Morgen trekt Standard voor zijn Europese kwartfinale naar Hamburg. De Duitser Horst Hrubesch speelde bij beide clubs. Gesprek met een laatbloeier over passie voor het vak, het roet van Sclessin en de hond van Louis Pilot.

Zodra hij de auto met Belgische nummerplaat de parking naast het gezellige en mooi opgeknapte stationnetje van het Noord-Duitse Uelzen ziet oprijden, stapt Horst Hrubesch (bijna 59) op van het terras en haalt spontaan een parkeerticket voor de bezoeker.

Tijdens het gesprek komen treinen af en aan in het station op de lijn van Frankfurt naar Hamburg, dat op drie kwartier rijden naar het noorden ligt. Uelzen, een klein stadje met veel vakwerkhuizen, is een oase van rust. Of je nu komt via het pittoreske Celle, of de autoweg Hannover-Hamburg afrijdt in Soltau, meer dan een halfuur lang gaat het over verlaten wegen via bossen en heide, slechts af en toe onderbroken door een handvol huizen.

Tien jaar geleden verhuisde Hrubesch van zijn geboorteplaats Hamm naast Dortmund hierheen. “Ik had me altijd voorgenomen om voor mijn vijftigste een oude boerderij te kopen.” Na het interview reist hij nog door naar Frankfurt, waar het hoofdkwartier van zijn werkgever gevestigd is: sinds 1998 is de voormalige spits als trainer in dienst van de DFB, de Deutsche Fussball Bund.

Toen Hrubesch in 1983 van HSV naar Standard verhuisde, was hij een naam in het wereldvoetbal. Een speler die, op een WK na, alles gewonnen had. Na Standard voetbalde hij nog een jaar bij Dortmund en werd dan trainer. Volgende week wordt hij gelauwerd als Duits Trainer van het Jaar, omdat hij vorig jaar met de Duitse belofteploeg Europees kampioen werd.

Het eerste wat hem te binnen schiet wanneer de naam Standard valt, is ‘de affaire’. In het voorjaar van 1984 werd bekend dat de spelers van Standard twee jaar eerder hun winstpremie aan Waterschei hadden geschonken, om zonder blessures de finale van de Europacup 2 te halen die een paar weken later geprogrammeerd stond. “Op zondagavond hoorde ik het nieuws, maandag stonden alleen Heinz Gründel en ik op training. Er was geen trainer, geen hulptrainer, niemand van het bestuur … Uiteindelijk bleven we van de toenmalige kern met vier ervaren spelers over: ik, Heinz, Gilbert Bodart en Guy Hellers.”

De rest van het seizoen werkte Hrubesch af met een veredeld juniorenteam, met Pascal Delbrouck, Patrick Aussems, Lionel Roger en Jean-Marc Bosman. Nukkig of gefrustreerd werd de spits daar niet van, herinnert Eddy Snelders zich, die na dat seizoen samen met Guy Dardenne, Roger Raeven en Freddy Luyckx het piepjonge Standard ervaring moest bijbrengen. Snelders: “Ik vond Hrubesch een echte prof, maar ook een aangenaam mens. Hij was zeer begaan met de jonge spelers. Ik herinner me dat, toen er woorden waren met trainer Michel Pavic, hij het voor de jongeren durfde op te nemen.”

Herr Hrubesch, ik zou u eerst een vraag willen stellen waar Eddy Snelders nog mee zit.

Horst Hrubesch: “Dat is goed.”

Hoe is het eigenlijk met Rudi, de hond van Louis Pilot, afgelopen?

( lacht) “Hoe bedoelt u?”

Het verhaal gaat dat u allebei een hond had en vaak samen ging wandelen in de bossen van Sart-Tilman. Uw hond was gedisciplineerd, die van de trainer luisterde helemaal niet. Op een dag, toen Pilot ten einde raad was, deed u de elektrische halsband van uw hond rond de nek van zijn sint-bernardshond, maar toen de trainer zijn hond toeriep dat hij moest zitten, ging het beest er weer vandoor, en drukte u in paniek op de knop, waarop de hond door zijn vier poten zakte en anderhalve dag groggy in zijn ton lag.

( lacht) “Het is een mooi verhaal, maar het klopt niet helemaal. Ik had geen elektriciteit nodig om een hond te doen luisteren. Wanneer ik bij Pilot was, luisterde zijn hond wel. Wanneer hij alleen was, niet. Het probleem was dat Pilot niet consequent was, en die hond wist dat.”

