Jan Hauspie
Jan Hauspie Voormalig redacteur bij Sport/Voetbalmagazine.

Met Sebastien Pocognoli, kleinzoon van Italiaanse immigranten, heeft RC Genk een ruwe diamant in huis. Er is nog werk aan, maar werken zit in zijn mijnwerkersbloed. ‘Mijn ouders en grootouders hebben het nooit gemakkelijk gehad. Zij zijn mijn voorbeeld.’

Hij kocht er een huis onlangs, gaat er vrijwel elk jaar met vakantie en vindt het een prachtig land, maar opgroeien deed hij niet in Italië. “Ik ben geboren en getogen in België. Ik voel me wel Italiaan, maar toch iets meer Belg”, zegt Sebastien Pocognoli, negentienjarige kleinzoon van Italiaanse immigranten die in de jaren vijftig in de Luikse steenkoolmijnen kwamen werken.

Sebastien Pocognoli : “Mijn grootvader aan vaders kant had op erg jonge leeftijd zijn beide ouders verloren. Hij werkte als houthakker in de bossen rond Matellica, in de regio Marche, toen er op een dag een affiche ophing in het dorp. Er ging een trein naar België, naar waar precies wist hij niet, maar hij zag de kans schoon om te ontsnappen aan het armoedige bestaan ginder. In Matellica had hij geen toekomst. Hier in België leerde hij mijn grootmoeder kennen, die op dezelfde manier uit Italië was vertrokken. Aan mijn moederskant is het precies zo gegaan.

“Mijn ouders zijn allebei geboren in België. Mijn vader werkte bij Cockerill in Seraing, de grootste fabriek in de streek, tot ze sloot en hij werkloos werd. Nu werkt hij opnieuw in een fabriek. Hij heeft het nooit gemakkelijk gehad, net als mijn grootouders. Zij zijn mijn voorbeeld. Ik verdien geld, maar ik verspil het niet : alles wat ik doe, is doordacht. Ik weet wat hard werken betekent, zelfs al heb ik het stukken gemakkelijker omdat ik kan doen wat ik graag doe. Als ik dreig te gaan zweven, denk ik aan mijn grootouders en besef ik dat ik mijn voetjes beter op de grond houd. Iets anders zou getuigen van weinig respect.”

Deze maand is de vijftigste verjaardag van de mijnramp in Marcinelle herdacht. Meer dan honderd Italiaanse gastarbeiders lieten daarbij het leven. Ook familie van jou ?

“Nee, maar wel in een andere mijnramp, die van Seraing, waar veel minder over wordt gesproken. Mijn ene grootvader is er verongelukt. De andere is gestorven aan long- en ademhalingsproblemen, het gevolg van jarenlang werken in de mijn. Mijn twee nonna‘s, mijn grootmoeders, leven nog.”

Waar woonden jullie ?

“In Flémalle, vlakbij Seraing, niet ver ook van Sclessin. Geen vrolijke buurt, maar we woonden niet beneden in het Maasbekken, wel wat hoger op de heuvel. Daar was het beter, maar nog niet de grote luxe. Je kunt niet zeggen dat ik uit een rijke familie kom. Het heeft me nooit aan iets ontbroken, ik had alles wat ik nodig had, maar ook niets meer. Ik had bijvoorbeeld altijd goedkopere voetbalschoenen dan de andere kinderen. Alles was eenvoudig, maar ik was gelukkig. Daar ben ik mijn ouders dankbaar voor : zij hebben mij een opvoeding gegeven met waarden die ik later ook aan mijn kinderen wil doorgeven.”

Je bent een enig kind.

“Klopt. Waar we woonden, waren bijna geen kinderen, alleen oudere mensen. Dus ging ik vaak naar mijn grootouders die wat verderop woonden, beneden in de cité. Daar had je de volkswijken. Het leven was er harder, er leefde een pak nationaliteiten, maar je had er waarden die ik erg apprecieer. We voetbalden op straat, daar heb ik mijn techniek geleerd. Fantastische jaren waren dat. Als ik er nu terugkom, zie ik dat het veranderd is : vrienden van vroeger hebben geen werk, drinken, gebruiken drugs.”

Nooit zelf aan de verlokkingen moeten weerstaan ?

