Dit weekend begint alweer een nieuwe voetbalcompetitie, en de levensbelangrijke voorrondes van de Champions League zijn al volop aan de gang. Michel D’Hooghe, voorzitter van Club Brugge, wil iets kwijt.

Op het moment dat u dit leest, kan het al diepe crisis zijn in Brugge. In de tweede voorronde van de Champions League uitgeschakeld worden door de Bulgaarse kampioen Lokomotiv Plovdiv zou betekenen dat Club dit jaar geen Europees voetbal speelt, want het is pas vanaf de derde voorronde dat de verliezers worden opgevangen in de Uefacup. En geen Europees voetbal, dat is zowel sportief, mentaal als financieel een regelrechte ramp.

Op het moment dat wij dit schrijven, is de hemel boven Brugge evenwel blauw. Blauw en zwart. Club heeft net zijn heenmatch tegen Plovdiv met 2-0 gewonnen, het dubbele had ook gekund, en mag met vertrouwen het komende seizoen instappen. En aangezien voorzitter Michel D’Hooghe ons in een stemmig Brugs restaurantje heeft uitgenodigd, is voor één keer zelfs uw dienaar bereid in een gunstig verloop der dingen te geloven.

Althans uit beleefdheid voor de gastheer. Diep in ons binnenste weten wij wel beter: een flater van Clement en een flater van Butina, en dan Bosko de Bejubelde die bij de penalty’s naast schiet. Negen maanden bonen vreten. Maar laat dat voorlopig tussen ons blijven.

MICHEL D’HOOGHE: Wij wilden voor dit seizoen drie nieuwe spelers: Victor de Oliveira, Bosko Balaban en Jonathan Blondel. Die zijn ook gekomen, alleen hebben we ze al in januari gekocht, vroeger dan voorzien, omdat de kans zich nu eenmaal voordeed. Constant Vanden Stock heeft mij ooit gezegd: ‘Als de trein stopt in uw station, moet ge opstappen. Want als ge niet opstapt, is het best mogelijk dat de volgende niet stopt.

Tja…

D’HOOGHE: Zo vroeg toeslaan, heeft voordelen. We hebben de voorbereiding kunnen aanvatten met mannen die al op elkaar ingespeeld zijn. En Victor en Blondel hebben ons de tweede helft van vorig seizoen al goede diensten bewezen. Balaban is door zijn blessure pas nu in actie kunnen komen, maar hij heeft zich goed verzorgd en wij verwachten hem op zijn oude niveau terug te zien. Zijn prestatie en zijn twee goals tegen Plovdiv zijn zeer hoopgevend.

Van de toppers is alleen Andres Mendoza vertrokken, naar Metallurg Donetsk, en een paar jongeren zijn uitgeleend of verkocht.

D’HOOGHE: Wij wilden de kern afslanken. Drieëndertig spelers is veel te veel. Wij wilden er zevenentwintig: drie keepers, tien veldposities maal twee, en vier jongeren. We hebben er dus enkelen van de hand gedaan, zoals Karel Geeraerts die verkocht is aan Standard, niet omdat hij geen talent heeft, maar omdat we voor zijn positie betere spelers hebben. Houden we hem, dan zijn zijn speelkansen zeer klein en is hij bovendien op het einde van het seizoen transfervrij. Jimmy Dewulf, die het vorig jaar knap heeft gedaan bij Cercle, is in hetzelfde geval.

Was het een bewuste strategie om de anderen te houden, of kwamen er geen aanbiedingen?

D’HOOGHE: Beide. De transfermarkt is totaal veranderd, zeker in ons land. De speler krijgt nog goed geld, helaas ook zijn makelaar, maar tussen de Belgische clubs zelf zijn de zware vergoedingen van vroeger zo goed als verdwenen. De enige uitzondering is Mbo Mpenza. En dan weet ik nog niet wat diens contract bij Moeskroen precies bepaalde over een transfer, en hoeveel de club uiteindelijk heeft opgestreken.

Mendoza heeft gebruik gemaakt van de beruchte wet van ’78, die een speler toelaat zijn contract op te zeggen op voorwaarde van een vergoeding gelijk aan wat hij zou verdienen als hij tot het einde van de looptijd bleef. Steekt dat?

