Dat allochtonen het op de arbeidsmarkt moeilijk hebben, is voor niemand een goede zaak. Over de mogelijke oplossingen, een gesprek met de nieuwe staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk.

De achterstand is een beetje kleiner geworden. Enkele procentpunten in vijf jaar tijd. Maar anno 2002 waren allochtonen nog altijd relatief ondervertegenwoordigd op de arbeidsmarkt. Van de meer dan 600.000 niet-EU-burgers op arbeidsleeftijd in België, werkte zowat 30 procent, tegenover bijna 60 procent bij de Belgen. Die ondervertegenwoordiging valt vooral op in bepaalde beroepssectoren: allochtone bankbedienden zijn schaars, net als allochtone leraars, allochtone ambtenaren en allochtone postbodes.

Nochtans is arbeid een van de sleutelfactoren tot integratie. In de toelichting bij het Vlaamse decreet over evenredige participatie op de arbeidsmarkt klinkt het dat werk ‘een belangrijk middel [is] om zich in een maatschappij te ontplooien, om aanvaard te worden, om maatschappelijk isolement te vermijden. Het arbeidsmilieu is een venster op de maatschappij. Daarom moet het recht op arbeid voor iedereen het uitgangspunt zijn.’

Het decreet werd vorig jaar in het Vlaams parlement goedgekeurd, en heet nu kortweg het decreet-Chokri, naar de man die het samen met enkele anderen indiende, Vlaams parlementslid Chokri Mahassine (SP.A). Het decreet-Chokri was niet specifiek voor allochtonen bedoeld. Wel moest het traditioneel zwakkere groepen zoals vrouwen en laaggeschoolden volwaardige kansen op werk bieden. Maar onrechtstreeks zullen ook allochtonen gebaat zijn bij de hervormingen die met het initiatief gepaard gaan. Want de Vlaamse overheid heeft zich geëngageerd om ondernemingen en beroepssectoren te ondersteunen bij de ontwikkeling van een diversiteitsbeleid. Quota en andere verplichtende maatregelen zijn niet opgenomen.

Dat quota ook bij een gedeelte van de doelgroep niet populair zijn, bleek eind april dit jaar. Toen vond in Barcelona een internationaal jongerencongres plaats over de opname van allochtone jongvolwassenen in de Europese maatschappij. Een delegatie van de Belgische Stichting P&V zette er samen met leeftijdsgenoten uit Frankrijk, Italië en gastland Spanje enkele beleidsvoorstellen op papier. De Belgische delegatie opperde wél de idee om bedrijven door middel van subsidies aan te zetten tot diversiteitsplannen, met daarin concrete streefcijfers voor elke minderheidsgroep. Maar van formeel afdwingbare quota wilden de jongeren niet weten.

Hoewel de quota strikt gezien niet tot haar bevoegdheden behoren, wijst ook de nagelnieuwe federale staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk, Anissa Temsamani (SP.A) ze af als instrument. Al is er een ‘maar’.

TEMSAMANI: Ik ben tegen het positief discrimineren van mensen, omdat dat altijd ten koste gaat van andere mensen. Ik ben ervan overtuigd dat er inhaalbewegingen te maken zijn, en vooral op het niveau van werkgelegenheid. Omdat ik vind dat werk ervoor zorgt dat mensen zich beter gaan voelen. Binnen bepaalde groepen is er een achterstand en we moeten die achterstand op een zo positief mogelijke manier wegwerken. Quota zijn slechts een stok achter de deur. Dat hebben wij altijd gezegd.

Waren de quota dan alleen een dreigement voor de werkgevers, toen uw vorige baas Johan Vande Lanotte ze als oplossing suggereerde?

TEMSAMANI: Nee. We hebben destijds alleen gezegd: dit is de realiteit en er moet een inhaalbeweging komen. We kwamen gewoon tot de vaststelling dat in bepaalde regio’s veertig procent van de allochtone jongeren geen werk had, terwijl de bedrijven werknemers te kort hadden. Als je dan rellen met migranten ziet in Antwerpen en Brussel, weet je dat achter die frustraties fundamentele problemen zitten. Werk is er daar één van, vooral bij jonge jongens.