“Neen. Stel dat ik ouders had gehad die me de straat op stuurden zonder me in de gaten te houden, die tot ’s avonds werkten, thuiskwamen en er geen acht op sloegen of ik wel mijn huiswerk maakte, dan was ik ook misschien ontspoord. Maar ik ben opgevoed met regels, strénge regels. Huiswerk niet gemaakt ? Geen voetbal. Dus deed ik mijn best : in de lagere school was ik steeds bij de besten van de klas. Mijn ouders zorgden ervoor dat ik altijd wel iets te doen had waardoor ik niet op straat rondhing en van het slechte pad afbleef. Op zaterdagochtend voetbalde ik en ’s namiddags brachten ze me naar de scouts. ’s Vrijdags, na de school, zat ik op Italiaanse les en ik volgde dictie. Dat heeft me gevormd. Mijn vader gaf ook nooit een compliment na een goede wedstrijd of een goed rapport. Je deed je best en dat hoorde zo.”

Hoe ben je beginnen voetballen ?

“Als kind ging ik kijken naar mijn vader die in provinciale speelde. In de rust trapte ik gewoonlijk wat op doel en dan waren er die zegden : ‘ Tiens, die heeft een goeie linkse.’ Mijn vader heeft me toen ingeschreven bij Seraing, het gróte Seraing, met Wamberto, Isaias en Edmilson. We trainden op van die rode terreinen, van gemalen baksteen. Toen Seraing failliet ging, verhuisden alle goede spelers automatisch naar Standard.”

Hoe was het daar ?

“Hard, maar goed. We hadden Simon Tahamata als techniektrainer : een betere kon je je niet wensen. We werkten met de beste trainers toen. Ik heb daar maximaal van geprofiteerd.”

Waarom ben je dan weggegaan ?

Remacle, Legear, Mirallas die nu bij Rijsel speelt, Bailly, Garcia van RKC, Paco Sanchez van Moeskroen, Pieroni, Grégoire : allemaal komen ze van Standard. Het probleem daar echter is dat je geen voorbeeld hebt, zoals Vincent Kompany, om na te volgen. Zolang Standard geen prijs wint, zal het geen vertrouwen geven aan spelers uit de eigen opleiding. Ik heb daar begrip voor, maar ík wil spelen. In Genk krijgen de jongeren wel vertrouwen. Het is Anderlecht misschien niet, maar het is wel de top van België. Daarom zeg ik : als ik hier vertrek, zal het naar het buitenland zijn. Zeg nooit nooit, maar ik zie me niet gauw bij een andere Belgische club voetballen. Na Genk hoop ik op een goede buitenlandse club, in Frankrijk of Nederland. En daarna Spanje of Engeland. Italië zegt me minder, zeker nu : het heeft geen zin om van Genk naar Lecce, Chievo of Livorno te gaan. En de stap naar een grote club zou op dit moment te groot zijn. Ik wil geleidelijk vooruitgaan, zoals Dindane : van Ander-lecht naar een subtopper als Lens en daarna misschien nog hoger.”

Hoe zou je je karakter omschrijven ?

“Ik ben naturel. Ik probeer me nooit anders voor te doen dan ik ben. Of men mij graag heeft of niet : ik verander voor niemand.”

Op het veld ben je nogal impulsief.

“( Denkt na) Niet impulsief, wel onstuimig. Je bent jong, je gaat ergens voor en dan denk je niet altijd na bij wat je doet. Ik héb karakter, ik laat me niet doen, maar ik ben niet méchant. Die impulsiviteit zit niet in mijn dagelijkse leven. Ik ben een kalme jongen : met mij kan je geen ruzie maken. Mensen denken soms dat ik een koele kikker ben : ik geef me niet gauw bloot en wie me niet kent, weet vaak niet goed hoe hij mij moet aanpakken. Zelfs mijn vrienden vinden me soms mysterieus, maar ik ben helemaal normaal, hoor ( lachje). Ik maak heus wel plezier.”

Behalve je onstuimigheid is ook je positiespel voor verbetering vatbaar.

“Klopt, maar dat leer je door veel te spelen. Van oorsprong ben ik een aanvaller. Het is waar dat ik vooral offensief denk, maar in ééntegenéénsituaties moet ik al in een heel slechte dag zijn of de tegenstander enorm sterk, opdat hij mij zou passeren. Bovendien heb ik een goede tackle. Waar nog werk aan is, is mijn verdedigende positiespel : mee kantelen als de bal op de rechterflank is. Vaak moet de trainer me nog corrigeren tijdens de wedstrijd, wat hij eigenlijk niet hoort te doen. Dat moet dus nog een automatisme worden. Logisch ook : ik heb nog maar een wedstrijd of twintig in de eerste klasse gespeeld.”