D’HOOGHE: In het specifieke geval van Mendoza niet zo erg. Een zeer getalenteerde jongen, maar met grillen en nukken, iemand die zowel positief als negatief is voor een ploeg. Ook nu wisten we niet wat we aan hem zouden hebben. Hij speelde in juli in zijn eigen Peru de Copa America, daar moest hij dan van recupereren, hij zou de voorbereiding missen en voor hij echt kon renderen, waren we twee maanden verder. Hoeveel hadden wij aan die Mendoza nog gehad, en op het einde van dit seizoen kon hij gratis weg. Nu hebben we tenminste die opzegvergoeding.

Voor het voetbal in het algemeen is dit wel een slechte zaak. Ik denk dat in al die jaren slechts drie, en dan nog minder bekende, spelers effectief de wet van ’78 hebben ingeroepen. Maar als een vedette als Mendoza het doet, zou dat meer navolging kunnen krijgen. Er is nooit tegen die wet gelobbyd omdat de voetbalwereld er toch geen gebruik van maakte, maar misschien is de tijd nu rijp. Vergeet niet dat zo’n regeling alleen in België van kracht is. Real Madrid kan bij ons iemand weghalen op basis van de wet van ’78, maar omgekeerd kunnen wij dat niet. Binnen de EU zou zo’n verschil in arbeidswetgeving niet mogen bestaan.

Trainer Trond Sollied begint aan zijn vijfde seizoen bij Club. Wilde u zelf dat hij bleef, of kon u niet onder het contract uit dat uw voorgangers met hem gesloten hadden?

D’HOOGHE: Ik ben blij dat hij blijft. Sollied is een bekwame trainer, die met Club uitstekende resultaten heeft behaald. Kampioen, twee bekers gewonnen, en mochten we ook dit jaar de Champions League halen, heeft hij ons drie keer op rij gekwalificeerd. Ik ken de kritiek, en ik lees de spotternijen van sommigen over de goeroe met zijn triviale uitspraken, maar Sollied mag in het rijtje van grote Clubtrainers staan. Op het oefenkamp in Nederland heb ik de kans gehad hem beter te leren kennen, en ik heb een geestdriftig vakman gezien, die zich aan zijn principes houdt en recht door zee is. Hij wordt bovendien bijgestaan door een team dat complementair is samengesteld en goed met elkaar opschiet. Waarom zouden we dat moeten veranderen? Het is de bedoeling dat Sollied zijn contract uitdient, en dus ook het seizoen na dit nog in Brugge werkt. En zelfs dan kan over een verlenging worden gepraat. Een beetje stabiliteit en continuïteit op de bank kan geen kwaad.

Maar Sollied heeft andere voetbalideeën dan uw sportleider Marc Degryse.

D’HOOGHE: Dat valt wel mee. Ik denk dat die twee steeds beter met elkaar opschieten. Ze kennen mekaars bevoegdheden. Degryse is het verlengstuk van het bestuur op sportief gebied en moet het sportieve beleid uittekenen en bewaken. Dat gaat van jeugdopleiding over scouting tot alle organisatorische beslommeringen. De tactiek en de ploegopstelling zijn voor de trainer. De dag dat Sollied moet worden vervangen, heeft Degryse een belangrijke stem in de keuze van de opvolger, maar het is zeker niet zo dat Marc de dagen van Trond zit af te tellen, integendeel. Degryse is overigens een uitstekende kracht. Ik geniet van zijn technische commentaar tijdens de matchen, het is een plezier naast hem op de tribune te zitten. En vorige week heeft hij in een wedstrijdje van oud-vedetten nog een fantastische goal gemaakt. In vijf jaar niet gezien, zoiets. Ik heb hem na afloop onder zijn voeten gegeven: ‘Hoe is het mogelijk dat uw scouts die speler niet hebben opgemerkt?’

De aanstelling van Degryse was een delicate operatie omdat, hoe het ook wordt ingekleed of voorgesteld, coryfee Antoine Vanhove voor hem een stap opzij moest zetten.

