Een verfrissend lichtpunt. Een smaakmaker bij Germinal Beerschot én in het nationale beloftenelftal. Tim Reigel (21) speelt zich in de kijker.

In de schaduw van Buggenhout-bos ligt de ouderlijke woning van Tim Reigel. Vroeger, onder Urbain Haesaert, kwam de A-kern van Eendracht Aalst hier geregeld lopen. Met zijn brede, vlakke paden is het bos één van de mooiste in Vlaanderen. Vorige zomer, tijdens de examens, kon je de jonge belofte hier om vijf uur ’s ochtends al tegen het lijf lopen tijdens zijn dagelijkse jogging. Zijn medeleerlingen verklaarden hem voor gek toen zij ervan hoorden, maar ondertussen schopte de laatstejaars marketing het na een regelmatig seizoen bij Aalst toch maar mooi tot basispeler bij GBA én tot belofteninternational.

In huis hangt, netjes uitgeprint, een lijstje met taken voor Tim, zijn broer en zijn zus. Living opruimen en Spike uitlaten staat er achter zijn naam. “Een oud lijstje”, prijst hij zich gelukkig. Hij is nog wat moe, slaapt tegenwoordig – als het kan – twaalf of dertien uur per dag. Reigel heeft er net vier wedstrijden in een week opzitten en dat was van het goede iets te veel. “Ik heb overal wat last, kleine ontstekingen ook.” In Zweden speelde hij met de beloften een hele interland, in de stadsderby twee dagen later met GBA tegen Antwerp een helft, nog eens twee dagen later thuis tegen Zweden tachtig minuten, en ten slotte tegen AA Gent voor de beker nog een minuut of vijfenzeventig. “Die vierde wedstrijd was er duidelijk te veel aan. Ik zat helemaal niet fris meer.”

Maar niet geklaagd, want het gaat goed met Tim Reigel. “Er was nogal wat kritiek op mijn overstap naar GBA. Ik zou er niet veel spelen, werd gezegd. In Aalst zeiden ze dat ik bij hen zeker zou spelen, de patron van de ploeg worden, en wat nog allemaal. Anderen verweten me dat ik voor het geld koos. Ik heb het allemaal van me af laten glijden en koos voor de ploeg waar ik volgens mij het meest zou spelen. Ook de praktische kant van de zaak speelde mee : Antwerpen is niet zo ver van Buggenhout en zo kon ik mijn laatste jaar op school in Aalst afmaken.”

Hij was einde contract en had het bewust zo gespeeld. “Het is een luxesituatie die maar één of twee keer in je carrière voorkomt. Ik hoorde aanvankelijk niks van Aalst. Dan vraag je je af of ze er niet mee bezig zijn, het niet weten, of geen geld hebben voor een nieuw contract. En vanaf november ga je geen nieuw contract meer tekenen, dat zou onnozel zijn.”

Na 1 januari werd hij overvallen door de aanbiedingen. “Normaal. Elke speler die einde contract is, wordt gegeerd. Zeker een jonge gast die iets liet zien. De eerste dagen was het overdonderend. Om de paar dagen belde mijn manager met een voorstel en kreeg ik telefoons van andere makelaars die binnen het half uur bij mij konden zijn met een concrete aanbieding en een contract. In het begin blijf je vriendelijk, maar na de vijfde of de zesde vraag je toch om met rust gelaten te worden.”

D

e keuze ging uiteindelijk tussen RC Genk en Germinal Beerschot. “En Aalst,” voegt Tim Reigel eraan toe, “omdat ik uit respect voor de voorzitter had beloofd om ook met hen te praten. Sef Vergoossen was hier. Het gesprek verliep positief, maar een contract bij Genk hield een verhuis in. Het grote vraagteken bij mij was ook dat ik de concurrentie moest aangaan met Skoko en Thijs, twee jongens die een serieus kapitaal vertegenwoordigen.”

Ondertussen voelt hij zich thuis in Antwerpen. Reigel houdt er van de mentaliteit, het lef, het zelfbewustzijn. “Dat hoort erbij : lef hebben, een bal durven vragen.” Bij Beerschot wordt mondigheid op prijs gesteld, soms zelfs door kleine opmerkingen geprovoceerd. “De trainers doen dat, Degryse durft het ook, maar de kampioen is Tahamata, hij vindt dat jongeren uit hun schulp moeten komen. Het maakt ons harder, want we hebben een heel brave groep. En weerbaarheid is belangrijk, zeker voor jonge spelers. We gaan niet heel ons leven bij Beerschot voetballen en straks komen we misschien in een groep terecht die moeilijker is en waar meer jaloezie heerst.”

Juan Lozano noemde hem na de Antwerpse derby een bepalende factor in het elftal. “Fijn dat mensen zo over je denken,” antwoordt Reigel, “al was het niet mijn beste wedstrijd. Mijn eerste balcontacten waren helemaal niet goed. Dan is het zaak om dat naast je te leggen. De eerste helft bekeek ik vanop de bank. Ik vond dat er te weinig punch op het middenveld was om de tegenstander onder druk te kunnen zetten. Ik heb dat proberen te doen en ik denk niet dat het zijn effect heeft gemist : na de rust hebben we Antwerp vrij goed vastgezet. Wat Lozano zegt, vond ik flatterend. Ik weet dat hij vorig jaar ook geregeld naar Aalst kwam kijken.”

