Poëzie in China: adembenemend

© Taschen

Dichten in China gebeurt binnen en buiten het systeem. Wat buiten het systeem verschijnt, meestal in eigen beheer, heeft een ongelooflijke rijkdom en knettert van vitaliteit. Poëzie wordt in China door velen gezien als een belangrijke kunstvorm, en door allen als een waardig tijdverdrijf.

1. Beijing, 10 september 2016. De filmvertoning is ook letterlijk ondergronds. De kelders onder het flatgebouw zullen fietsenstallingen geweest zijn. Nu zit er van alles, inclusief een bar vol Midden-Europese kitsch, een dansschooltje, en een wat ondefinieerbare plek met een naam die je zou kunnen vertalen als Het Onderkomen, waarvan ik inschat dat hoogopgeleide jonge mensen er hoogculturele dingen doen. Vanmiddag draaien ze daar een documentaire over de dichter Xiao Zhao. Xiao Zhao trok in 2010 een maand of twee door China met een rugzak vol zelfgedrukte bundels, op zoek naar aanbevelingen om zijn werk uitgegeven te krijgen. Het verhaal zong rond, want hij genoot incrowd-bekendheid en gold als een enfant terrible- drank, vechten, klaplopen – en halverwege begon cameraman Zhuang Ruijie hem te volgen. In 2016 maakte Wang Shenghua van die opnames een film. Xiao Zhao maakte dat niet meer mee, want die was van een brug gesprongen. En misschien was die film er niet gekomen als hij dat niet gedaan had: you can’t win. Hij had in een inrichting gezeten, en de verklaring van zijn zelfmoord luidt dat hij leed aan schizofrenie, een term die hier van alles kan betekenen. Zijn vrienden zeggen dat de afstand tussen zelfbeeld (geniaal) en erkenning (nauwelijks) te groot was. Niemand weet waarom een ander zich doodt. Maar dat miskenning een dichter tot zelfmoord zou kunnen drijven is in China in ieder geval niet raarder dan elders, en misschien wel minder raar.

Koude lyriek

aan de einder

groeit de hemel

in de hemel

groeien vogels

onder vleugels

groeien huizen

naast de huizen

groeien oevers

tussen oevers

groeien stromen

in de stromen

groeien golven

in de golven

groeien schepen

schepen in gutsende tijd

schepen op weg naar de einder

aan de einder

groeit de hemel

onder de hemel

groeit de grond

in de grond groeien

schaduw en zonlicht

Door Feng, vertaling Maghiel van Crevel.

2. Wat poëzie hier betekent is onvoorstelbaar. Dat geldt voor klassieke gedichten, die al die kinderen dus inderdaad nog steeds bij honderden uit het hoofd leren, en waaruit beroemde beelden en zinswendingen alomtegenwoordig zijn. De staat vergaat maar berg en stroom bestaan – en dan in vijf lettergrepen. En dan duizend van die regels. Braaf, duidelijk, schitterend. Maar evenzeer, op een complexe, soms ongemakkelijke manier, voor de zogeheten avant-garde. Vergeet de Europese betekenis van dat woord. Hier is het een grabbelton van een kleine veertig jaar oud waarin van alles zit dat geen orthodox-socialistische juichtekst is. En die scheuren vertoont, omdat die gemeenschappelijke vijand na de Culturele Revolutie (1966-1976) steeds meer uit beeld is verdwenen. Dichters, critici en wetenschappers klagen over marginalisering, en ik snap best waar dat over gaat, want ook hier zijn meer tv-kijkers dan poëzielezers. Maar ik zie vooral een knetterende vitaliteit, over de volle lengte van een spectrum dat loopt van mainstream tot ondergronds.

