WAT WOU DAT MEISJE EIGENLIJK ZELF?

© REUTERS

De Pakistaanse Malala Yousafzai kwam op voor onderwijs voor meisjes, maar werd op haar vijftiende in het hoofd geschoten door de taliban. Ze overleefde de aanslag, en werd het voorbije jaar een icoon: ze kreeg de Sacharovprijs voor de Vrijheid van Meningsuiting van het Europees Parlement, en de VN riepen de Malaladag in het leven. Alleen: een van de journalisten die haar wereldfaam bezorgden, heeft daar spijt van. Waarom voelt deze man zich schuldig?

Op de avond van 9 oktober 2012 is Syed Irfan Ashraf nog aan het werk in het computerlokaal van de Southern Illinois University. Hij is daar net begonnen aan zijn promotie – massacommunicatie is het onderzoeksterrein -, en hij wil even wat afmaken. In een flits ziet hij op het nieuws hoe de dan vijftienjarige Malala Yousafzai op een brancard wordt afgevoerd. Ze is ernstig gewond geraakt nadat een onbekende extremist haar in een schoolbus heeft neergeschoten, als wraak voor haar uitlatingen over de taliban. Ashraf staart sprakeloos naar het scherm. Hij kent Malala. In een vorig leven was hij journalist in Pesjawar, een stad in het noordwesten van Pakistan. Als fixer, een lokale journalist die wordt ingehuurd door een correspondent, werkte hij in 2009 mee aan twee korte documentaires van The New York Times over het meisje.

Ruim een jaar later zit Ashraf te skypen vanuit hetzelfde computerlokaal. Hij vertelt in vloeiend Engels hoe hij de internationale opgang van Malala de afgelopen jaren met stijgende zorg gadesloeg. Toen hij het meisje op de brancard zag liggen, wist hij het zeker: wij, de mediamakers, zijn verantwoordelijk.

Nee, bij hun eerste ontmoeting voorzag Ashraf niet dat het meisje zou uitgroeien tot een wereldwijd icoon. Ze was intelligent, dat zeker, ‘maar ook verlegen’. Adam B. Ellick, de journalist van The New York Times die twee documentaires over haar maakte, had dezelfde ervaring. ‘Na ons eerste gesprek kwam niet eens bij me op dat ze ooit zo beroemd zou worden’, schrijft hij.

Toch stond Malala dit jaar op de cover van Time Magazine als een van de honderd invloedrijkste mensen ter wereld. Ze won de internationale Kindervredesprijs 2013 en de Europese Sacharovprijs voor de Vrijheid van Meningsuiting. Begin oktober werd ze genoemd als potentiële winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede.

Sinds een jaar adviseert het internationale pr-bureau Edelman de familie. Een team van vijf man staat het gezin bij onder leiding van een voormalig politiek strateeg van de Liberal Democrats, Jamie Lundie. Veel wil hij er niet over kwijt. ‘We begeleiden de familie pro bono’, schrijft Lundie in een mail. ‘We behandelen de persaanvragen en adviseren ze over internationale media. Ook organiseren we evenementen en logistiek.’

Ook de commerciële waarde van het meisje is ontdekt: onlangs verscheen wereldwijd haar autobiografie, Ik ben Malala. Naar verluidt kreeg het gezin Yousafzai ruim 2 miljoen euro voor het verhaal. Wie googelt op ‘Malala + merchandise’ vindt talloze parafernalia, van Malalapyjama’s (‘Ik ben Malala’, 32 euro) tot -slabbetjes (‘Bid voor Malala’, 9 euro).

Hoe kon een verlegen meisje uit een arm gebied als de Pakistaanse Swatvallei uitgroeien tot wereldwijd icoon, met een bestseller, merchandise, prestigieuze televisieoptredens en bovenal: politieke erkenning?

Papa wil het zo graag

Voor een verklaring moet worden gekeken naar de ontwikkelingen in Malala’s geboortestreek. Ze werd in 1997 geboren in Mingora, een van de weinige steden in de Swatvallei. In Ik ben Malala beschrijft ze de stad als ‘vuil en overvol’: de beek die door de stad stroomt, is door het afval dat erin wordt gegooid modderbruin. Ze is meer te spreken over de vallei, met haar ‘velden vol bloemen, boomgaarden met verrukkelijk fruit en rivieren vol forellen’. Swat wordt ook wel, zo duidt ze maar even voor de Europese lezer, ‘het Zwitserland van het Oosten genoemd’.

De opkomst van de fundamentalistische leider Maulana Fazlullah maakte een eind aan die idylle. In 2007 vergaarde die zo veel steun dat hij in de Swatvallei parallelle shariarechtbanken kon oprichten. Kappers en schoonheidssalons werden verboden, vrouwen mochten niet meer naar de markt. En… Fazlullah sprak zich uit tegen meisjesonderwijs. Voor journalisten werd het werken bijna onmogelijk: waar recht wordt gesproken op straat – met openbare zweep- en stokslagen en onthoofdingen – durven maar weinig burgers de pers te woord te staan.