Zijn actieradius vergrootte met de jaren. Reigel : “Ik let goed op mijn fysieke conditie, met het bos dichtbij is dat makkelijk. Vroeger was ik spits, het is pas later dat ik gaan verdedigen ben. In Aalst heb ik me ontwikkeld als voetballer. Goed positiespel is ook belangrijk. Beerschot heeft een heel aanvallende ploeg, met op de twee flanken jongens, Van de Weyer en Huysmans, die omgevormde spitsen zijn. Ook centraal heb je mensen, Haagdoren en Degryse, die graag de diepte opzoeken. Omdat ik ook de neiging heb om nogal offensief te spelen, moet ik zelf de handrem optrekken. De trainer hamert daar veel op. Hij zegt heel veel tegen mij, vaak kleine opmerkingen. Ik heb veel liever dat ze voortdurend opmerkingen tegen mij maken dan dat ze me links laten liggen. Taktisch doorzicht zit voor een stuk in je, maar je kan ook veel leren. Het vrijlopen en de balrecuperatie kunnen nog beter. Het juiste moment kiezen om te gaan of te temporiseren ook.”

H

ij heeft karakter. “Ik denk het, en ik hoop het. Ik heb veel gezien bij de jeugd. Jongens van 14, 15 jaar, die goed voetbalden, maar het niet konden laten om ieder weekend uit te gaan. Dat heb ik nooit gedaan, hoogstens ging ik uit na een wedstrijd. Tot mijn zestiende waakte mijn pa erover dat ik de dag voor de wedstrijd vroeg ging slapen, soms al voor negen uur. Nadien kon ik zelf die discipline opbrengen. Anderen niet. Wij hadden een bijzonder sterke ploeg bij de Uefa’s, werden kampioen, maar heel wat van die jongens zijn nooit doorgebroken en spelen nu in lagere afdelingen.”

Dat GBA een heleboel van die leuke voetballers in zijn kern heeft, speelde niet mee in zijn keuze. Tim Reigel : “Ik denk dat het moeilijk te voorspellen was welk soort voetbal GBA dit seizoen zou spelen. Nu blijkt het in mijn voordeel te zijn, dat geef ik toe. En dat het kan zonder iedere week zwaar in de boot te gaan, is ook belangrijk. Aanvallend voetbal vanuit een bepaalde organisatie met een technische ploeg die niet te groot en atletisch is : het kan. Onze start was vrij moeilijk, met veel topwedstrijden. Dan vond ik het logisch dat het met ups en downs ging. Volgens mij komt er straks beterschap. In de tweede ronde moeten we in staat zijn om meer punten te halen, omdat we iets rijper zijn en beter op elkaar ingespeeld.”

Als er voetbal is op tv, let hij vooral op de speler op zijn positie. Hoe die het aanpakt, zich vrijloopt, recupereert. “Vaak wordt gezegd dat ik dezelfde stijl heb als Edgar Davids. Op hem let ik dus als ik een wedstrijd zie.” Het belang van zijn positie is groot, de nummer zes bepaalt veel van het spel. “Hij is dikwijls de eerste die de bal toegespeeld krijgt of verovert, en van daaruit verdeelt. Je moet dus naast werkkrachtig ook technisch onderlegd zijn en het spel goed zien. Aanvallende middenvelders zoeken eerder de actie of de diepte.”

Hij is tweevoetig, “maar mijn rechtse voet is logischerwijze iets beter. Veel op getraind vroeger, van mijn vierde tot mijn veertiende sliep ik met de bal. Elke dag gingen we shotten. Tot acht jaar geleden woonden we op een appartement zonder tuin, je kan je inbeelden hoe dat eruit zag. Mijn vader hield zich veel met mij bezig. Mijn overgrootvader was voetballer bij Merchtem, mijn vader ook, ik ben er begonnen, mijn grootmoeder is een grote voetbalfan : het zat dus wel in de familie. Merchtem bracht al veel bekende namen voort : De Bilde, Van Gucht, Sablon, de broers Van der Elst. Ik woonde op een paar honderd meter van het stadion. Logisch dus dat ik daar begon. Aalst was een logisch vervolg. Anderlecht of Molenbeek zag ik niet zitten en de test bij KV Mechelen liep slecht af omdat ze me te klein vonden. Dat heb ik vaak moeten horen, nu nog soms. Barry Hulshoff vond me ook geen man voor het centrum. Ik hoop dat ik ooit zijn ongelijk kan bewijzen.”

A

ls jeugdspeler werd hij er moedeloos van. Tim Reigel : “Groot en sterk zijn, dat was belangrijk. Techniek en speldoorzicht veel minder. Op je twaalfde is lengte een handicap, maar een paar jaar later nivelleert dat, word je zelf ook wat sterker. Ik heb het voordeel dat ik nogal geblokt ben, en dan haal je plots de bovenhand omdat je techniek en speldoorzicht beter is.”

Hulshoff zette hem bij Aalst nog terug naar de B-kern. “Toen had ik het er moeilijk mee, nu kan ik het relativeren en ben ik er hem zelfs dankbaar voor, omdat ik er Wim De Coninck leerde kennen en die geloofde wél in mij. Hij zei vaak dat hij me wél zou opstellen mocht hij de baas zijn. Het was één jaar doorbijten en wachten, want veel mensen redeneren : zie je, hij is niet goed genoeg. Ploegen uit derde en vierde klasse belden, of ze me niet konden huren, maar dat wilde ik niet – daar was ik heel beslist in. Als je eenmaal afzakt, kan het definitief gedaan zijn.”

Toch was het niet makkelijk. “Je slaat toch ook aan het twijfelen. Weer ’s avonds trainen, met minder beleving, met nog andere jongens uit de A-kern die uit de boot vallen, meestal buitenlanders zonder veel goesting. Gelukkig zag Wim me bezig en steunde hij mij heel dat jaar. Dat was een grote stimulans om vol te houden.”

door Peter T’Kint

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content