U besefte wel dat zo’n maatregel voor veel mensen een stap te ver is?

TEMSAMANI: Ik denk dat je altijd iets verder moet gaan, om achteraf de zaak tot de juiste proporties terug te brengen.

Op dat moment stond u wel achter het idee om dat signaal te geven?

TEMSAMANI: Absoluut.

Maar langs de andere kant vindt u dat quota niet zo’n goed idee zijn.

TEMSAMANI: Dat zeg ik niet. Ik zeg dat quota een stok achter de deur moeten blijven. Als bedrijven ook na sensibilisering en diversiteitsplannen nog altijd allochtonen weigeren, en als intussen heel wat vacatures niet ingevuld geraken, dan moet je zoiets als quota opleggen.

Als in bepaalde sectoren bepaalde functies niet ingevuld geraken, de regering tegelijkertijd 200.000 jobs wil creëren tegen 2008, en als bepaalde categorieën van de bevolking minder aanwezig zijn op de arbeidsmarkt, dan moet je als bedrijf toch gek zijn om niet in te spelen op de mogelijkheden die de overheid biedt. Ik denk dat de bedrijven in de eerste plaats zelf hun verantwoordelijkheid moeten opnemen om voor die categorieën extra kansen te scheppen.

Staat de bedrijfswereld daar op dit moment voldoende voor open?

TEMSAMANI: Ik vind het heel positief dat werkgeversorganisaties zoals Unizo en het VEV met diversiteit bezig zijn. Natuurlijk ben ik een beetje bang dat het een modeverschijnsel blijft op momenten dat het economisch zeer goed gaat. Omdat je dan met een schaarste op de arbeidsmarkt zit, en je dan groepen contacteert die je anders niet aanspreekt. Ikzelf behoor ook tot een generatie die hier is opgegroeid. Die generatie wil hier blijven. Ze vormt ook de groep die later zal betalen voor de pensioenen van de huidige generatie. De bedrijven moeten dus iets doen.

En wat doet de overheid intussen?

TEMSAMANI: Het is natuurlijk makkelijk praten als je als overheid zelf geen zware inspanning levert. Voor mij moet de overheid openbare functies op alle beleidsniveaus openstellen voor niet-Europeanen. Bij de politie bijvoorbeeld, zodat je daar zichtbare aanknopingspunten krijgt. Door als overheid een beetje dirigistisch op te treden binnen de eigen structuren, geef je de bedrijven het goede voorbeeld, en moet je misschien niet tot dwangmaatregelen overgaan.

Mag het niet wat méér zijn dan dat?

TEMSAMANI: Je moet daarbovenop ook bij de bedrijven gaan kijken wat daar verkeerd loopt. Ik heb zo onlangs een ideetje gelanceerd, waarvan ik nog niet weet of het praktisch haalbaar is: solliciteren zonder je naam op het sollicitatieformulier te zetten. Het idee daarachter is dat iedereeen op gelijke basis voor een functie solliciteert. Vaak is het de naam die werkgevers al doet wegklikken in het KISS-systeem van de VDAB. Ze kijken niet eens naar de competenties. Dat is verkeerd. Ik vind dat je vanuit een evenwaardige positie moet vertrekken op het moment dat je solliciteert. Een mogelijkheid zou kunnen zijn de naam niet te vermelden in de KISS-databank. Zo haal je die discriminatie op basis van naam voor een stuk weg.

Uiteindelijk ziet de werkgever die naam toch, en kan hij alsnog weigeren.

TEMSAMANI: Dan heb je wel een basis om iemand te veroordelen op grond van de racismewetgeving. Ook al is het zelfs dán niet makkelijk. Je moet kunnen aantonen dat de naam het enige is wat de werkgever weerhoudt om die persoon aan te nemen.

Is het in economisch harde tijden niet extra moeilijk om de bevolking te overtuigen van de noodzaak van een minderhedenbeleid voor de arbeidsmarkt?

