Gille Van Binst beleeft een dolle zomer: zijn boek ‘Circus Voetbal’ is een bestseller die in de meeste ranglijsten op nummer één staat. Het schrijven bleek een kentering in zijn leven. Hij hoopt dat het succes van zijn boek nieuwe deuren opent.

Op het terras van hotel Tower Bridge in Grimbergen, langs het zeekanaal tussen Brussel en Willebroek, geniet Gille Van Binst van een warme dag. Boten varen voorbij, fietsers banen zich een weg langs stille wegen, in deze landelijke omgeving lijkt het alsof de tijd tot stilstand kwam. Hotelbaas Marc Van Hoorebeeck zorgt voor een frisse pint, Gille Van Binst verpoost na een voor hem drukke zomer. Zijn eind juni uitgebrachte boek Circus Voetbal groeide uit tot een gigantisch succes. De eerste druk was in een paar dagen weg, de tweede is al bijna uitgeput en straks volgt er een derde druk. Circus Voetbal, geen autobiografisch werk maar een verzameling van de meest wonderlijke anekdotes, staat in de meeste boekenranglijsten al weken op de eerste plaats.

Gille Van Binst (58) is blij met de aandacht. Nadat hij vorig jaar een punt zette achter een job als vertegenwoordiger van waterverzachters zocht hij naar een nieuw doel in zijn leven. Na een burn-out belandde Van Binst door een toeval in de Tower Bridge in Grimbergen, vlakbij de Verbrande Brug, en leeft daar intussen al ruim een jaar. Het is alsof Marc Vanhoorebeeck en diens in de buurt wonende boezemvrienden Guido en Raf Roelants hem hebben opgenomen in hun familie. “En ze houden me kort, dat heb ik nodig”, lacht Van Binst, die zijn zwakheden (“Als ik op café zit, kan ik niet naar huis gaan”) opmerkelijk goed kent.

Gille Van Binst voelt zich goed. “Je hebt toch tijd”, vraagt hij en bestelt nog een pint. Om dan het verhaal te doen van zijn zomer, van zijn liefde voor Anderlecht, van zijn huidige leven waarin hij na een periode van turbulentie rust en sereniteit heeft gevonden. Hij is verwonderd over het succes van zijn boek en zal dat een paar keer herhalen. Dat typeert Van Binst: in weerwil van zijn attitude is hij een geboren twijfelaar. Een realist, zegt hij zelf, om dat meteen te corrigeren: “Eigenlijk ben ik een pessimist.” Dat zorgt bij hem constant voor een gevoel van onrust. Het is zijn vaste bondgenoot in zijn tocht door het leven. Een monoloog.

Hunker naar nostalgie

“Als Anderlecht twee jaar na mekaar geen kampioen werd, is er een grote hunker naar nostalgie. Dat verklaart voor een deel het succes van mijn boek. Ik zag het vorige week nog op de fandag, het is onvoorstelbaar hoeveel mensen me over dat boek aanspraken, die de twee doelpunten nog eens oprakelden die ik in de Europese finale van 1978 tegen Austria Wien maakte, die met heimwee en weemoed vertelden over de tijd van toen. Ik denk dat de mensen in dat boek van mij toch iets speciaals verwachten, geen droge opsomming van wedstrijden en doelpunten, maar anekdotes en sappige verhalen, een blik achter de schermen. Ergens was het een nieuwe benadering. En bovendien is het boek ook uitstekend gepromoot, daar begint natuurlijk alles mee. Van de andere kant: om met de voorstelling van je boek het tv-journaal van zeven uur te halen, moet je toch zelf iets hebben betekend.

