspelcarrière zowat ten einde, maar op haar 32ste maakte Els Callens een schitterende terugkeer. Ze staat comfortabel in de top-70.

En dat had misschien nog beter gekund, als je begin oktober niet een halve week in het ziekenhuis had gelegen.

Ik heb gesukkeld met een droge longvliesontsteking. Hoe je zoiets oploopt ? Dat kan overal. Hoogstwaarschijnlijk op de lange terugvlucht na het toernooi van Hawaï. Misschien zat er iemand op het vliegtuig van wie ik het virus heb overgenomen, misschien ook omdat ik nogal veel geslapen heb en daardoor weinig gedronken. Je longen drogen daarvan uit, naar het schijnt. Op dit moment lijkt alles onder controle. Alleen moet ik zowat een maand rusten.

Dubbel jammer omdat je net in topvorm was. Je had volgens je entourage nog nooit zo goed gespeeld.

( enthousiast) Ja, jong. Ik was zó in vorm. Ongelooflijk. Ik had op die laatste vier indoortoernooien – Moskou, Stuttgart, Zürich of Linz – zeker nog een paar mooie resultaten neergezet. Op training lukte alles. Ik plaatste de bal waar ik hem hebben wou.

Heb je zelf een verklaring voor je sterke seizoen ?

Eigenlijk was ik op het eind van 2001 al goed bezig : eerst een toernooi in Bolton gewonnen en nadien mee de Fedcup helpen veroveren. Ik was dan ook met hoge verwachtingen naar de Australian Open afgereisd. Maar dat viel tegen : uitgeschakeld in de kwalificaties, meningsverschillen met Libor Pimek, mijn begeleider. Kortom, ik was serieus ontgoocheld. Ik dacht dat het gedaan was met mijn enkelcarrière. Ik was teruggezakt naar 203 op de wereldranglijst. Maar goed, daarna zat ik nog in de kwalificaties in Tokio, waar ik naartoe trok met de gedachte van : dit wordt toch niks. Won ik mijn openingswedstrijd toch wel zeker, tegen het tweede of derde reekshoofd. En ik had nog goed tennis gespeeld ook. De volgende match ging nog beter, de match erna ook. Daarna kwalificeerde ik mij voor een Tier 1-toernooi ( de hoogste en best bezette categorie na de Grand Slams, nvdr). In de eerste ronde versloeg ik de Japanse Ai Sugiyama, voor eigen volk. En plots sta ik 150ste. Met mijn wildcard in Antwerpen klopte ik vervolgens de Duitse Barna, dat gaf ook weer bonuspunten. En nog een week later won ik het 50.000 dollartoernooi van Minneapolis. En ik was vertrokken, hé.

Wat vond je jouw beste prestatie van het seizoen ?

Oh, mijn match tegen Serena, op Wimbledon. Zeker. Maar nog niet te vergelijken natuurlijk met de bronzen medaille op de Olympische Spelen. Dat blijft mijn mooiste herinnering. Misschien kan een Grand Slam winnen, dat gevoel evenaren, maar toch… ( met nadruk)-Je speelt er ook voor je land, hé. Een Grand Slam is voor jou alleen, voor jou en je dubbelmaat. Maar de Spelen is voor het hele land.

Ondanks die prestaties leef je al je hele carrière in de schaduw. Eerst van Sabine Appelmans en Dominique Van Roost; nu in die van Clijsters en Henin. Is dat niet wat frustrerend ?

Neen. Ik vind dat absoluut niet erg. Er zullen er altijd beter zijn dan ikzelf. En of die nu uit je eigen land komen of niet, zoiets moet je accepteren. Ik heb het altijd op mijn eigen manier gedaan en ik vind dat ik het ongelooflijk goed gedaan heb. Ik weet van mezelf dat ik nooit een toptien speelster kan worden, maar ik ben wel een goeie subtopper. Zelden uitschieters, maar bijna constant tussen 50 en 100. Ooit op 43 gestaan. Ze mogen het allemaal eens proberen, met de mogelijkheden die ik maar gehad heb.

Wat waren dan die ‘beperkte’ mogelijkheden ?