Snelders was verbaasd dat u trainer bent geworden. Dat had hij nooit in u gezien.

“Zonder Standard was ik waarschijnlijk nooit trainer geworden. Meestal trainden we alleen ’s ochtends. Na de middag ging ik boven op Sart-Tilman, waar ik woonde, naar de jongeren kijken. Na het schandaal keek ik boven of er nog wat jongeren waren die we konden gebruiken. Zo heb ik daar oog voor gekregen. Toen ik bij Standard weg was, heb ik nog een seizoen met blessures gesukkeld bij Dortmund, tot mijn oude club, Rot-Weiss Essen, vroeg of ik hen niet wilde trainen. Liefst werkte ik met jonge spelers, niet met een kern vol oude profs. Het punt is: bij profclubs telt alleen het resultaat en als je met jonge spelers werkt, heb je ups en downs.”

Is het daarom dat u voor de bond werkt, en niet langer voor een club?

“Ik wou af van dat gedoe met oudere spelers, maar telkens als ik jonge spelers opstelde, kreeg ik problemen. In Turkije voetbalde Samsunspor altijd tegen de degradatie. Met jonge spelers haalden we een zevende plaats, maar de voorzitter was niet tevreden. Waarom liet ik de oudere, duur betaalde spelers niet staan? Als die niet spelen, kan je ze niet meer verkopen. Clubs hebben geen geduld. Alleen toen ik bij Innsbruck assistent was van Ernst Happel liep dat goed. Happel had dat afgedwongen, hij stuurde alle internationals weg, liet jonge spelers debuteren en na anderhalf jaar had hij een nieuwe lichting internationals. Maar tegen Happel durfde dan ook geen enkele voorzitter het woord te verheffen. Met die ploeg werden we twee keer vicekampioen.

“Dat jonge spelers fouten maken, daar kan ik mee leven. Je wordt maar wereldtopper door veel fouten te maken. Messi heeft men altijd laten spelen, niemand heeft hem ooit in een keurslijf gestopt. Het resultaat zie je. Jonge spelers zijn niet enkel pionnen waar je mee schuift op het veld, je moet ze ook een vorming meegeven waar ze later op terug kunnen vallen.”

Dakwerker

Wat bevalt het meest? Trainer zijn of spelen?

“Beide. Ik heb zo veel plezier in mijn job! Toptalenten als Kuranyi of Schweinsteiger een paar jaar mogen begeleiden is heerlijk. Wat telt, is dat spelers bij ons internationale ervaring opdoen. In het Duitse voetbal stoten steeds meer goeie jeugdspelers door, zowat het dubbele vergeleken met toen ik begon in 1998. De grote winnaars van het Bosmanarrest zijn de jonge spelers. Tegenwoordig werken bond en clubs in dezelfde richting. Sinds 2000 moeten alle clubs in eerste en tweede klasse een opleidingscentrum hebben. Veel clubs stoppen daar drie tot vijf miljoen euro per jaar in, en dat loont. Vroeger gebeurde dat niet, omdat het niet verplicht was.”

Uw statistieken en prijzenkast ogen indrukwekkend, ook al bent u een laatbloeier die pas op zijn 24e prof werd.

“Omdat ik dat zelf ook wou. Ik wilde niet in de tweede Bundesliga spelen. Ik werd ook pas op mijn 29e international. Een slechte timing voor België, want wij werden in 1980 Europees kampioen.”

Zo gaat dat altijd, zegt Gary Lineker. ‘Een voetbalwedstrijd duurt 90 minuten en op het einde winnen de Duitsers.’

“Als iedereen altijd maar blijft herhalen dat de Duitsers op het einde toch winnen, gaat zich dat ook in je hoofd vastzetten en ga je ook met die overtuiging spelen. Bang ben ik nooit geweest op een veld. Ik wil ook niet dat mijn spelers angst hebben voor een wedstrijd. Wie vooraf goed gewerkt heeft, kan zonder schrik het veld betreden. Als het niet lukt, weet hij dat hij er tenminste alles voor gedaan heeft.”

U was tot uw 24e dakwerker.