“Ik denk dat ik een speciaal figuur ben. De fotograaf vroeg me daarnet of ik met een sigaret wilde poseren, daar had ik geen probleem mee: ik heb me nooit anders willen voordoen dan ik ben. Toch vind ik het onwaarschijnlijk dat iedereen me kent, dat ik op zo’n fandag van Anderlecht wel 200 keer met iemand op de foto moet. Zelfs Franstaligen zijn me om dat boek komen vragen, terwijl het dus alleen in het Nederlands is verschenen. Ze zeiden dat ze het zouden proberen te lezen. Misschien moet de uitgever overwegen om het in het Frans te laten vertalen. Weet je, ze maken van me een legende, terwijl ik dat eigenlijk niet ben. Ik was in feite maar een waterdrager, ik speelde in dienst van de ploeg, ik maakte af en toe eens een goal en ik heb er toevallig ook twee gescoord in die Europese finale tegen Austria Wien. Daardoor schilderen ze me beter af dan ik ben geweest, ze maken van me een betere voetballer dan ik was. Maar het doet me natuurlijk wel iets, het succes van dat boek, het feit dat ze me daar zelfs op een wielerwedstrijd over aanklampen. Onlangs nog op het criterium van Aalst, ik kon geen vijf stappen zetten zonder dat iemand me tegenhield.

“Het meest opmerkelijke vond ik dat ik ook op de fandag van Club Brugge werd aangeklampt. Terwijl het grootste deel van het boek toch over Anderlecht gaat. En mijn periode bij Club niet erg succesvol is geweest. In mijn eerste seizoen degradeerden we bijna, door de schuld van de trainer, Spitz Kohn, die ons zo hard liet oefenen dat we binnen de kortste keren met zeven geblesseerden zaten. Terwijl we goed aan het seizoen waren begonnen. Ik stond libero, maar plots moest ik weer rechtsachter spelen omdat ze een Tsjech hadden gekocht, Anton Ondrus, een international. Alleen was die na een auto-ongeluk motorisch wat gestoord en ik denk dat ze dat bij Club niet wisten. We hebben ons toen op de laatste speeldag gered. Om maar te zeggen: het was een donker jaar. En toch zijn ze me in Brugge niet vergeten. Omdat ik geregeld op televisie kom en dan altijd ongezouten mijn mening zeg. Dus zullen ze wel gedacht hebben: wat gaat hij nu weer in dat boek vertellen? Iedereen ziet me meer als een cabaretier dan als een voetballer. En verbazing is er als ik hen vertel dat ik dat boek echt zelf geschreven heb. Dat is iets wat niemand weet: dat ik vroeger beter was in het schrijven van opstellen dan in het voetballen.”

Ontvangen als een koning

“Ik ga niet zo vaak meer naar het voetbal, al zei Herman Van Holsbeeck me nog onlangs dat ik maar moest bellen als ik kaarten wil. Maar als je te veel gaat, dan zeggen ze: hij is daar weer. Als je maar af en toe je kop binnensteekt, dan word je ontvangen als een koning. Ik ga graag naar Anderlecht, mijn hart is altijd voor deze club blijven kloppen, ik krijg een warm gevoel als ik in het stadion kom, ik volg hun prestaties op de voet.

“Ik verwacht een heel knap seizoen van Anderlecht. Als je ziet hoeveel twijfel er was voor de wedstrijd tegen Sivasspor en hoe ze vervolgens over de tegenstand walsten, dat was heel sterk. Terwijl ik een heel moeilijke match verwachtte. Ik denk dat Anderlecht vooral vooraan veel zal forceren met De Sutter en Frutos, die zijn volgens mij wel degelijk heel complementair. De Sutter kan heel goed voetballen, dat wordt voor jaren de vaste midvoor van de nationale ploeg. En Frutos is een toren, speel daar als verdediger maar eens tegen, hij legt ballen af en hij kan beter voetballen dan iedereen denkt. Je moet Frutos natuurlijk langzaam brengen, dat hij niet meteen weer geblesseerd raakt. En dan zijn er toch een paar rappe op de flanken, Boussoufa en Chatelle, vervolgens is er nog die Suárez, Polák op het middenveld. Maar het verschil met vorig seizoen zal hem toch vooral zitten in de dreiging die je vooraan hebt. Dat zal Boussoufa meer vrijheid geven. Bovendien: als je gemakkelijker scoort, dan ga je ook gemakkelijker voetballen. Voetbal is vertrouwen. Vorm, dat bestaat niet. Vorig seizoen heb ik matchen van Anderlecht gezien waarin ze schrik hadden om de bal te vragen. En dan kan je op een cruciaal moment in de competitie niet winnen van Tubeke dat 21 van de 34 matchen verliest.