3. ‘Ondergronds’ Verwijst vaak niet zozeer naar politiek activisme als wel naar een ruwe en radicale uithoek van de avant-garde. Daar zat Xiao Zhao, en er hoort een lekker directe romantiek bij. Na zijn dood gaven zijn vrienden alsnog die bundel uit, ‘onofficieel’ zoals dat heet, in eigen beheer, bij iemand in Hangzhou die opereert onder de naam Het Zwarte Fluitje. Op het omslag staat de dichter met zijn ogen stijf toegeknepen op een stoel in een restaurant, achter een tafel vol bierflessen, uitzinnig zingend. Voor een deel van de oplage hebben ze hem met ponsgaten door de kaft en musketonhaakjes heel secuur handboeien omgedaan. Dit boek gaat niet bij de honderdvijftig kilo die ik straks moet verschepen, maar mee in mijn tas. Zijden handschoenen voor deze ruige jongen.

4. Changzhou, 21 februari 2017. Feng is zó ruw en radicaal dat hij een paar jaar geleden is opgestapt bij het laatste tijdschrift waar hij mederedacteuren had, en sinds 2014 zijn eigen blad maakt. In het Nederlands zou het Vrijbuiters kunnen heten. De titel betekent letterlijk ‘rivieren en meren’. Dat is een klassiek beeld voor een rijk buiten de grenzen van de wet dat wordt bevolkt door dolende ridders, bandieten, toneelspelers, muzikanten, courtisanes: vrije geesten die de overheid een doorn in het oog zijn, en de burger schrik aanjagen én jaloers maken. De laatste twintig jaar is het ook in zwang als aanduiding van de onofficiële poëziescene, met als bijbetekenis de eindeloze stammenstrijd onder de dichters. Sinds 2014 zijn er tien nummers van het blad verschenen, elk zowat vierhonderd bladzijden dik.

5. Dat Feng dat voor elkaar krijgt komt doordat hij al heel lang meeloopt en iedereen kent, en doordat hij de tijd en het geld heeft. Eind jaren tachtig, toen nog in Wuhan, zat hij al in de scene. Gaandeweg de jaren negentig dreef hij af. Naar aanleiding van zijn Nieuwsbrief Chinese poëzie – een eigenzinnige publicatie vol partijdige, soms cultachtige beweringen én met de contactgegevens van dichters door heel China – had de politie hem gemaand zich gedeisd te houden, en hij kreeg het druk met zijn werk. Dat was ‘iets met design’, maar hij zegt er niet veel over. Rond 2000 raakte het internet in China wijdverbreid en kwam er steeds meer ruimte voor een grof, soms activistisch en vaak polemisch soort teksten, met groepen als het Onderlijf, de Afvaldichters en de Lage Poëzie. Feng werd daar blij van en raakte weer betrokken. Hij had goed geboerd, en zo te zien heeft hij nu genoeg geld om min of meer voltijds bezig te zijn met het schrijven en uitgeven van poëzie: in eigen beheer, uiteraard. Vrijbuiters dus, maar ook bundels van mensen wier werk in officiële kanalen, of minder eigenwijze onofficiële kanalen, niet door de censuur komt. Censuur wordt hier veel vaker preventief uitgeoefend door uitgevers dan repressief door de autoriteiten. Dan is het zelfcensuur, en het verbaast niet dat de auteurs de uitgevers soms nog voor zijn. Dat hebben die autoriteiten dus goed voor elkaar. Het recept: vage richtlijnen, harde sancties. Een uitgeverij sluiten, bijvoorbeeld.

6. Feng haalt me van de trein. We staan een uur in de rij voor een taxi, in een gigantische garage onder het station, in zware benzinedampen. Maar dat is niet erg, want een gedeelde obsessie bloeit overal. Ik ben opgewonden omdat ik teksten en mensen en verhalen op het spoor kom die buiten China volledig onzichtbaar zijn, en binnen China grotendeels. Er zijn in China na de kaalslag van de Culturele Revolutie en met de duizelingwekkende veranderingen daarna nu zóveel dichters en stromingen en tijdschriften en boeken en websites en blogs en prijzen en fora en onderzoekscentra dat ik de illusie van het Overzicht moet loslaten – en dat terwijl ik een ‘internationaal gerenommeerd expert’ ben, wereldberoemd op de vierkante millimeter zoals het een geleerde betaamt. In tien maanden veldwerk kun je maar een fractie leren van wat je nog niet wist, en misschien wel heel veel afleren van wat je dacht al te weten. Linke soep. Waar ga je achteraan?