TEMSAMANI: Je moet de zaak omdraaien. Hoe ga je verzuring tegen? Mensen zijn nu heel behoudsgezind en bang om hun baan te verliezen. Maar toch blijf ik vaststellen – kijk maar eens in Jobat of Vacature – dat er ongelooflijk veel banen voor lange tijd openstaan. Waarschijnlijk kun je via opleidingen en de juiste maatregelen een belangrijke groep mensen daar naartoe sturen.

Kan men diversiteitsplannen met harde hand opleggen?

TEMSAMANI: Op Vlaams niveau gebeurt dat eigenlijk al. Maar het gaat om positieve acties. Ik heb ervaring in de sociale economie. Dat is een heel kleine sector, maar wel een die heel wervend is bij groepen met weinig kansen op de arbeidsmarkt. Wat in die sector kan, moet ook in de reguliere sector kunnen. Het is slechts de eerste persoon die de stap moet zetten om een ander beeld te scheppen van ‘de allochtoon’. Voor mij gaat het trouwens niet alleen om allochtonen. Ook andere groepen in de samenleving zijn om een of andere reden gediscrimineerd. Ik vind dat een ideaal bedrijf een weerspiegeling moet zijn van de samenleving, al is dat natuurlijk niet in elke beroepssector mogelijk.

Binnen sommige bedrijven komt er ook weerstand van de autochtone werknemers om allochtone collega’s aan te nemen. Wat kan de overheid daaraan doen?

TEMSAMANI: Volgens mij is het meer dan tijd om te doen inzien dat wij in een samenleving leven waar we samen-leven, en niet naast mekaar. Ik ken mensen in mijn omgeving die hun voornaam hebben moeten veranderen ‘omdat ze in contact komen met klanten’. Aan de mentaliteit kan dus nog veel veranderen. Stel u eens voor dat ze u zouden vragen om uw voornaam te veranderen.

Er bestaan voor overheidsfuncties nog altijd nationaliteitsbeperkingen. Moet daaraan worden gesleuteld?

TEMSAMANI: Wie politieagent wil worden, moet volgens mij de Belgische nationaliteit hebben. Dat staat ook in de grondwet. Het zou heel wat wetgevend werk vergen om die nationaliteitsvoorwaarde weg te werken. En ik weet zelfs niet of dat opportuun is, want iemand die hier maar voor beperkte duur is, laat je toch geen politieman worden? Voor de beeldvorming zijn politieagenten van vreemde origine wel een goede zaak. Ik zie ze in Mechelen rondlopen, en weet dat ze zowel voor hun collega’s als voor de allochtone jongeren met wie ze in aanraking komen een fundamentele rol spelen, die je zeker moet aanmoedigen.

Denkt u dat allochtonen op de televisie een verschil kunnen maken in de beeldvorming over allochtone werknemers?

TEMSAMANI: Daar ben ik rotsvast van overtuigd. Heel veel mensen kijken naar televisie. Kijk naar Nederland: daar heb je presentatoren van allerlei origines, nieuwslezers, enzovoort. Als je hun programma’s ziet, stel je je niet meer de vraag vanwaar die mens komt, maar kijk je naar wat hij of zij te bieden heeft. Maar ik ben wel positief gestemd wat de VRT betreft. Ik heb de indruk dat men daar de schade probeert in te halen. Het is natuurlijk een proces dat niet van vandaag op morgen resultaten oplevert. Zoiets moet groeien. Kleine ingrepen kunnen veel in gang brengen, zonder dat je moet pousseren. Ik hoop alleszins dat u dit soort interviews met mijn kinderen of kleinkinderen niet meer moet maken.

Durft u al ambities formuleren voor uw ambt?

TEMSAMANI: Ik ben nu nog bezig met studeren en het leggen van contacten. Uiteraard is het de bedoeling dat ik dingen in gang zet. Maar mijn doelstellingen heb ik nog niet neergeschreven. Ik heb een aantal dingen in mijn hoofd. In september hoort u daarover meer.

Gerry Meeuwssen

‘Quota moeten een stok achter de deur blijven.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content