“De onzekerheid in de groep heeft waarschijnlijk ook voor die reactie van Jelle Van Damme gezorgd. Onbegrijpelijk en onverantwoord, vind ik dat. Op de fandag tegen de supporters staan roepen dat je alles gaat geven en dan de dag nadien zeggen dat je wilt vertrekken. Enfin, het blijkt opgelost te zijn. En dat is maar goed ook. Van de verdediging ben ik niet overtuigd. Op de flanken zit het goed, met Van Damme en Wasilewski, een zeer onderschatte rechtsachter, die je wel moet intomen, hij kookt te snel over. Centraal achteraan is Anderlecht kwetsbaar. Er is geen leider. Een verdediging moet gedirigeerd worden, iemand moet daar het spel in handen nemen. Wie moet dat bij Anderlecht doen? Juhasz kan dat niet en Deschacht is geen man voor het centrum.”

Sturm und Drang

“Voor de titel wordt het weer een duel tussen Anderlecht en Standard. Ik vind het opvallend dat Standard met drie spitsen durft spelen, vorig seizoen zelfs tegen Liverpool, die Bölöni is een uitstekende trainer, moeilijk te doorgronden: soms vind ik hem een sarcast, dan weer een komiek. Club Brugge is de goede derde. Alleen heeft Club de laatste jaren naar mijn idee iets te veel techniek gekocht. Je moet de identiteit van een club niet geforceerd willen veranderen. Club, dat is Sturm und Drang. Dat powervoetbal moet blijven. Ik herinner me in mijn tijd dat we na de mislukte periode met Spitz Kohn met Rik Coppens een trainer kregen die over de grond wilde combineren. Dat werd dus een catastrofe.

“Met die competitiehervorming weet je natuurlijk niet wat er te gebeuren staat. Ik vind dat allemaal bullshit. Alles moet kennelijk wijken voor het geld, voor meer inkomsten, voor de televisiegelden. Terwijl ik me afvraag: moet je eerst geen werk maken van de accommodatie? Er zijn bijvoorbeeld nauwelijks ploegen met een veldverwarming. En dan wil je toch met Kerstmis gaan voetballen. Wat ga je dan doen als het te veel heeft gevroren? Maar het geld bepaalt dus alles. Waarom hebben ze uiteindelijk het WK opengesteld voor 32 ploegen in plaats van zestien? Dat een ploeg die nu achtste eindigt toch nog Europees kan spelen, dat kan toch nooit de bedoeling zijn. Ze gaan daar in de toekomst zeker op terugkomen. Nu ben je het voetbal aan het verminken. Voor het geld.”

Een burn-out

“Een jaar geleden ben ik gestopt met werken. Ik was 22 jaar vertegenwoordiger, ik verkocht waterverzachters, elke dag de baan op, de laatste afspraak om negen uur ’s avonds, ik was dat echt beu. Bovendien bleek het steeds moeilijker om te verkopen. Zo’n waterverzachter kost toch zo’n 100.000 frank, dan dacht je dat je er één had verkocht, maar dan bleken ze daarvoor een lening te moeten afsluiten en kregen ze die lening niet. Dat kwam steeds meer voor. Ik raakte daar moedeloos van, altijd dezelfde verhalen afsteken, op den duur werd ik moe van mezelf. Ik kreeg een burn-out en ben gestopt. Ik ben toen twee weken het land rondgetrokken, heb in hotels gewoond, ik had op dat moment een relatie, maar ik ben het afgestapt. Na zes jaar, dat is mijn gemiddelde, langer heb ik me nooit aan een vrouw kunnen binden. We woonden samen in Diegem, soms bij de ouders van mijn vriendin in Westende, ik was daar nochtans graag, een niet te groot dorpje aan de zee, schitterend. Maar toen kon alles me gestolen worden.