D’HOOGHE: Dat heeft enige diplomatie gevraagd, maar ook niet meer dan dat. Vanhove blijft als bestuurder en als voorzitter van het sportief departement nauw bij het beleid betrokken. Nadat ik als bondsvoorzitter ben gestopt, was ik niet van plan om terug in het clubvoetbal te stappen, maar toen Michel Van Maele op zijn sterfbed vroeg om voorzitter van Club te worden, kon ik onmogelijk ‘nee’ zeggen. Ik heb eerst nog enkele mensen geraadpleegd, onder wie Fifa-voorzitter Joseph Blatter, want u weet dat ik actief ben in het Uitvoerend Comité en in de Medische Commissie van de Fifa, en in het Uitvoerend Comité van de Uefa. Ik vroeg me af of dat te combineren was met het voorzitterschap van een club. Blatter heeft me op het hart gedrukt van wel, en dat heeft het beslissende duwtje gegeven. Ik heb het mij nog niet beklaagd.

Bij mijn aantreden heb ik vastgesteld dat Club structureel gemoderniseerd en geprofessionaliseerd moest worden. Mensen als Vanhove hebben vijfentwintig jaar lang met beperkte middelen fantastisch werk geleverd, het kan niet genoeg onderstreept worden. Maar het was tijd om een nieuwe generatie in te passen, en om de verantwoordelijkheden duidelijker af te bakenen. Toen er een eerste keer sprake was van Degryse, dat was voor ik voorzitter werd, is dat allemaal niet klaar genoeg uitgetekend, vandaar het voorbehoud van Vanhove.

Nu is de opdeling zuiver. De administratie is voor Jacques De Nolf, het sportieve beleid voor Marc Degryse, en de commerciële leiding voor Filips Dhondt, die al drie jaar in stilte uitstekende resultaten boekt. Ook in de raad van bestuur zijn nieuwe en jongere mensen aangetrokken, die in diverse domeinen bekwaam zijn. Sam Sabbe, van Omega Pharma, is een financieel expert. Bert Coeman, de grote man van Fun-speelgoedwinkelketen, weet alles van merchandising. William De Groote, de voorzitter van het hoger onderwijs in West-Vlaanderen, is goed geplaatst om de relatie van onze jeugdafdeling met topsport- en andere scholen te sturen. Pol Jonckheere, architect, is de drijvende kracht achter de vele infrastructuuraanpassingen die worden doorgevoerd. Ik ga niet iedereen opnoemen, maar ik durf zeggen dat Club op dit moment organisatorisch goed in elkaar zit.

Hoezeer hangt Club af van deelname aan de Champions League?

D’HOOGHE: Met de nationale competitie alleen redden we het niet. We zijn bezig met een inhaalbeweging door de inkomsten te verhogen en de uitgaven te verlagen. Zes profspelers minder in de kern is al een flinke besparing. Er worden nieuwe commerciële contracten gesloten, onder meer een verbeterde overeenkomst met onze hoofdsponsor Dexia, we proberen bedrijven te overhalen om hun personeel en klanten op een avondje Club te vergasten, en ons abonnementenbestand is in enkele jaren tijd verdubbeld van elfduizend naar tweeëntwintigduizend.

Maar ook dat is voorlopig niet voldoende om een budget rond te krijgen waarmee je ook in Europa je mannetje kunt staan. We hebben nu al twee jaar een forse extra injectie gehad door de Champions League en aansluitend de Uefacup, en daarmee hebben we onder meer Victor, Blondel en Balaban kunnen aantrekken. Met wat overblijft, moeten we het tekort van de nationale inkomsten aanvullen. Op langere termijn zou alleen de verdere uitbouw van de club van Europees voetbal mogen afhangen. Het missen van de Champions League mag geen budgettaire ramp meer zijn. We werken daaraan, en we zijn op de goede weg.

Prijs u gelukkig dat u het stadion van de stad hebt gekregen, en dat de overheid het heeft opgeknapt voor Euro 2000. Dat zorgt in Anderlecht voor enige afgunst.

D’HOOGHE: ‘Elk zijn eigen zeer’, zeggen wij in West-Vlaanderen. Wij hebben andere handicaps te overwinnen, door onze geografische ligging en door de beperkte aanwezigheid van grote bedrijven of internationale instellingen. Op dat gebied mogen ze in Brussel niet klagen. Iedereen heeft de kans gehad om mee te doen met Euro 2000. Maar de Uefa eiste stadions met 30.000 plaatsen, daar waren weinig clubs in geïnteresseerd. Ook Anderlecht kon of wou niet uitbreiden, onder andere om architecturale redenen, en daardoor heeft het naast de overheidssteun gepakt. Ik voeg er onmiddellijk aan toe dat Constant Vanden Stock zich garant heeft gesteld om zijn stadion tóch te vergroten als er onvoldoende andere locaties zouden zijn. Door zich daar met zijn handtekening toe te verbinden, heeft hij Euro 2000 gered, dat genereuze gebaar zal ik nooit vergeten. Maar niemand kan ons verwijten dat wij de gelegenheid wél te baat hebben genomen. Ik word nog boos als ik eraan denk hoe ze in Antwerpen de kans hebben laten liggen, hoewel wij hen meer dan driehonderd miljoen frank op een schoteltje hebben aangeboden. Ik heb speciaal voor hen nog twee jaar uitstel bedongen bij de Nederlanders, maar nóg bleven ze ruzie maken. Onvergeeflijk.