7. Maar dit is raak. En het wordt er alleen maar beter van dat Feng een onceremonieel, extreem efficiënt wezen is. De taxi brengt ons naar een zelfbedieningsrestaurant, met goed eten en gore synthetische drankjes, voor de volgende vier uur van het gesprek. Daar geeft hij zakelijk antwoord op mijn vragen. Ik heb hem gevraagd een hotelkamer voor me te boeken, maar aan het eind van de avond neemt hij me mee naar een appartement ‘dat hij toevallig leeg heeft staan’. Daar liggen de Vrijbuiters klaar op tafel. Er staan teksten in van verschillende categorieën underdogs. Van gevallen vrouwen, bijvoorbeeld. Die moeten zo heten in de inhoudsopgave, want die wordt online verspreid en staat daarmee automatisch bloot aan surveillance. Het tijdschrift zelf vindt zijn weg via persoonlijke contacten, zoals dat gaat in het onofficiële circuit. Van hoeren dus, verduidelijkt hij. Van ex-gevangenen. Van dissidenten, zoals Liu Xiaobo, die van de Nobelprijs, de gevangenis, de dood in een ziekenhuis onder politiebewaking en de verdwijning van de weduwe. Het beddengoed is niet bedoeld voor dit seizoen en ik slaap in alle kleren die ik bij me heb, inclusief winterjas.

8. Tongzhou, 7 februari 2017. Dat ik weet van Feng komt door Mu Cao, van wie Feng net een dikke bundel heeft gemaakt, Blauwe sex. Mu Cao komt uit een dorp in de provincie Henan, verhuisde eerst naar de provinciehoofdstad Zhengzhou, en woont sinds 2002 in de periferie van Beijing, nu in het kunstenaarsdorp Songzhuang, ten oosten van de stad. Als we afspreken is dat daar in de buurt, in Tongzhou, bij Xiang Yu thuis. Xiang Yu, ook Henanees, is Mu Cao’s ‘ijzeren broeder’, dat wil zeggen: zijn boezemvriend. Mu Cao zelf woont op zeven vierkante meter, zonder verwarming, en het lijkt hem geen goed idee mij daar te ontvangen. Hij doet sinds zijn vijftiende slechtbetaald, rechteloos werk, als boerenknecht, straathandelaar, schoonmaker, fabrieksarbeider. Werken tot hij een beetje geld heeft, ontslag nemen en schrijven tot het geld op is, en dan het volgende baantje zoeken. Sinds hij publiceert is er af en toe ook iemand die hem sponsort. Met het Wirtschaftswunderis in China een grillig mecenaat opgebloeid, en hij is ook weleens gesteund door buitenlandse organisaties die zich bezighouden met homorechten. Halverwege een levensverhaal dat aan elkaar hangt van ontbering en uitsluiting zegt hij dat ‘alles veranderde’ toen een collega-straathandelaar in Zhengzhou hem in het voorjaar van 1999 meenam naar een cruiseplek, en hij begreep wat homoseksualiteit was en dat hij homo was.

Poëzie in China: adembenemend
© © Courtesy Dries Roelens Galerie Stieglitz19, Antwerpen

9. Zijn coming out was in 2000, in het eerste nummer van De scherpe blik,een onofficieel jaarblad in boekvorm dat die ijzeren broeder nu al zeventien jaar runt. Officieel in druk publiceren is voor Mu Cao vrijwel onmogelijk, omdat hij schrijft over homoseksualiteit en seks, en omdat hij gitzwarte inkijkjes geeft in de Chinese samenleving – armoede, corruptie, uitbuiting, mishandeling, discriminatie – op een manier die te onaangepast is om te gelden als ‘gezonde’ maatschappijkritiek. In de praktijk komt hij ook in de onofficiële tijdschriften nauwelijks aan de bak, behalve in radicale bladen als Vrijbuiters. Op het web kan er meer. Het surveillanceapparaat van de overheid is van topkwaliteit en haar middelen zijn onbeperkt, maar er gebeuren online ergere dingen dan Mu Cao’s poëzie, om het zo maar te zeggen: politiek activisme, bijvoorbeeld. Bovendien heeft tekst in druk hier nog altijd veel meer status dan tekst op een scherm. Als ik in de bus zit, terug naar de stad, vraag ik me af hoe Mu Cao blijft drijven. Zelfmoordenaars vindt hij trouwens aanstellers.