Toch ligt in die repressieve omgeving juist de kiem van Malala’s opkomst: in hun zoektocht naar bronnen kwamen journalisten als Ashraf steeds weer uit bij Ziaudin Yousafzai. Hij deelde hun activistische opvattingen en was niet bang om stevige uitspraken over de taliban te doen. Yousafzai was de eigenaar van een private meisjesschool – en de vader van Malala.

Van jongs af aan had hij grootse plannen met zijn dochter. Hij vernoemde haar naar een Pathaanse volksheldin. Wanneer Malala in de documentaire van The New York Times vertelt dat ze dokter wil worden, zegt hij dat ze politicus moet worden. ‘Zo kun je ervoor zorgen dat elk meisje dokter kan worden.’

‘Haar ambitieuze vader heeft de grootste invloed op haar leven’, concludeert journalist Adam B. Ellick in zijn korte documentaire. ‘De manier waarop hij Malala pushte om onderdeel te worden van de strijd, deed me soms denken aan ouders die willen dat hun kind tenniskampioen wordt, of een schoonheidswedstrijd wint.’

De Pakistaanse radiojournalist Abdul Hai Kakar is een van de beste vrienden van vader Yousafzai. Ze bellen elke dag. Ook was hij meelezer van Malala’s biografie. Hij werkte net als Ashraf in de Swatvallei tijdens de overheersing van de taliban, maar dan voor BBC Urdu, de Pakistaanse tak van de Britse omroep. Tegenwoordig woont hij in Praag. Daar is hij journalist voor Radio Free Europe/Radio Liberty, een wereldwijde nieuwsorganisatie. Hij verkoos Europa boven Pakistan om het wat rustiger aan te kunnen doen. En ja, beaamt hij: ook omdat hij zich niet meer veilig voelde in zijn geboorteland. Aan de telefoon vanuit Praag vertelt hij hoe hij in aanraking kwam met Malala: ‘Ik had al veel verhalen gemaakt over het conflict tussen het Pakistaanse leger en de milities, vooral in institutionele zin, vanuit het gezichtspunt van de regering en de taliban. Op een dag kwam ik tot de conclusie dat ik verhalen moest maken over de mensen. Zij waren de slachtoffers, ik wilde hun pijn laten zien.’

Door de dreigende sluiting van meisjesscholen kwam hij op het idee een jong meisje een dagboek te laten bijhouden over het leven onder de taliban. Hij benaderde zijn vriend en schoolhoofd Ziaudin Yousafzai, in de hoop dat die hem aan zo’n meisje zou kunnen helpen. Het lukte, maar de leerlinge trok zich na overleg met haar ouders terug uit angst voor de milities.

‘Mijn dochter wil wel, denk ik’, zei Yousafzai daarop schoorvoetend. ‘Hij bracht het voorzichtig’, zegt Kakar. ‘In onze cultuur is het niet gepast je dochter zo te promoten.’ Toch moedigt haar vader Malala vaker aan op de voorgrond te treden, merkte de journalist. ‘Ik ken weinig ouders die zo aardig zijn voor hun kind. Als zij spreekt, lacht hij enthousiast. Hij zegt altijd: “Ik heb nooit de vleugels van mijn dochter willen knippen.”‘

Kakar en Malala gaan aan de slag. Bij gebrek aan internet bellen ze meerdere avonden per week, waarop Kakar snel een blog schrijft. ‘Ik wilde het zo veel mogelijk in haar taal weergeven, daarom werkte ik mijn aantekeningen meteen uit.’ In de dagboekfragmenten beschrijft Malala haar dagelijkse leven. Dat ze op weg naar school geen uniform meer draagt bijvoorbeeld, om niet op te vallen. Of hoe ze op weg naar huis een man ‘ik ga je vermoorden’ hoort sissen. Als ze zich omdraait, blijkt hij het in zijn telefoon te zeggen.

‘Al te heftig’

Natuurlijk waren er zorgen over haar veiligheid, zegt Kakar. Daarom publiceerden ze het dagboek onder een pseudoniem (‘Gul Makai’, korenbloem) en veranderde hij haar leeftijd van 11 in 13 jaar. Om te voorkomen dat ze werden afgeluisterd, belde zij met de gsm van haar moeder, hij met die van zijn vrouw.

Hoewel het digitale dagboek snel populair werd, bleef haar identiteit onbekend. Wat Kakar niet wist, was dat vader Yousafzai zich inmiddels had laten overhalen om samen met Malala mee te werken aan een documentaire van The New York Times, van de hand van Ellick en Ashraf.

Syed Irfan Ashraf ontmoette vader Yousafzai bij een vergadering. ‘Ik waardeerde hem: hij was progressief en een nationalistische Pathaan, zoals ik.’ Ashraf werkte op dat moment voor Dawn, een Engelstalige nieuwsorganisatie in Pakistan.

Bij een van de ontmoetingen nam Yousafzai zijn dochter mee, die al weleens figureerde in de lokale mediaberichtgeving over haar vader. ‘Het verschil tussen Malala zonder en met camera viel me meteen op’, zegt hij. ‘Ze was een verlegen meisje, bleef haar vader aankijken terwijl ze met mij sprak. Met de camera aan leek ze plotseling zelfverzekerd en volwassen.’