Ten eerste ben ik heel laat beginnen tennissen. Pas op mijn 12 jaar heb ik mijn eerste tennisles gekregen. Ik begon dus al met een serieuze achterstand. Na mijn humaniora lieten mijn ouders mij de keuze : voortstuderen of tennissen. Ik zei hen toen : laat mij, als het mag, twee jaar proberen in het circuit. Lukt het niet, dan kan ik nog altijd terugkeren naar de studies. En ik ben nog altijd bezig. Ik ben ook altijd erg frêle geweest, klein en mager, dat gaf ook al een fysieke achterstand. Afin, klein ben ik nu misschien niet meer ( 1,78 meter nvdr), maar tot mijn 16de was ik bij de kleinste van de klas.

Heb jij dan zoveel talent ? Of heb je toch meer op karakter je weg gemaakt ?

Karakter. Zonder karakter geraak je nooit bij de betere spelers ter wereld. En talent ? Ook wel, ik heb een goed balgevoel. Ik denk dat ik snelle armen heb – mijn kracht komt vooral van mijn timing. Want sterk ben ik niet. Zet mij naast een Clijsters, een Williams, die kracht kan ik niet produceren. Maar er bestaat ook nog een ander tennis, het Tauziat-tennis. De bal vlug nemen, daar haal je ook heel wat kracht uit. Al begint stilaan iedereen dat te doen tegenwoordig. Ik speel ook met vrij veel spin, niet zo vlak als een Hantuchova, een Van Roost. Afin, ik heb altijd geprobeerd van mijn eigen kracht uit te gaan met een stevige opslag, een goeie forehand en een vaste backhand. Maar ik moet het wel hebben van korte rally’s.

Je hebt het altijd zonder veel hulp van buitenaf moeten stellen : geen VTV-opleiding, zelden een coach mee op reis ?

In het begin van mijn carrière nam ik wel vaker een coach mee, maar dat is stilaan afgebouwd. Nu reis ik inderdaad alleen rond. En het VTV ? Ik denk dat er daar niet al te veel in mij geloofd hebben. Maar niet alleen op het VTV, ook gewone mensen van buitenaf. De enigen die in mij geloofd hebben waren een paar familieleden en enkele mensen van mijn club. Maar ja, uiteindelijk stond ik op mijn negentiende toch maar mooi nummer 9 in België, zonder al te veel te spelen. Men heeft mij in die tijd zelfs nog een plaats laten zakken op de ranking. Dat was voor mij de druppel die de emmer liet overlopen ( lacht). Ik had niet veel gespeeld dat jaar, alleen het hoogstnoodzakelijke – méér kon niet vanwege mijn studies – maar ik had onder andere wel Ann Devries geklopt. Heel kwaad ben ik toen geweest ! Anderzijds haalde ik er wel mijn motivatie uit. Ik ben toen keihard beginnen trainen, op de tennisclub in Waregem, waar ook Dick Norman getraind heeft. Een Zuid-Afrikaan, Francis Rawstorne, is onmiddellijk aan mijn sterke punten beginnen werken, hij heeft ook mijn techniek verfijnd.

Uiteindelijk konden ze niet meer naast mij kijken en kreeg ik ook een plaats in de Fedcup. Maar ook daar ben ik later een paar keer uitgezet. Je kent België, hé, politiek… Als er zoveel Vlamingen in de ploeg zitten, dan ook zoveel Walen. Of deze of gene protégé moet mee… Ooit werd ik veel te laat verwittigd en heb ik een selectie geweigerd. De volgende keer was ik als straf niet geselecteerd. ( lacht) En dit jaar moet ik in Italië de boel gaan redden…

Ook van het Bloso of het Olympisch Comité kreeg je weinig steun.

Zelfs na die medaille sta ik maar op de C-lijst. Volgens de nieuwe normen zou ik halve finale moeten spelen op een Grand Slam. Het is vechten tegen de bierkaai met die mannen. Dan krijgen ze al een medaille in hun schoot geworpen, die heeft hen niks gekost bij wijze van spreken. Vergelijk eens hoeveel geld ze in Mourhit en Renders gestoken hebben… Je hebt dan bewezen dat je kan presteren, dat je de druk aankan. En toch geloven ze weer niet in je. Zo komt het bij mij toch over.

Zou je verder gestaan hebben als meer mensen in je geloofd hadden ?