10. Changyang, 16 februari 2017. Ten westen van Beijing maakt de metro een laatste, lange bocht, bovengronds, op mooie hoge pijlers. Links ligt akkerland en rechts, abrupt, uit het niets, een glanzende nieuwe stad in wording, met lege parkeerplaatsen die spoedig vol zullen staan, vastgebouwd aan het oude dorp Changyang. China in een notendop. Alles in beweging, als een ontploffing die al veertig jaar duurt, met dat schreeuwende heden en dat ontzaglijk zwijgend aanwezige verleden. Shizhongren is hier geboren en getogen, in een vlek met onverharde straten die inmiddels rond een vierbaans asfaltweg ligt. Oversteken is levensgevaarlijk, maar daar lijkt niemand mee te zitten. Ik steek over. Hij heeft een nieuw huis laten bouwen voor zijn archief van de avant-garde, het grootste dat er is. Hij verzamelt al vijfentwintig jaar tijdschriften, bundels en ander materiaal, vanuit de overtuiging dat ‘de geschiedenis namaak is’. Dat wil zeggen: de officiële literatuurgeschiedenis zoals die in China geschreven wordt, al is die niet meer zo politiek, rigide en eenduidig als vroeger.

11. Shizhongren wijdt zijn leven aan de documentatie van de avant-garde. Grote woorden, maar het is niets minder dan dat, en ze worden uitgesproken alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. En dat is het hier ook. Hij is de meest profes­sionele verzamelaar, maar zeker niet de enige, en er zijn nog veel meer mensen die, ja, leven voor de poëzie. Lezen, schrijven, feedbacksessies, bladen maken, boeken maken, websites maken, festivals, conferenties, groepen en bewegingen en vergaderingen en verenigingen en ismen, weidse creatieve en theoretische vergezichten, jonge dichters inwijden en oude dichters vertroetelen, geïnstitutionaliseerde roddel, massale machtsspelletjes, polemieken, 24/7 zin en onzin in alle mogelijke WeChat-groepen (WeChat is een social media-app die verder ook alles kan, tot en met eten en slapen voor de gebruiker) en wat niet al.

12. Sommigen kunnen zich dat veroorloven omdat ze geld hebben. Anderen omdat ze in staatsdienst iets doen dat weinig tijd kost, en/of iets dat te maken heeft met die poëzie, bijvoorbeeld als ambtenaar van de Schrijversbond, waarvan de radicalen vinden dat die bezig is de avant-garde te coöpteren, en de rekkelijken dat het andersom is. Nog weer anderen omdat je hier heel goedkoop kunt leven. Als je afziet van stabiele materiële luxe, bijvoorbeeld: er zijn een paar beroemde ‘dichter-zwervers’ die dat doen en zich waar mogelijk op hippe, schaamteloze wijze laten onderhouden. Of als je familie toevallig een huis in het centrum van een grote stad uit het socialistische verleden heeft meegenomen naar het neosocialistische = veelal hyperkapitalistische heden. En er zijn dichters die rijke sponsors hebben, gemotiveerd door wisselende mengelingen van idealisme en ijdelheid. Hoe meer ijdelheid, hoe meer gezamenlijke etentjes en hoe groter de kans dat de sponsor waardering zoekt voor de eigen gedichten. Dat geldt niet als onfatsoenlijk, want poëzie wordt hier breed gezien als iets dat je kunt leren, en door sommigen als iets waarvan duidelijk is hoe het moet. En door allen als een waardig tijdverdrijf.

