“Brussel is niet langer onze hoofdstad” (Julien Schoenaerts)

© Kawabata

Guido Lauwaert blikt in zijn derde Oostakkerse berichten terug op de legendarische eerste Nacht van de Poëzie in februari 1973.

Op zondag 18 februari 1973 rond 3 uur in de ochtend slofte de acteur Julien Schoenaerts, als Socrates verkleed, de handen op de rug, over het podium van de eerste Nacht van de Poëzie tot bij de microfoon, staarde iedereen maar niemand in het bijzonder aan en zei, de linkerpink ter hoogte van zijn ogen, met bedaagde stem: ‘Brussel is niet langer onze hoofdstad… Antwerpen is onze hoofdstad… Gent is onze hoofdstad… Brugge is onze hoofdstad… Leuven is onze hoofdstad… Hasselt is onze hoofdstad …’ Elke toeschouwer begreep meteen wat Julien bedoelde. Een oorverdovend gejuich steeg op, maar Julien gaf geen krimp. ‘Mechelen is onze hoofdstad… Diksmuide is onze hoofdstad… Wetteren is onze hoofdstad… Mol is onze hoofdstad… Essen is onze hoofdstad… Kortrijk is onze hoofdstad… Bree is onze hoofdstad… Roeselare is onze hoofdstad… Lier is onze hoofdstad… Ninove is onze hoofdstad… Turnhout is onze hoofdstad… Dendermonde is onze hoofdstad… Oostende is onze hoofdstad…Ronse is onze hoofdstad… Tienen is onze hoofdstad…’ Toen hij ter hoogte van Wechelderzande was, gaf ik een teken aan een van mijn potige klusjesmannetjes. Hij tilde Julien op en droeg hem, als was hij een wassen pop, naar de artiestenbar, alwaar Julien zijn act verder zette.

Het verbod van de burgemeester van Vorst, een van de kleefpleisterplaatsen van Brussel, om de NvdP te verbieden in zijn cultuurtempel, Vorst-Nationaal, was de aanleiding voor Julien om Brussel te vernederen. Hij was groots, zijn geïmproviseerde act briljant, en daarom vond ik het jammer dat ik hem moest laten verwijderen, maar er stonden nog tientallen dichters te wachten, de ene al zatter dan de andere. En elke wachtende hing om de vijf minuten aan mijn hals, soms letterlijk, met de vraag wanneer hij aan de beurt was. Een enkeling zond zijn vrouw op me af, zoals Hugo Raes, want de auteur zat gevangen in een zelf in elkaar geknutseld ruimtepak en had gehoopt na een half uur bevrijd te worden. Gust Gils bliksemde wrêe schele blikken mijn richting uit, want ongevraagd had hij een jazztrio meegebracht en had geëist dat ik de jongens een redelijk honorarium zou betalen. Niet eens wetend of alle dichters wel betaald zouden kunnen worden had ik geweigerd. Extra kolen op zijn vuur was het optreden van Willem M. Roggeman, die ongevraagd een zigeunerorkest had meegebracht. ‘Ik (Gils) ben een groter dichter dan Roggeman, en jazz staat boven de kermismuziek van die Bohemers!’ had Gils even voordien geschreeuwd, met bierschuim op de lippen.

In de rug werd ik aangevallen door Freddy de Vree die mij voorstelde aan een bedeesde man. ‘Ook een dichter, Guido,’ zei Freddy op zijn bekende nasale toon. ‘Mag hij een paar gedichten voordragen? Enkele drankbons, meer moet hij niet hebben.’ Ik schudde het hoofd en probeerde er onderuit te muizen, naar de kleedkamer van Simon Vinkenoog, Jules Deelder en trawanten, waar de jongens de ene na de andere joint opstaken. Recht over hun kleedkamer zat een peloton rijkswachters. Zij hadden weet van de weed blowing in the wind, maar hun overste durfde niet ingrijpen, bang als hij was dat zijn jongens gemolesteerd zouden worden door marketentsters en haremvrouwen die pal achter hún dichter stonden. Freddy, met in zijn zog die bedeesde man, maar trekken aan mijn mouw en zijn vraag herhalen, tot ik hem een pakje drankbons in de handen stopte. Een optreden? Over mijn lijk! En hij trad niet op. Een van de zeldzame blunders uit mijn leven, maar dan wel een van de grotere, want die bedeesde man was Marcel Broodthaers.