Toen The New York Times Ashraf benaderde als fixer en hem vroeg alvast wat ideeën te bedenken, kwam hij al snel op Malala en de dreigende sluiting van meisjesscholen. De New York Times-correspondent was niet meteen enthousiast; de berichtgeving moest gaan over de taliban, niet over onderwijs. ‘Ik overtuigde hem ervan dat zij het juiste personage zou zijn. Haar leefwereld werd aangetast door de milities.’ Ook vader Yousafzai reageerde aanvankelijk terughoudend. Maar een documentaire voor de bekendste krant ter wereld, dat zou voor hem een spreekbuis naar de wereld zijn – en misschien wel de redding van zijn school en inkomsten.

In de nacht van 14 januari 2009, de laatste dag voor de wintervakantie en de laatste dag dat de meisjesscholen open mochten zijn, toog Ashraf naar het huis van de familie Yousafzai. Het doel: Malala’s laatste schooldag vastleggen, van begin tot eind.

Het was gevaarlijk in Mingora, de onthoofde lijken lagen in die periode op straat. De Amerikaanse journalist Ellick mocht het gebied niet in, Ashraf en de cameraman moesten alleen filmen. ‘Ik klopte in de nacht aan en haar vader maakte open. Hij schrok: “Wat als de milities je hier zien?” zei hij. Hij leek van het plan te zijn teruggekomen. Een oom die bij de familie verbleef, praatte op hem in: dat het gevaarlijk zou zijn om camera’s toe laten.’

‘Ik belde Adam (B. Ellick) en vertelde hem dat ze terugkrabbelden. “Doe iets”, zei hij. “Het is een belangrijk project.” Ik drong me aan haar vader op, zei dat we al zo veel risico hadden genomen om daar te komen, dat we nu ook voor de deur zouden blijven wachten als hij ons niet zou binnenlaten. Hij ging overstag. Eenmaal binnen haalde ik hem telkens over nog een scène te doen.’

Dáár komt het schuldgevoel vandaan, zegt Ashraf nu, vierenhalf jaar later. ‘Ik heb me opgedrongen aan mijn bron. Terwijl het leven van dat meisje veel waardevoller is dan waar wij mee bezig waren.’

The New York Times monteerde uit de beelden die de Pakistaanse journalist maakte een korte documentaire. Ashraf schrok toen hij Class Dismissed in Swat Valley (2009) een maand later terugzag: om de relatie tussen Malala’s verhaal en de taliban aan te tonen, had de krant er gewelddadige scènes van onthoofdingen en andere openbare terechtstellingen in gemonteerd. ‘Ik durfde de documentaire niet eens aan vrienden te laten zien, zo heftig was het’, zegt hij. ‘En ik had er ook nog eens aan meegewerkt. Ik vreesde voor haar veiligheid nu de strijd voor onderwijs zo in verband werd gebracht met de strijd tegen de taliban.’

New York Times-journalist Ellick wijst Ashrafs kritiek op het gewelddadige karakter van de documentaire van de hand. ‘Ik heb er totaal geen spijt van dat er geweld in zit’, schrijft hij in een e-mail. ‘Het is mijn taak als journalist om de harde dagelijkse werkelijkheid in de Swatvallei te laten zien. Kijkers worden van tevoren gewaarschuwd. Als je niet tegen geweld kunt, moet je niet kijken.’

De Amerikaanse en de Pakistaanse journalisten die met de documentaire samen aan de wieg stonden van Malala’s internationale bekendheid praten intussen niet meer met elkaar. Ashraf verwijt de media, zichzelf incluis, dat ze van Malala een slachtoffer hebben gemaakt in hun zucht naar een pakkend symbool voor het conflict. Bitter stelt hij dat The New York Times haar bron onzorgvuldig heeft behandeld en zo kwetsbaar heeft gemaakt voor een aanval van de taliban.

Heeft hij hierover nog gepraat met de vader van Malala? Ashraf zucht. ‘Hij is een andere man, heeft een activistische geest. Hij wil meer offers brengen dan ik ooit zou durven.’

Ook Abdul Hai Kakar heeft weinig met het schuldgevoel van zijn Pakistaanse collega. ‘Ik heb haar naam altijd verborgen gehouden; de familie koos er zelf voor met haar identiteit naar buiten te treden.’ Hij benadrukt dat het niet de blogs en documentaires waren die Malala bedreigden en memoreert de woorden van zijn vriend, Malala’s vader: ‘Spijt? Waarom zou ik spijt hebben? De taliban moeten spijt hebben. Die hebben haar op die negende oktober neergeschoten.

DOOR LOES REIJMER

‘Toen hij het meisje op de brancard zag liggen, wist hij het zeker: “Wij, de mediamakers, zijn verantwoordelijk.”‘

‘De manier waarop Malala’s vader haar pushte deed me denken aan ouders die willen dat hun kind tenniskampioen wordt.’

Ook de commerciële waarde van het meisje is ontdekt. Er is een autobiografie, maar ook Malala-pyjama’s en -slabbetjes.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content