“Op een gegeven moment belandde ik in een café hier vlakbij, ik had wat gedronken, laten we zeggen dat ik niet meer in staat was om nog met de auto te rijden. Ik vroeg of er in de buurt een hotel was waar ik kon overnachten, ze spraken me van de Tower Bridge. Omdat ik uiteindelijk uit de streek kom, had ik daar nog van gehoord. Ik wist dat familie van Hugo Broos destijds dat hotel had uitgebaat. Ik ben daar binnengegaan, heb wat gegeten, bleef slapen en ik ben er nooit meer weggegaan.

“De hotelbaas Marc kende me, hij gaat geregeld naar Anderlecht kijken en toevallig zat er die avond ook nog een dokter die we samen kenden, zo is het allemaal gegaan. We hebben samen een tong met frieten gegeten. Dit is mijn thuis, ik kan nergens beter zijn. Ik kan natuurlijk ook iets huren en alleen zijn, maar dan zit je daar. En dan ga je op café en wie weet hoe laat je dan thuis sukkelt. En in welke toestand. Als ik alleen op café zit kan ik niet naar huis gaan, dan verlies ik een beetje de controle over mezelf. Hier wordt er voor mij gezorgd. Ik eet hier, ze doen mijn was, maar ik moet me wel aan de regels houden. Ik zou het niet moeten riskeren om twee dagen op de lappen te gaan, ik mag hier niet de clown uithangen. En als we uitgaan, dan gaan we samen uit. Zo moet het, ik heb altijd iemand nodig gehad die me een beetje stuurt. Ik heb heel veel steun aan Marc, aan zijn zakenpartner Rosa en aan zijn beste vrienden, de gebroeders Roelants die hier geregeld komen en die ik zo leerde kennen. Die mensen doen dat echt om me te helpen, ze verdienen daar niets aan, ze hebben daar geen belang bij, er bestaan in deze kille tijden nog mensen die iets om een ander geven. Als ik daaraan denk, dan ontroert dat me telkens weer.”

Vier appartementen

“In het begin had ik hier geen doel. Tot ik dus weer een oud idee oprakelde. Ik heb hier zes maanden lang aan dat boek geschreven. Als een monnik in een abdij, zo staat het in het voorwoord en zo was het. Het is hier overdag heel rustig, je hoort de vogels fluiten, hier logeren vooral mensen die in de buurt werken en tijdens het weekend naar huis gaan. ’s Avonds eet ik hier in het restaurant, tussen het volk, ik kan niet alleen zijn, ik heb mensen rond me nodig. Er hangt hier een familiale sfeer, je voelt je geborgen. Het schrijven van dat boek is voor mij een serieuze kentering geweest. Nu gaan we naar supportersclubs om het te promoten en te verkopen, ik voel me echt heel goed. En misschien opent dat boek andere deuren, je weet maar nooit. Ik heb altijd journalist willen worden.

“Natuurlijk heb ik in mijn leven een paar stommiteiten begaan. George Kessler wilde me destijds meenemen als hulptrainer naar Piraeus, maar ik wilde niet, ik zag een avontuur in Griekenland niet zitten. Kessler heeft me discipline gebracht, hij zette bij Anderlecht orde op zaken, we waren op dat moment een varkensploeg. We hingen echt het beest uit. Bij Kessler was dat snel gedaan. Ik herinner me dat hij ooit vroeg met welke auto ik reed. Een Opel GT, antwoordde ik. Dat vond hij niets. Hij zei: ‘Jij bent de libero van Anderlecht, jij hoort een Mercedes te hebben, dat past bij de status van deze positie.’ Een schitterende man.

“Mijn tweede grote stommiteit is dat ik een vorstelijk contract in Toulouse na één jaar liet schieten omdat mijn toenmalige vriendin dichter bij haar zoontje wilde wonen. Ik verdiende in Toulouse vier keer zoveel als bij Anderlecht, ik had een vijfjarige overeenkomst en nadien zou ik opgenomen worden in de jeugdopleiding. Ik had daar echt een schitterend leven: de zee en de Pyreneeën op 100 kilometer, prachtige golfterreinen, maar ik heb dat dus laten schieten om naar Club Brugge te gaan.