Een uur voordien was er een hels fluitconcert geweest voor Johnny The Selfkicker, in het ware leven genaamd Johnny van Doorn. The Selfkicker had zich op het podium staan afrukken, figuurlijk dat wel, door op steeds luidere en snellere toon te schreeuwen: ‘Kom nu klaar klootzak! kom nu klaar klootzak! kom nu klaar klootzak!’ Tot hij uitgeput en zijn eigen tempo niet meer volgend een verlossende kreet uitstootte. Terwijl Johnny aan selfservice deed was de directrice van Vorst-Nationaal nerveus komen aanlopen met de mededeling van un appel anonyme signalant la présence d’une bombe! In haar schaduw stonden twee B.O.B-ers. Toen ik vroeg wat de gebruikelijk procedure was in dergelijk geval, blafte een B.O.B.-er: ‘Ontruimen!’ Ik vroeg wie de beslissing tot die daad moest nemen. ‘Le locataire!’ En dat was ik. ‘Geen sprake van ontruimen,’ zei ik. ‘Ongetwijfeld een zoveelste pesterij van een FDF-er.’ Door mijn houding werden door het indianenhoofd van de aanwezige rijkswacht, een dozijn B.O.B.-ers uitgezonden. Ze moesten snuffelhonden spelen. Geen bom te vinden. Een paar rijkswachters in burger kwamen van onder het podium te voorschijn, hun zwarte kostuum grijs van het stof. En stof was er. Op datzelfde podium, met een prachtig bruin canvas bekleed, had kort voordien het gezelschap van Maurice Béjart een twintigtal voorstellingen gegeven van Le sacre du printemps. Iedereen die dit prachtwerk van Igor S. kent, zal weten dat de voorstelling indertijd inderdaad heel wat stof van de beste kwaliteit opleverde.

Hugues C. Pernath, in het gewone leven Hugo Wouters en werkend als boekhouder op een drukkerij, liep etiketten van flessen wijn uit te delen. De naam van het domein was Chateau Lepaffe, genoemd naar de burgemeester van Vorst, FdF-er Jacques Lepaffe, die zo goed was geweest een politieke rel rond de Nacht te ontketenen. De rel was de openbaarheid ingetreden met een klein bericht in de middageditie van Le Soir, woensdag 14 februari. Hij had geleid tot interpellaties in de Kamer, tennisvelden van artikels op de frontpagina’s van Nederlands- en Franstalige kranten. Koning Boudewijn kreeg er darmgriep van, naar ik hoorde uit betrouwbare kring. Radio- en televisienieuwsbulletins begonnen met de getijden van de rel. Een gigantische reclamecampagne, kortom. Hugues had een beperkt aantal etiketten op flessen laten kleven. Ze waren bestemd voor de inner circle. Mijn exemplaar heb ik achtergelaten bij een Nachtprinses. Als zij dit ooit mocht lezen wil ik dat ze weet dat ik de beste herinneringen aan haar bewaar. Zoveel lust en rust heeft ze mij na die hectische maar heerlijke nacht bezorgd, dat ik weer de oude wereld in kon stappen. Ze was geen haar veranderd, bleek al snel. Oud en braaf, en weinig poëtisch.

Een kleine greep was dit uit de vele gebeurtenissen achter de coulissen en op het podium van de 1ste Nacht van de Poëzie. Betekent dit dat de 5de NvdP eenzelfde lot te wachten staat? Neen en ja. Alles kan, niets moet. Niet enkel het publiek moet verrast, overvallen worden. Ook de organisatoren, de curator in de eerste plaats. Dat de oudere generatie het rustig aan doet, is begrijpelijk. Zelf blijf ik de nacht van 2 op 3 april op de achtergrond, vermomd als oud mannetje. Ook het publiek mag inbreken, zich opdringen. Zolang het maar niet te beschaafd is en er geen doden vallen. De 5de NvdP moet een feest zijn in de trant van de vorige. Dat lukt, met behulp van dichters, muzikanten, knockabouts, toeschouwers, protestanten en andere querulanten.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content