Land van herkomst: Hongarije. – Beroep: productieassistent. – In België sinds: 1956.

Ze woont met haar zestienjarige zoon in een fraai huis in Schaarbeek, dicht bij de VRT waar ze bijna veertig jaar als productieassistent heeft gewerkt. ‘Om bij de BRT benoemd te worden moest ik de Belgische nationaliteit aannemen. Het was met tegenzin, want ik was aan mijn vluchtelingenstatus gehecht. Als ze er in de lagere school in Halle naar vroegen, antwoordde ik heel fier dat ik een VN-vluchteling was, uit Hongarije nog wel. Ik voelde me dan heel bijzonder.’

Haar vluchtelingenverhaal begint op een sinterklaasdag, meer precies op 6 december 1956. Enkele weken eerder hadden de Sovjettanks de Hongaarse volksopstand in bloed gesmoord. Zo’n 180.000 Hongaren vluchtten naar Oostenrijk, nog eens 20.000 naar Joegoslavië.

‘Vader was een automonteur in Vaìc. Hij deed niet aan politiek, maar zoals vele jonge mannen had hij meegelopen in betogingen tegen de Russische bezetter. Misschien had hij niks te vrezen en zijn we voor niks gevlucht, dat zullen we nooit weten. Het sneeuwde toen we naar de Oostenrijkse grens vertrokken. Ik was drie jaar, mijn broers vier en zeven. Veel details herinner ik me niet meer, maar ik weet nog wel dat we met vier paar sokken en evenveel onderlijfjes in een hooimijt hebben gelegen, wachtend op het juiste moment om de grens over te steken.’

Het was een pastoor die hen na een odyssee langs Oostenrijkse en Duitse lagers naar België haalde. Van een pension in ’s Gravenwezel ging het naar de Limburgse mijnen, waar vader Molnar het pad van Rocco Granata kruiste. ‘Lang zijn we daar niet gebleven, vader vond het werk in de mijn te ongezond. We zijn dan naar Halle verhuisd, waar mijn ouders als conciërge in een opvanghuis voor alleenstaande vluchtelingen konden wonen. Ook dat heeft niet lang geduurd, ik ben in mijn kindertijd heel vaak verhuisd. Uiteindelijk hebben mijn ouders een café in Halle overgenomen. Ze waren dringend op zoek naar huisvesting, en de enige betaalbare optie was een leegstaand café. Ik ben dus als meisje in een volkscafé opgegroeid. Veel schuttingtaal gehoord en lelijke dingen gezien. De Helaasheid der Dingen van Dimitri Verhulst, dat heb ik allemaal zelf meegemaakt. Mijn ouders zijn allebei veel te jong gestorven. Of dat door hun ballingschap komt? Bij vader weet ik het niet, maar moeder heeft haar leven lang moeten vechten. Ze was zestig en mocht met pensioen, klaar om eindelijk wat te genieten, toen ze haar strijd tegen kanker verloor. Het leven kan zo onrechtvaardig zijn.’

Of Belgen gastvrij zijn? Ze hinkt op twee gedachten. ‘Op school werden mijn broers vaak voor vuile Hongaren uitgescholden. Zelfs later, toen ik al volwassen was en perfect Vlaams sprak, werd ik er nog mee geconfronteerd. Na een banale verkeersovertreding moest ik mijn gele identiteitskaart tonen. “En dan nog een buitenlandse ook”, zei de agent alsof het een verzwarende omstandigheid was. Die ervaringen hebben me allergisch gemaakt voor racisme. Gelukkig was er ook solidariteit. Juffrouw Marie-Louise van de kleuterschool nam me op een keer mee naar de Innovation in de Brusselse Nieuwstraat waar de Sint op zijn troon zat. Ik mocht voor mezelf en voor mijn broers een stuk speelgoed kiezen. Zo’n gebaar is belangrijk, want als vluchtelingengezin ben je vaak eenzaam.’

Dat uitgerekend Hongarije een muur bouwt tegen vluchtelingen, vindt ze een wrange grap van de geschiedenis. ‘Ik schaam me voor Hongarije, maar evengoed erger ik me aan de besluiteloosheid en verdeeldheid van Europa. We bekijken deze crisis louter door een economische bril: hoeveel gaat ons dat allemaal kosten? Die vraag vind ik ongepast, mensen in nood moeten we helpen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content