“Op mijn achttiende legde ik de aanbiedingen uit tweede klasse naast me neer. Als dakwerker verdiende ik, in combinatie met voetbal in de hoogste amateurklasse, meer dan wat die tweedeklassers me konden betalen. Daarnaast speelde ik ook nog handbal. Trainer Werner Lorant overtuigde me om een proeftraining bij RW Essen af te leggen.”

Beleving

Opmerkelijk: toen RW Essen na twee jaar degradeerde, ging u mee naar tweede klasse.

“Ik had aanbiedingen uit de Bundesliga, maar ik zei tegen Essen: ‘Jullie hebben mij geholpen, nu ga ik jullie helpen.’ Dat jaar scoorde ik 41 keer. Na dat seizoen wilde ik absoluut naar Hamburg. Ik had ook met Frankfurt een goed gesprek gehad. Bij het afscheid zei ik: ‘Ik wil hier morgen niets over lezen in de krant.’ Maar al op de terugweg naar huis hoorde ik het nieuws op de radio. Toen ben ik in een tankstation gestopt en heb gebeld om te zeggen dat ik niet voor Frankfurt wilde spelen.”

U was, zei u vroeger zelf, niet het grootste talent.

“Nee. Maar ik was wel bereid om keihard te werken en ik wist goed wat ik kon en wat ik niet kon. Ik wist dat ik niet moest proberen om als Maradona te voetballen. Wat ik wel had en nog steeds heb, is inzet en enthousiasme. Spelen met Kevin Keegan, Franz Beckenbauer, Uli Stein, Felix Magath en Manfred Kaltz bij Hamburg en bij de nationale ploeg met Rummenigge en Briegel vond ik fantastisch. Ik genoot van elk moment. Die beleving probeer ik mijn spelers mee te geven.”

Met HSV won u haast alles. Wat was het geheim achter dat succes?

“Dat we een hecht team vormden. We konden op mekaar rekenen, iedereen was topfit, er was een goeie mix van snelheid en techniek.”

Hoe belangrijk was Ernst Happel als trainer voor u?

“Het klikte tussen ons. Hij kwam bij ons thuis, kende mijn vrouw, speelde met mijn kinderen. Hij was de gepaste trainer na Branko Zebec, hij liet de ploeg aanvallender voetballen, wat mij goed uitkwam. Menselijk was hij geen dictator. Alle spelers die met hem werkten, zullen dat beamen.”

Was hij het die u overtuigde om naar Standard te gaan?

“Eigenlijk wel. Ik wilde nog twee jaar bij HSV spelen, maar ik kreeg maar een contract van één jaar. Toen hoefde het voor mij niet meer. Op dat moment belde een makelaar met de vraag of ik naar Standard wilde gaan. Happel zei: ‘Daar kan je zo voor tekenen, de meeste jongens spreken Duits, je hoeft er geen Frans te leren. ‘

“Die manager die me gebeld had, hadden we niet nodig, zei Happel. Hij nam me mee naar Roger Petit. In december was de zaak al rond. Toen ik er kwam, was Standard top in Europa. Vanaf het eerste moment voelde ik me daar thuis. De enige minpunten waren mijn twee blessures: tegen Dundee werd mijn achillespees kapot getrapt, een jaar later bleef ik met mijn voet in de netten hangen. En de affaire natuurlijk.”

Hoe ontgoocheld was u na die affaire?

“Ach, ik kon met al die jongens goed opschieten. We zijn toen doorgegaan met jonge spelers, en ik ben libero gaan spelen. Zonder die affaire worden we Belgisch kampioen en winnen we de beker. Nu verloren we de finale van Gent. Net voor affluiten krijgen we een corner die onze jonge spits, Lionel Roger, maar binnen moet duwen. Hij mist, en in de verlengingen maakt Gent de zaak af.

“In de ploeg die uiteenviel door de affaire zat zo’n drive … Ik herinner me dat Standard na lange tijd eens een wedstrijd verloor. In de kleedkamer zaten spelers te wenen. Dat had ik nog nooit meegemaakt. Dat ik België verliet zonder titel, vond ik wel jammer. Na die twee jaar wilde men dat ik nog een jaar bleef, maar het was op. Eigenlijk had ik toen moeten stoppen, maar Dortmund bleef maar aandringen … Ik heb er, geloof ik, nog slechts acht wedstrijden gespeeld.”

Had u het naar uw zin bij Standard?