13. Shizhongren kan zich zijn levenswerk veroorloven omdat de familie land heeft en pacht ontvangt. Onder dichters, critici en wetenschappers is hij een begrip. Zijn roem maakt dat er inmiddels dagelijks tijdschriften en boeken per post binnenkomen. Hij kan dus verzamelen zonder van zijn plaats te komen. Net als Feng, zij het in grotere aantallen en minder ondergronds, maakt hij ook bundels in eigen beheer, samen met Chen Xia, zijn vrouw. Zo produceert hij dus ­materiaal dat hij ook verzamelt, en in het lokale literaire ecosysteem is daar niks raars aan. ‘Er zijn hier mensen die een leven lang schrijven en niet kunnen publiceren. Die geef ik een bestaan.’ Heus niet alle of zelfs maar de meeste van de bundels die ze sinds 2001 hebben gemaakt liggen gevoelig, zoals dat hier heet als iets verboden is. De hyperkapitalistische kanten van het nieuwe China maken ook dat je voor een officiële publicatie vrijwel altijd geld moet meebrengen, en de prijzen stijgen snel. Een ander kenmerk van de lokale poëzie-economie is dat je geacht wordt je boeken aan heel erg veel – echt heel erg veel – andere deelnemers te géven. Het is allerminst onbeleefd, en eerder een blijk van betrokkenheid, om de dichter te vragen om een gratis exemplaar, en als dat uitblijft verontwaardiging te tonen die natuurlijk eigenlijk bewondering is.

14. Als ik Shizhongren opzoek is dat een feest. Hij leest geen Engels, maar hij kent mijn online-bibliografie van de onofficiële tijdschriften, en bij de Chinese karakters in de tekst (namen, titels, termen) heeft hij opmerkingen en vragen. Zijn archief, in vier parallelle kamers met toonkasten, is op de eerste verdieping van het nieuwe huis, een grote stenen schuur waarvan de begane grond vol staat met landbouwwerktuigen. Van de hoeveelheid materiaal en de trefzekere manier waarop hij tijdschriften uit kasten en dozen trekt en wetenswaardigheden deelt ga ik zweven. Mijn rugzak vult zich met exemplaren die hij dubbel heeft en ik zeg scans toe van alles dat hij van míj wil hebben. We zijn ongeveer tegelijk begonnen met verzamelen, maar ik doe dat in korte spurts, alleen als ik hier ben, meestal maar voor een paar weken, en ik heb veel minder materiaal. In de bibliotheek van de Leidse universiteit horen deze tijdschriften samen met allerlei antieke teksten bij de Bijzondere Collecties, en er zijn er die wel in Leiden staan en niet in Changyang.

Poëzie in China: adembenemend
© © Courtesy Dries Roelens Galerie Stieglitz19

15. Na twee uur zijn we bevroren, want de schuur is onverwarmd, en we praten verder in het oude woonhuis. Daar laat hij me een videoportret zien van Ya Mo, een dichter en verzamelaar uit Guiyang, ook bekend als de sidekick van Huang Xiang, een permanent geëxalteerde dichter-dissident die al ondergrondse protestpoëzie schreef tijdens de Culturele Revolutie en nu in Amerika woont, in ballingschap. Als Shizhongren op reis gaat – want hij komt wel degelijk nog van zijn plaats, en maakt bijvoorbeeld ook poëzietentoonstellingen op locatie, op verzoek – neemt hij altijd een camera mee. Hij heeft materiaal voor videoportretten van zeventig dichters. Dat van Ya Mo is het eerste dat hij heeft gemonteerd, ik denk omdat Ya Mo de oudste is (hij is van 1942). Iedereen weet hier in alle contexten van alle anderen die ertoe doen wanneer ze geboren zijn.

16. En ik houd mijn hart vast. Shizhongren heeft geen catalogus, of in ieder geval niet één die toegankelijk is voor anderen dan hemzelf. De winters in Chang­yang zijn koud en droog, maar de zomers heet en vochtig. Schrikbeelden van schimmel, brand, diefstal. Sommige van deze tijdschriften zijn nu duizenden en tienduizenden yuan waard. Een cynicus ziet dat allicht als commercialisering van het verzet, maar het is veeleer die… geest? van de poëzie, die hier vaardig is. Vier decennia geleden kwam een eind aan de massapsychose van de Culturele Revolutie en opende China zijn deuren. Met de generatie van dichters als Bei Dao en Duoduo begon een aardverschuiving in de Chinese literatuur en kunst. Maar terwijl alle dichters die iets voorstellen afkomstig zijn uit het onofficiële circuit hebben deze tijdschriften in de binnenlandse literatuurgeschiedenis lange jaren niet mogen bestaan, en nu pas maken sommige bibliotheken aarzelend een begin met collectioneren. Daarvoor hebben ze mensen als Shizhongren nodig. Benieuwd wat daarvan komt. Ik zie toegewijde wetenschappers koorddansen en sleutelen om twee werelden op elkaar aan te sluiten, één binnen en één buiten het Systeem – ja, zo heet dat hier ook, al is het een ander Systeem. En dat gaat niet vanzelf.