(terwijl moeder overtuigd ja knikt) Neen, ik denk dat ik daaruit mijn motivatie gepuurd heb. Zeker omdat het ook geregeld terugkwam, ik werd telkens weer met mijn neus op de feiten gedrukt. Dan denk je : verdorie, ik ga me hier niet laten doen, hé. Ik ga me niét laten afschrijven. Daarom heb ik zo hard gewerkt. Weet je hoe ik verder had kunnen staan ? Als ik de juiste mensen wat vroeger was tegengekomen, een betere fysieke begeleiding, een betere tennisopleiding vroeger. Ik heb nog de klassieke tennisschool gevolgd, voetje voor, voetje achter… Nu moet je open staan… Tijdens mijn carrière heb ik alles nog moeten veranderen.Ja, als ik die mensen wat vroeger was tegengekomen… Dat is het lot, denk ik ( lacht). Daar kan je niets aan doen. Maar ik ben toch tevreden dat ik ze uiteindelijk ben tegengekomen, en dat ik toch ergens geraakt ben.

Wie heeft dan uiteindelijk wel in je geloofd ?

Mijn ouders, vooral. En ikzelf. Als je in jezelf niet gelooft, geraak je tenslotte nergens. En mijn trainers. Mijn huidige trainer, Jos Geerinck; Luc Van Damme, die mij in 1993 uit een moeilijke periode gehaald heeft. Ik trainde toen met Gabriel Gonzalez, maar door hem was ik tennis kotsbeu geraakt. Ik wou stoppen. Hij had me wel die open stand bijgebracht, maar hij wou me bijvoorbeeld verdedigend laten spelen. Mentaal was het een ramp. Hopeloos gewoon. Luc zei : ‘Allez, jij hebt tweede ronde Wimbledon gehaald, je gaat me niet wijsmaken dat je niet kan tennissen.’ Twee weken trainen met hem en ik won een toernooi. En het jaar tevoren, met Gonzalez had ik niks gewonnen. Niks. Zo belangrijk is vertrouwen.

Heb jij vriendinnen binnen het tenniscircuit ?

Neen. Met sommige speelsters heb je al wel een beter contact. Met Miriam Oremans bijvoorbeeld, ging ik al wel eens samen eten of zo, maar die is nu ook gestopt. Bij de meeste speelsters blijft het allemaal zo oppervlakkig. Ondertussen stoort me dat ook niet meer. Ik zit nu al 13 jaar in het circuit, ik weet ondertussen wel hoe het gaat. Als iemand niet wil praten, zoek ik wel iemand anders die wél wil praten.

Is dat ook de reden waarom je vaak voor een gastgezin kiest, in plaats van op hotel te gaan ? Om dat gebrek aan contact te compenseren ?

Ja, ik denk het wel. Het is ook veel plezanter. In Amerika heb ik ondertussen al een aantal gezinnen waar ik kan blijven logeren. In Australië ook. Zo leer je andere mensen kennen, creëer je banden die blijven ook. Misschien is dat wel het beste wat ik uit mijn tenniscarrière gehaald heb : mensen leren kennen, veel gezien, andere culturen leren waarderen. Dankzij het circuit heb ik ervaringen opgedaan die je op de schoolbanken niet kan leren. Je wordt er heel open door, open van geest. Want een Belg is van nature toch wat bekrompen. Reizen verruimt die enge horizon.

Je bent misschien een van de weinige speelsters die iets ziet van al de landen waar ze komt ?

Dat heb ik toch altijd geprobeerd. Uiteindelijk heb ik tot mijn negentiende op de schoolbanken gezeten, daar heb ik iets opgepikt, aardrijkskunde, geschiedenis, dat ik nu concreet kan maken. Je komt tenslotte op de mooiste plaatsen ter wereld, en dan zou je alleen maar bezig zijn met uw racket en uw balleke. Momenteel komt er een hele generatie jongeren op die alleen maar interesse hebben voor tennis, tennis en tennis. Op mijn 32ste is het wel heel moeilijk om daartussen stand te houden. Die bende heeft bovendien geen respect voor ons, oudere speelsters. Dat komt met zijn neus omhoog het terrein op, met een air van : ik ben hier, het is aan mij en de rest mag het aftrappen. Meestal versla ik ze dan wel, omdat ik meer nadenk. En dat is ongelooflijk plezant, ze op hun nummer zetten, die jonge snotters (lacht hartelijk).

door Kris Croonen

‘Er zullen er altijd beter zijn dan ikzelf. En of die nu uit je eigen land komen of niet, zoiets moet je accepteren.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content