‘Als ik in Nederland zeg dat ik een veldrijder ben, vragen ze: mooi, maar wat doe je voor de kost? Je zou voor minder bescheiden worden …’ Monoloog van Bart Aernouts (28), seizoensrevelatie en de vleesgeworden nuchterheid.

B art Aernouts: “Toen ik in het seizoen 1999/2000 als junior 21 van mijn 23 crossen won en wereldkampioen werd in Sint-Michielsgestel voorspelden kenners mij een grote toekomst, maar ik heb dat zelf nooit zo aangevoeld. Het niveau lag toen nog niet zo hoog, het parcours was me op het lijf geschreven, ik zat in topvorm, was een laatstejaars en werd goed begeleid. Zo uitzonderlijk vond ik dat dus niet. Dat bleek al in de beloftecategorie, waar ik de eerste jaren voorbijgereden werd door renners die ik bij de junioren met gemak klopte. Mijn trainer toomde me echter bewust wat in, keek verder dan een seizoen. ‘Als je nu al vijf uur traint, wat zul je dan doen als je prof wordt?’ Daardoor verbeterde ik stapje per stapje en sloot ik pas in mijn derde en vierde jaar aan bij de beloftetop. Achteraf gezien de juiste keuze, maar in de eerste twee seizoenen had ik het mentaal soms lastig toen ik besefte dat ik niet meer bij de besten was.

“Bij de profs heb ik dat van mij afgezet: ‘Alles wat ik in het verleden gepresteerd heb, telt niet meer.’ Niet kijken naar mijn concurrenten, maar uitgaan van mijn eigen kracht en vooral positief blijven. Toen ik in mijn tweede en derde jaar bij de profs als vijfde en vierde finishte op de Koppenberg, raakte ik niet gefrustreerd omdat ik die prestatie niet in alle crossen kon herhalen. Ik bleef gewoon hard werken in de wetenschap dat ik langzaam maar zeker zou groeien. Ik kon toen al heel tevreden zijn met een tiende of twaalfde plaats, misschien zelfs evenveel als Sven Nys met een overwinning, omdat ik wist dat ik mijn best gedaan had en er niet meer in zat. Zo heb ik ieder jaar mijn grenzen verlegd: 12e, 10e, 8e, 6e en misschien – als alles meezit – ooit eens op het podium eindigen.”

Carrière al geslaagd

“Dat ik daar dit seizoen in Ruddervoorde eindelijk in slaagde – tweede na Zdenek Stybar – deed me veel plezier. De beste cross uit mijn profcarrière. Ik hecht er meer waarde aan dan aan mijn overwinningen in kleine crossen als Harderwijk of Fae di Ordezo (vorige woensdag, nvdr), waar de tegenstand minder sterk was. Ook supporters voelen dat zo aan. In de weken na Ruddervoorde heb ik veel meer handtekeningen uitgedeeld dan de voorbije jaren en werd ik veel meer herkend. Daar kunnen geen vijf zeges in kleine wedstrijden tegenop.

“Het volgende doel is een zege in een grote veldrit, al besef ik dat ik daarvoor een portie geluk nodig zal hebben. Ik zal Albert, Nys én Stybar nooit glad uit het wiel kunnen rijden, minstens één van hen zal altijd beter zijn. Ik moet dus rekenen op een superdag en op een tactische wedstrijd, waarin ik kan profiteren van de rivaliteit tussen de grote drie. Komt die grote zege er niet, so be it. Ik zal er niet ongelukkig door zijn. Mijn carrière is nu al geslaagd. In mijn tweede jaar als belofte had ik nooit gedacht dat ik op mijn 28e in elke cross tot de laatste ronde zou meestrijden met de absolute top.

“Die grote zege is een doel, maar geen obsessie. Misschien zou ik wat ambitieuzer moeten zijn, maar ik zit nu eenmaal zo in elkaar. Ik ben ook nog nooit aan de start gekomen met het idee: vandaag win ik. Zelfs niet bij de junioren, toen ik zowat alles won. Hoe dat komt? Wellicht uit zelfbescherming, denk ik. Het is mijn manier om rustig te blijven en de stress te verjagen. Anderen peppen zich op door veel druk op zichzelf te leggen, maar ik zou blokkeren. Ik ben al zenuwachtig genoeg, al is dat de laatste jaren wel verbeterd. Vroeger had ik soms een angstig gevoel toen het weekend naderde, maar daar ga ik nu beter mee om. Ook tijdens de koers. Toen ik vorig jaar in Hasselt voor de eerste keer in een klassementscross lang aan de leiding reed, raakte ik zo gespannen dat ik foutjes begon te maken. Sindsdien is me dat in zulke situaties niet meer overkomen. Daar leer je ook mee omgaan.”