“Absoluut. Alleen met trainer Raymond Goethals was de communicatie moeilijk door de taalbarrière. Als ik iets niet begreep, riep hij: ‘Walter!’ Walter Meeuws was mijn vaste tolk, maar veel andere spelers praatten ook Duits.

“Op het veld vond ik het makkelijk voetballen. De voorzetten kwamen goed aan, met Gründel rechts en Tahamata links. Het enige waar je op Sclessin aan moest wennen, was dat, als het regende, er zwart roet op ons veld lag, en je na de wedstrijd zwarte randen om de ogen had.”

Had u het lastig met de Belgische verdedigers?

“Nee, dat viel mee. Zij moesten zich aan mij aanpassen, niet andersom. De beste Belgische verdediger liep trouwens bij ons: Erik Gerets kon op verschillende posities uit de voeten en liep altijd op de goede plaats, die was tactisch sterk. Jammer dat hij naar Italië trok, ik had hem graag bei uns gezien.”

Bei uns?

“Bij Hamburg, bedoel ik. Daar heb ik toch alles beleefd. Het ergste wat me daar overkwam, was een tweede plaats. Maar bij Hamburg liep Manfred Kaltz al aan de rechterkant.”

Iets opbouwen

Welke les kunnen jonge spelers uit uw carrière leren?

“Dat talent alleen niet volstaat. Je moet eerlijk durven zijn tegenover jezelf, tegenover je medespelers, en je moet hard werken.”

Soms zeggen spelers: de trainer moet me niet.

“Je moet als speler ook naar een trainer toe durven stappen en vragen waarom je niet speelt. Als de trainer dat uitlegt, weet je waar je de komende maanden aan moet werken. De schuld op een ander steken is te gemakkelijk. Een goeie trainer moet kunnen uitleggen wat er aan een speler scheelt. Kan hij daar geen antwoord op geven, is hij geen echte trainer.”

Wat bepaalt of iemand het maakt?

“Een paar jaar geleden vroeg men mij eens: ‘Wat was uw beste wedstrijd ooit?’ Mijn antwoord was niet de finale van het EK waarin ik twee keer scoorde tegen België, of de WK-interland tegen Frankrijk waar ik de kwalificatie voor de finale afdwong. Mijn meest succesvolle wedstrijd ooit was mijn allereerste Bundesligawedstrijd die ik met Rot-Weiss Essen speelde. We wonnen met 2-1 van Bayer Uerdingen, en ik scoorde meteen de twee goals. Wat was er van mij geworden als ik die twee goals niet had gemaakt en we die match verloren hadden? Dan had men misschien gedacht: wat doet die Hrubesch in de ploeg? Ik was zo gefocust om me te tonen, want daar had ik altijd van gedroomd: ooit één keer in de Bundesliga te spelen. Na die match wist ik dat ik dat niveau aankon. Maar na mijn tweede match nam de trainer me uit de ploeg en zette me tien weken aan de kant. ‘Train eerst nog maar een beetje, het is nog niet genoeg’, zei hij vlakaf. Later bracht hij me weer in. Dat jaar maakte ik achttien goals. Eén goal meer en ik was topschutter in de Bundesliga geworden.”

Hoe lang doet u dit nog?

“Ik heb nog een contract van drie jaar. Dan zal ik 61 zijn. Ophouden met werken doe ik nooit. Thuis zitten, dat wordt mijn dood. Straks spelen we een kwalificatietoernooi in Nederland. De groepswinnaar mag naar het EK in Frankrijk. Binnen zeven dagen moet ik drie wedstrijden winnen. Wie niet topfit is, neem ik niet mee. Ik kies 30 man uit 400 potentiële kandidaten en zeg hen: ‘Gedaan met kindervoetbal, het is tijd om Bundesligavoetballers te worden, maar daarvoor moet je goed naar mij luisteren.’

“Bij een club telt maar één ding: resultaten halen. Als die er zijn, kan je al eens een jonge speler inpassen. In mijn huidige job kan ik iets opbouwen. Dat doe ik het liefst.”

U denkt niet: de jeugd is lui?

“Absoluut niet! De vraag is: hoe gaan wij, trainers, daarmee om? Je moet je spelers helpen, zoals mijn trainers mij vroeger ook geholpen hebben.”

door geert foutré – beelden: reporters

In de EK-finale van 1980 was God even een Duitser. Mijn allereerste wedstrijd met Rot-Weiss Essen was mijn meest succesvolle.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content