Vier jaar na datum blijft het u ook storen dat andere geledingen van onze samenleving te weinig gebruik hebben gemaakt van Euro 2000.

D’HOOGHE: Praat me daar niet van. Als ik terugdenk aan hoeveel scepsis en tegenkanting wij hebben moeten overwinnen. Ik heb er van het begin af op gehamerd dat een dergelijk toernooi een grote meerwaarde voor ons land kon opleveren. Als je ziet hoe in Portugal een hele natie trots openbloeide door het EK… Wie in Lissabon uit het vliegtuig stapte, werd overspoeld door Euro 2004, wij mochten al blij zijn als we een affiche mochten hangen. Op een receptie in Brugge kwamen enkele zakenmensen mij zeggen: ‘De volgende keer moeten we het beter aanpakken.’ Ik heb geantwoord: ‘Er komt geen volgende keer.’ Tien jaar lang heb ik staan roepen dat onze bedrijven via het EK een unieke kans kregen om zich positief aan de wereld te presenteren, in een periode waarin België in het buitenland vooral bekend stond om de Agusta-affaire en om Marc Dutroux. Maar de meesten hebben dat pas ingezien toen het te laat was.

Ik herinner mij dat de commissaris van Gent in uw geëerd blad het EK een onverantwoord risico noemde: ‘De Rolling Stones in het dorpshuis.’ Twee dagen voor de opening was er zelfs een minister die ’s ochtends op de radio waarschuwde voor vreemde ziektes die met al die supporters het land konden inkomen. ‘Maar geen nood, de bloedbanken zijn op alles voorbereid’, liet hij er dan nog op volgen. Ik stond me te scheren, ik dacht dat ik doodviel. Terwijl we een prachtig toernooi hebben gehad, met relatief weinig ongemak en met schitterend voetbal. De enige grote tegenvaller was de vroege uitschakeling van de Rode Duivels, daar ben ik een paar dagen niet goed van geweest. Maar voor de rest hebben we voorbeeldig samengewerkt met de Nederlanders, en hebben we voor het eerst winst gemaakt met een EK-eindronde.

Die winst moest onder meer dienen voor een nieuw bondscentrum in Tubeke, maar daar zijn ze nog altijd niet aan begonnen.

D’HOOGHE: Als ik goed ben ingelicht, zijn nu eindelijk de laatste politieke en administratieve klippen genomen. Jaren te laat, maar laten we optimistisch blijven. We zijn het enige land in onze regio dat geen nationaal voetbalcentrum heeft, over afzienbare tijd is dat manco weggewerkt.

Het EK in Portugal heeft het besef doen groeien dat er een rem op het aantal buitenlanders in een club moet worden gezet.

D’HOOGHE: Het falen van de grote voetballanden heeft voor een schok gezorgd. Het is duidelijker dan ooit gebleken dat de grootste competities van Europa – Duitsland, Italië, Spanje, Engeland – teren op de import van buitenlandse toppers, en dat ze hun eigen jeugd schandelijk verwaarlozen. Het voorbije EK heeft velen doen inzien dat het aantal buitenlanders op een of andere manier moet worden beperkt. Dat is in strijd met het Verdrag van Rome over de vrije arbeidscirculatie in de EU, en dus moet een speciale regeling worden gezocht. Zo denkt men eraan om niet met het begrip ‘nationaliteit’ te werken, maar wel met ‘vorming’. Bij de spelers op het scheidsrechtersblad zouden er minstens zes moeten staan, die gedurende drie jaar of meer hun opleiding hebben gekregen bij de club zelf, of in het land van die club. De juiste modaliteiten moeten nog worden bepaald en het zal nog heel wat voeten in de aarde hebben, maar de aanzet is in elk geval gegeven.