17. Guangzhou, 5 december 2016. In een lezing aan de Jinan Universiteit noem ik kenmerken van de Chinese poëziescene die de buitenstaander treffen als opmerkelijk. Eén daarvan is dus het belang van dat onofficiële circuit, en van teksten die je in boekhandels en bibliotheken tevergeefs zult zoeken. Na afloop neemt de oude professor Su Guining het woord. Hij heeft, zoals veel oude mannen en vrouwen, zorgvuldig geverfd pikzwart haar. Hij blikt terug op zijn jeugd tijdens de Culturele Revolutie, zegt dat het hem spijt dat hij de muurkranten van de Rode Gardisten niet heeft bewaard, en sommeert de studenten hun ogen open te houden voor waardevol onofficieel materiaal, ‘want we weten allemaal dat de controle op publicaties op dit moment steeds strenger wordt’.

18. Buitenlanders denken nogal eens dat censuur iets is dat in stilte gebeurt, waar je niet over kunt praten, en waarvan het bevoegd gezag het bestaan zal ontkennen, maar niets is minder waar. Censuur hoort bij de missie van een overheid die literatuur beschouwt als onderdeel van haar werkterrein, vanuit een poëtica van duizenden jaren oud waarin geschreven tekst uiteindelijk altijd politiek is. Censuur, en ook zelfcensuur, is hier expliciet onderdeel van de werkelijkheid van iedereen die schrijft. En in sommige, formele situaties van iedereen die spreekt. Voor ‘gevoelige’ onderwerpen weet iedereen welke terminologie op enig moment politiek correct is – die uitdrukking verwijst hier dus naar een overheidsregel – en wat je erover kunt zeggen en schrijven. Die dingen fluctueren, afhankelijk van tijd en plaats. Een aardig detail is dat de regel in kwestie zelf, bijvoorbeeld een verbod op nieuws over deze of gene, meestal niet wordt opgeschreven maar mondeling verordonneerd.

19. Het gesprek over censuur vindt dus plaats in de openbare ruimte, al kan dat gesprek zelf uiteraard op zijn beurt onderwerp van censuur zijn enzovoort. Zeng Dekuang, dichter-zwerver die zijn gedichten sinds kort via een WeChataccount publiceert, gebruikt datzelfde account om er melding van te maken als er teksten zijn verwijderd. Tijdens mijn lezingen zeg ik op neutrale toon dat er verschillen zijn tussen de Chinese uitgave van mijn Chinese Poetry in Times of Mind, Mayhem and Money en het Engelse origineel. Dat Mayhem, verdwenen uit de Chinese titel, verwijst naar ‘de wending van 1989’ – te weten de bloedige onderdrukking van de Protestbeweging op 4 juni van dat jaar, maar die woorden gebruik ik niet – en dat er één hoofdstuk in zijn geheel verwijderd is, over dichters in ballingschap. En in het voorwoord van de Chinese uitgave staat een link naar de Engelse tekst. En die zet ik op het scherm.

20. Vorig najaar werd duidelijk dat de uitgever, die een uitstekende reputatie heeft, het boek dus wat zou ‘repareren’ of ‘harmoniseren’, zoals dat hier in de volksmond heet. Apart om mee te maken, temeer daar ik in Leiden doceer over censuur, en academisch precies kon duiden wat er zich allemaal rond mij en in mij afspeelde. Het was niet de eerste keer, wel de meest ingrijpende, en het kwam hard aan. Maar ik heb niet overwogen de vertaling niet te publiceren.