“Ik had financieel al lang binnen moeten zijn. Maar dat is niet het geval. Ik heb altijd goed geleefd, ik ben een gul iemand, ik trakteerde nogal gemakkelijk. Het tegenovergestelde van Rensenbrink zullen we maar zeggen. En de grootste blunder is dat ik van mijn eerste echtgenote Mimi ben weggegaan. We hadden toen vier appartementen in Vilvoorde, na de scheiding had ik er nog twee. En hoe loopt het dan allemaal? Ik had eigenlijk iemand nodig om mijn geld te beheren. Mijn vader deed dat aanvankelijk, hij was financieel directeur bij een groot koperbedrijf, hij kende wel iets van geld. Hij gaf me elke maand een bedrag en zette de rest op de bank. Zelfs toen ik getrouwd was. Tot mijn vader op zijn 49e stierf. Toen is er voor mij toch veel veranderd. Ik kreeg plots zelf het geld in handen. En dan kocht ik een Porsche terwijl dat nergens voor nodig was. Als mijn vader was blijven leven, was ik nu schatrijk geweest.

“Mimi zei altijd dat ik een andere mens ben geworden vanaf het moment dat ik Nico de Bree leerde kennen. Omdat we al eens een stapje in de wereld durfden te zetten. Ik had wat dat betreft geen te beste reputatie, al dronk ik tijdens het voetbalseizoen tussen dinsdagochtend en zaterdagavond geen druppel alcohol. Anders houd je het echt geen twaalf jaar vol in de eerste ploeg van Anderlecht. Want je mocht nog populair zijn, als je niet goed speelde, dan floten ze je net zo goed van het veld.”

Mooie meisjes

“Ondanks alles ben ik heel tevreden. Ik heb goeie vrienden, ik kom niets te kort. Van wat ik leef? Van het geld dat ik nog heb. Ik ben wel wat veranderd. Vroeger wilde ik altijd iedereen een plezier doen, ik zou die boeken bij wijze van spreken gratis hebben uitgedeeld. Dat doe ik niet meer. Zelfs niet als mooie meisjes me dat komen vragen. Dan zeg ik gewoon: het is 20 euro. Dat hebben ze me hier geleerd, daar werd een rem op gezet. En dat is maar goed ook.

“Ik ben heel verbaasd dat mijn boek zo goed verkoopt. Dat ligt in mijn karakter. Ik ben een realist. Of beter: een pessimist. Ik onderschat mijn populariteit. Ik ben zeer onzeker, al laat ik dat niet uitschijnen. Toen Jean Dockx me vroeger kwam halen om naar de wedstrijd te vertrekken, zat ik in de auto altijd te klagen dat we zouden verliezen. Zelfs voor een thuiswedstrijd tegen Beringen. Raymond Goethals was de enige die dat uit mijn kop kon praten. Die zei altijd dat degene die tegen mij stond ’s nachts geen oog zou dichtdoen. Omdat hij wist dat hij tegen mij geen bal zou raken.

“Ik merk dat ik weer in ben, het is een beetje overdreven, het is bijna een hype. Al ben ik nooit echt uit de belangstelling geweest, ik werd uitgenodigd voor de meest verschillende televisieprogramma’s, op een bepaald moment ben ik daarmee gestopt. Maar op uitnodigingen om over mijn boek te praten ga ik natuurlijk graag in. Ik ben blij dat ik dat heb geschreven. En dat ik hier woon, in de Tower Bridge. Omdat ik hier veel vriendschap krijg, ik voel me hier thuis, er zijn hier in het hotel de nodige feesten, een mosselsouper, varken aan het spit, ik ben er altijd bij, ik hoor bij het decor. Die mensen zorgen ervoor dat ik niet alleen op straat loop. Zonder hen was ik echt verloren geweest.”

door jacques sys – beelden jelle vermeersch

Ik leef nu in een hotel. Ze zorgen er hier voor dat ik niet alleen op straat loop.

De mensen zien me meer als een cabaretier dan als een voetballer.

Als ze de voorstelling van je boek op het tv-journaal tonen, dan heb je toch iets betekend.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content