Club heeft vorig jaar Dortmund uitgeschakeld, won op AC Milan en heeft thuis gewonnen van Ajax. Is de kloof met de Europese top te overbruggen?

D’HOOGHE: Voorlopig niet, we moeten niet dromen. Inzake budget hoort Anderlecht niet bij de eerste vijftig van Europa, en Club Brugge niet eens bij de eerste tweehonderd. Chelsea-eigenaar Roman Abramovich betaalt voor één voetballer het dubbele van het volledige budget van Club Brugge, dat zegt genoeg. Dan heb je de beste spelers, ook op de bank. Het verschil in financiële kracht tussen de grote en de kleine Europese landen blijft gigantisch. En toch heeft FC Porto, met hetzelfde budget als Anderlecht, de Champions League gewonnen. Ik verwacht veel van de Uefa-licentie die vanaf het seizoen 2005-2006 vereist is. Niet dat die alle landen zal gelijkschakelen, maar de grootste excessen zullen beteugeld worden.

Maar de nationale bonden zullen zelf hun clubs moeten controleren. Ziet u de Spaanse bond Real Madrid een licentie weigeren? Of de Italiaanse Lazio Roma? Dan breekt er straatoproer uit.

D’HOOGHE: Het zal in ieder geval een gunstig effect hebben. De Uefa is nu eenmaal een vereniging van nationale bonden, dus is het ook logisch dat ze bij deze controle betrokken zijn. Ik put moed uit de strijd van de Italiaanse bond tegen het dopinggebruik. De Italianen voeren consequent controles uit, grote ploegen en spelers worden niet ontzien, en net als in het wielrennen werkt het Italiaanse gerecht ook in het voetbal actief mee. Ik moet lachen als ik andere landen het calcio met de vinger zie wijzen. Wie niet controleert, kan ook niemand betrappen.

Bert Anciaux (Spirit) is de nieuwe Vlaamse minister van Sport. U bent ongetwijfeld in de wolken?

D’HOOGHE: Wat mij ergert, is dat men van sport, tegen alle gezond verstand in, nog altijd geen volwaardig departement wil maken. Niets tegen Anciaux, die de beste bedoelingen zal hebben, maar ook nu weer is sport inderhaast aan zijn portefeuille toegevoegd. Als een aanhangseltje dat ze bijna vergeten waren. Hoeveel ministers van Sport hebben we sinds de vorige Vlaamse verkiezingen al gehad? Vier? Vijf? Ik ben de tel kwijtgeraakt. En als je dan een goede hebt, zoals Guy Vanhengel (VLD), is hij na zes maanden weer weg. Ik ben ooit ontvangen op het Franse ministerie van Jeugd en Sport in Parijs, dat was indrukwekkend. De Franse staat engageert zich, en niet met een habbekrats. Als ik dan bedenk dat ik niet zo lang geleden een Vlaams minister heb gekend die één halftijdse medewerker voor de sport had, ben ik beschaamd over mijn land.

Iedereen beseft dat sport het beste wapen is in de strijd tegen drugs en tegen sociale uitsluiting. Iedereen erkent de educatieve waarde van sport. Als je dan ziet hoe stiefmoederlijk de overheid met sport blijft omgaan, word ik opstandig. Heren en dames politici, wordt nu eens eindelijk wakker. De rapporten over de fysieke conditie van de Belgen en van de Belgische jeugd zijn dramatisch. Onze jongeren leven en eten ongezond, het enige wat ze nog bewegen, zijn hun duimen op de muis van de computer of op het bedieningskastje van Play Station. Vroeger deden kinderen niets liever dan buiten ravotten en reden ze elke dag vijftien kilometer met de fiets naar school. Vroeger dronken kinderen melk op school, nu plunderen ze de frisdrankautomaat. Gevolg: een verontrustende stijging van osteoporose bij jongeren. Ik luid de alarmbel: de gezondheid van onze volgende generaties is in gevaar. Alleen sport kan dit tegengaan. Als de politiek dat blijft negeren, zal onze maatschappij een zware rekening betalen. En het zal niet lang meer duren.

Door Koen Meulenaere

‘Als de trein stopt in uw station, moet ge opstappen.’

‘De rapporten over de fysieke conditie van de Belgen zijn dramatisch.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content