Poëzie in China: adembenemend

21. In 1986 kwam ik hier voor het eerst, als student, en begin jaren negentig deed ik het veldwerk voor mijn proefschrift. Ik ben hier sindsdien misschien nog twintig keer geweest, soms langdurig, en zit voor een buitenstaander diep in de scene. En ik ben een soort kermisattractie omdat ik op goede dagen accentloos Mandarijn spreek, naar keuze in geleerdenjargon of in gewonemensentaal, en Zelfs Met Woordspelingen – geen journalist die dat niet in de eerste alinea van het interview zet. Er is in de tussentijd wat afgeglobaliseerd, en ik weet tien keer meer dan vroeger over het Zelf en de Ander en de relativiteit van die beiden, en over vertaling in alle zinnen des woords. Maar ik blijf een vreemdeling, en de verhouding blijft ingewikkeld. Soms de rode loper, soms toe-eigening en betutteling, waar ik nogal vinnig op reageer, en soms welwillende minachting, een enkele keer met een mespuntje nationalisme en xenofobie. En natuurlijk gewoon nieuwsgierigheid en opwinding en vruchtbare misverstanden. Allemaal heel normaal. Toen Zhang Xiao­hong haar reuzenwerk aan de vertaling af had kon de Chinese uitgave me niet snel genoeg verschijnen, om eindelijk écht het gesprek te kunnen aangaan – meer dan via een artikel of een interview – met mensen die geen Engels lezen. Dat wil zeggen: de meeste wetenschappers en critici, en vrijwel alle dichters.

22. Deze keer ben ik er tien maanden en reis rond, langs vijftien steden en een bergdorp, met Beijing als uitvalsbasis. Het is adembenemend. Zeker, ook door de smog. Nooit gedacht dat ik nog eens zou rondlopen met zo’n dystopisch masker op mijn gezicht, en gewend zou raken aan het geruststellende chemische luchtje in de neus en het geluid van de eigen adem als de soundtrack bij een horrorfilm.

23. Maar vooral door al die poëzie en al dat leven eromheen. Dit stuk had ook kunnen gaan over gedichten als sociaal verkeer, net als in de Tang-dynastie, maar dan online. Of als empowerment van de driehonderdmiljoen migrantenarbeiders die sinds de jaren tachtig naar de steden zijn getrokken en hun nood in verzen klagen; een meute Chinese wetenschappers die daar nogal makkelijk van zegt dat het geweldig is, en een welkome afwisseling met de ’taalspelletjes’ van de ‘beroepsdichters’; een eenzame Chinese wetenschapper die fier verklaart dat de esthetiek niet gegijzeld mag worden door de moraal; en een buitenlandse wetenschapper, die ik goed ken, die het daarmee eens is maar merkt dat ‘de’ esthetiek op losse schroeven komt te staan nu hij zich onderdompelt in deze ‘sappelverzen’ en de mensen en de verhalen eromheen. Of de vraag waarom de scene, vooral het praten over en het doen óver poëzie, zo’n mannengedoe is, en waarom zoveel vrouwelijke dichters meewerken aan rolbevestigende genderstereotypen in de categorie Hulpeloos Hertje dan wel Sluw Serpent. Of de eenentwintigste-eeuwse vastgoedontwikkelaar die een beroemde regel van Haizi koopt om een villapark mee aan te prijzen, en dan vraagt of hij de auteur eens een dinertje mag aanbieden – die zo beroemd is geworden omdat hij in 1989 onder een vrachttrein is gaan liggen. Of de andere ruige jongens in de film over de ruige jongen met de handboeien, die nog leven. En die, dat is het nieuwste, hun onpubliceerbare teksten in zelfgemaakte, met de hand gebonden prachtboeken verspreiden, voor woekerprijzen. Het gebeurt hier, allemaal, in dit oeroude, piepjonge land.

De foto’s bij dit stuk komen uit het recente carrièreoverzicht van de Chinese kunstenaar Ren Hang, uitgegeven bij Taschen. Het is 312 bladzijden dik en kost 39,99 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content