Braaf imago

“Dat ik een braaf imago heb, zit me zeker niet dwars. Al ben ik ook niet dat brave jongetje dat niets durft, hé. Mocht je mijn tienerkameraden van vroeger vragen wat ik op school allemaal uitgespookt heb … (lacht) Sowieso zal ik altijd ‘Bartje’ blijven. Ik meet 1m72 voor 60 kilogram, niet meer dan logisch dat mensen mij zo aanspreken. Dat stoort me zeker niet. Of ik niet liever minder graag gezien zou zijn in ruil voor meer zeges? Mochten mijn collega’s vinden dat ik een ambetante coureur ben, dan zou ik dat niet erg vinden, maar mochten zij en mijn vrienden mij een klootzak vinden, dan zou ik het daar veel moeilijker mee hebben. Dan liever wat minder winnen en een aangenaam mens zijn.

“Op dat vlak mis ik misschien het egoïsme en de gedrevenheid om álles uit mijn carrière te halen. Er zijn renners die fanatieker zijn dan ik: die nooit een frietje of een zak chips eten, die nooit op stap gaan met vrouw en kinderen … Dat zou bij mij het omgekeerde effect hebben: ik zou doodongelukkig worden en er minder door presteren. Ik leef wel voor mijn vak en ik werk mijn trainingen tot in de puntjes af, maar ik vind mijn dochter, mijn vriendin en mijn familie véél belangrijker dan mijn carrière. Alleen is de juiste balans vinden niet zo makkelijk. Uitgenodigd worden door vrienden en toch moeten thuisblijven … dat vind ik het vervelendste aan profrenner zijn. Mijn vriendin Kim zou het trouwens niet appreciëren, mocht ik alleen met mijn carrière bezig zijn en thuis geen poot uitsteken. ‘Schat, zet jij de vuilnisbak buiten? Ik moet rusten …’ Ik denk dat ze hem naar mijn kop gooit. (lacht)

“Ik wil mijn sport niet groter maken dan die is. Kim werkt in een psychiatrische instelling en mijn zussen staan in de zorgsector. Wat zij doen is véél belangrijker dan wat rondjes in het veld fietsen. Ik zou het niet kunnen, mensen met jeugdtrauma’s begeleiden of bejaarden wassen. Net daarom besef ik dat ik een gelukzak ben, die al zeven jaar zijn hobby mag uitoefenen, goed zijn brood verdient en op handen gedragen wordt door zijn supporters, ook al win ik niet vaak. Mijn vriendin en mijn zussen krijgen er veel minder voor terug, terwijl ze een veel moeilijker job hebben.

“Een crosser maakt door zijn prestaties mensen ook gelukkig, maar als het morgen afgelopen is met het veldrijden zal de wereld niet vergaan, hé. Maar als er morgen geen ziekenhuizen meer zijn, hebben we wél een probleem. Als ik weinig zin heb om te trainen denk ik daar wel eens aan, ja. Of aan mijn vader: al jaren vrachtwagenchauffeur en voortdurend onderweg. Dan spring je automatisch met meer goesting op je fiets.”

Halve Nederlander

“Mijn collega’s noemen me vaak een halve Nederlander. Ik koers al tien jaar voor Rabobank, heb een Nederlandse vriendin en een Nederlandse trainer (mijn schoonvader en ex-Nederlands kampioen Cees van der Wereld), ik woon in Kalmthout op een paar honderd meter van de grens en praat ook een beetje zoals onze noorderburen. Toen ik overstapte naar de profs heb ik zelfs een naturalisatieaanvraag ingediend, omdat het ernaar uitzag dat ik heel moeilijk in de wereldbeker- en WK-selectie zou raken. Toen een versnelde procedure niet mogelijk bleek, heb ik alles afgeblazen. Achteraf gezien ben ik blij dat het niet gelukt is. Ik ben in de eerste plaats een Belg, al voel ik me wel thuis in Nederland. Ik heb er vooral geleerd om van mijn eigen kracht uit te gaan en weinig rekening te houden met anderen. Niet na-apen, maar doen wat voor jezélf het beste is. Die mentaliteit staat me wel aan. Heel direct, zonder omwegen. Soms is het hard, maar je weet wel wat je aan iemand hebt. Nederlanders verwachten ook dat je meteen zegt wat er op je lever ligt. Daardoor ben ik mondiger geworden.

“Ik ben ervan overtuigd dat ik een ander mens was geworden als ik al die jaren in een Belgische ploeg had gereden en een Belgische vriendin had gehad. In België is een veldrijder een idool naar wie veel mensen opkijken, maar als ik aan Nederlandse collega’s van mijn vriendin vertel dat ik een veldrijder ben, vragen ze dikwijls: mooi, maar wat doe je voor de kost? Je zou voor minder bescheiden worden … (lacht) Natuurlijk streelt het wel mijn ego dat Sport/Voetbalmagazine eens langskomt en dat er nu meer supporters me aanklampen, maar de grote aandacht heb ik niet nodig. Ik zou wel even hard willen rijden als Albert of Nys, maar iedere dag in de krant komen, altijd en overal herkend worden en nooit op je gemak zijn … daar ben ik absoluut niet jaloers op. Laat mij dan maar gewoon Bartje blijven.”

door jonas creteur

“Ik besef dat ik een gelukzak ben die al zeven jaar zijn hobby mag uitoefenen.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content