Zie je jezelf als linksmidden of linksachter ?

“Linksachter. Op die positie zijn er niet zo veel goede spelers in België, zeker niet met offensieve kwaliteiten, dus daar zie ik toekomstperspectief.”

De nationale ploeg.

“( Lachje) Dan moet ik eerst maar eens voor de beloften worden opgeroepen. De nationale ploeg is een doel, maar ik ben nog jong.”

Helaas is René Vandereycken bondscoach : toen hij trainer was van Genk, zette hij je terug naar de B-kern.

“Niet alleen mij, maar alle jongeren. Hij vond ons te jong. Hij moest resultaten boeken, had geen zin om tijd te verliezen met de jonge gasten en koos voor ervaren spelers. Het was een moeilijk jaar, maar op het mentale vlak leerzaam. De ene dag ben je een held, de andere dag niets. Nu zijn we twee jaar verder en ben ik een andere Pocognoli geworden. Toen was ik er niet klaar voor, hij had geen reden om mij op te stellen. Maar doordat ik het seizoen voordien al eens twintig minuten had mogen spelen, wilde ik meer. In plaats daarvan werd het minder. Dat was hard : het is alsof je een kind een stuk speelgoed geeft en het nadien weer afpakt.

“Dat Vandereycken nu bondscoach is, is geen probleem. Ik moet goed presteren bij Genk. Als ik dat doe, zou het niet logisch zijn dat hij me niet oproept, alleen maar omdat hij me niet zou mogen.”

Na je examens vroeg je hem enkele dagen extra vakantie. Dat bekwam je slecht.

“( Aarzelend) Zijn antwoord was ‘neen’, maar ik ben toch vertrokken ( lacht). Ik heb niet geluisterd, maar goed, dat was verder niet belangrijk.”

Ook vorig seizoen speelde je niet tot Nieuwjaar.

“Vier keer op de bank gezeten, geen enkele keer ingevallen. Ik wilde weg. Nu zeg ik : ik was er niet klaar voor, maar dat besefte ik toen niet. Hugo Broos wél. Ik kwam uit een moeilijk jaar met Vandereycken en dat zat in mijn hoofd. De simpelste oefeningen op training lukten niet. Onder Broos heeft het zes maanden geduurd voor ik weer mijn echte kwaliteiten kon laten zien. Tijdens de winterstage in Turkije raakten Soetaers en Sigurdsson geblesseerd. Broos zag dat ik er nu wel klaar voor was en gaf me het vertrouwen. Ik speelde een goede wedstrijd tegen Charleroi, viel een week later in tegen Westerlo, scoorde na twintig seconden en ik was vertrokken.”

Is dat niet het grote probleem vaak met jong talent : dat het geen geduld heeft ?

“Ja, maar anderzijds is het ook normaal. ( Denkt na) Ongeduldig zijn maakt deel uit van ambitieus zijn. Als ik dertig ben, zal ik een jongen van achttien ook zeggen : ‘Rustig aan, je moment komt nog.’ Een achttienjarige denkt anders. Ik moet Hugo Broos danken omdat hij me op het juiste moment heeft gelanceerd. Stel dat hij me in de heenronde al had opgesteld, had ik misschien fouten gemaakt die fataal waren voor de ploeg. Dan sprak men nu niet meer van mij.”

Jordan Remacle, een leeftijdsgenoot, had geen geduld meer en vertrok naar RKC. RKC !

“Jordan is een vriend. Ik heb hem gezegd : ‘Bekijk je cijfers van vorig seizoen.’ Twee keer in de basis, zes keer ingevallen en als hij niet geblesseerd was geraakt, waren het er vast en zeker nog meer geweest. Maar zelfs nu was het geen slecht rapport voor een achttienjarige. Dus raadde ik hem aan geduld te hebben en te blijven. Ik denk dat Hugo Broos ook in hem geloofde. Ik zou niet weten waarom hij dit jaar niet dezelfde kansen zou hebben gekregen als ik.”

Hij gaf ook de school op, net als Marvin Ogunjimi. Dat heb jij nooit gedaan. Ook dát zegt iets over iemands karakter.

“Mijn ouders hebben me altijd voorgehouden : eerst de school, dan het voetbal. Ik heb een diploma wiskunde-wetenschappen. Stel dat ik geblesseerd raak, kan ik nog naar de universiteit of hogere studies volgen. Ik volgde al avondlessen marketing, maar dat heb ik stopgezet omdat ik vaak erg laat thuiskwam en dat het te zwaar maakte. In september heb ik me ingeschreven voor lessen Italiaans en ik zou ook graag een instrument leren bespelen, gitaar of piano.

“Weet je, toen ik nog klein was, werd er vaak met mij gelachen. Op de bus zat ik met mijn neus in de boeken : ik studeerde, terwijl de anderen naar muziek luisterden en zich amuseerden. Dat was niet altijd gemakkelijk. Maar ík heb een diploma nu waarmee ik alle kanten op kan na mijn carrière. Andere jonge gasten zeggen mij : ‘Oké, jij hebt een diploma, maar wat ben je ermee ?’ Wel, dát precies : dat ik iets anders kan gaan doen als het niet lukt met het voetbal. ‘Wij ook,’ zeggen ze dan, ‘wij kunnen naar de fabriek of metselaar worden.’ Dat is zo. Alle beroepen zijn mooi, maar ik heb liever een serieus diploma. Sven Verdonck, die een jaar jonger is dan ik, wilde er vorig jaar ook de brui aan geven. Ik heb hem gezegd : ‘Niet doen, Sven, volhouden !’ Ook Steven Defour heb ik vaak gezegd hoe belangrijk de school wel is. Want vandaag schijnt de zon, maar morgen kan het heel anders zijn.

“In mijn laatste schooljaar had ik het zelf ook erg zwaar. Ik had geen zin meer, maar Ariël Jacobs zei me dat als mijn resultaten niet goed waren, ik niet naar de A-kern mocht. Toen heb ik karakter getoond. Gestudeerd in de auto op weg naar de training en op de terugweg naar huis. Vaak tot middernacht. De volgende ochtend weer op om halfzeven, naar school en daarna naar de training. Zes zware maanden waren het, maar waarin ik al mijn onvoldoendes van voor Nieuwjaar goedmaakte en uiteindelijk zonder problemen examens aflegde.”

Je makelaar, de Turkse Belg Kismet Eris, is een leraar talen. Van hem kreeg je veel hulp.

“Een fantastische man ! Geen makelaar die je alleen maar ziet de dag dat je je contract tekent en daarna drie jaar niet meer. We zien elkaar twee, drie keer per week en praten dan over alles, niet alleen over voetbal. Hij is een leraar Nederlands-Engels en hielp me inderdaad vaak met mijn huiswerk. Hij staat altijd voor mij klaar, ook al heeft hij zelf twee kleine dochtertjes die met hun gezondheid sukkelen.”

In Genk staat hij niet bekend als de gemakkelijkste onderhandelaar. Voor een jonge speler die nog niets bewees, heb je een prima contract aan hem te danken.

“Akkoord, mijn contract is nog uit de tijd dat ik niks had bewezen. Het is een goed, maar normaal contract. Dat een makelaar het onderste uit de kan probeert te halen voor zijn speler, is normaal, maar Kismet heeft waarden. Genk heeft nooit problemen met hem of met zijn spelers gehad, dat realiseert het zich nu ook wel. Ik zie hier spelers die drie keer van makelaar veranderen op een jaar tijd. Waarom ? Omdat het mensenhandelaars zijn. Zij zijn het ook die mij nu bellen omdat ze horen dat er clubs geïnteresseerd zijn en dat ik binnenkort misschien met Genk aan tafel zit om het over een nieuw contract te hebben. Dus ruiken ze geld. ( Imiteert vals stemmetje) ‘ Pocognoli, ça va, mon ami ? Wil je niet met mij werken ?’ Dan zeg ik : ‘Waar was je drie jaar geleden ? Au revoir !‘ ( Lachje) Ik ben niet naïef. Nu tonen ze mij hun breedste glimlach, maar toen zagen ze mij niet eens staan. Ik zit al vijf jaar bij dezelfde makelaar, tot mijn grote tevredenheid, maar ik besef maar al te goed dat ik deel uitmaak van een oppervlakkig wereldje dat niet altijd even mooi is. Daar moet ik mee leren leven.”

JAN HAUSPIE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content